ECLI:NL:GHARL:2021:11433

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
200.253.756
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van huurkoopovereenkomst en leningovereenkomst op grond van dwaling met betrekking tot de Claes hakselaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Johan Berend Ter Steege en H.J. Wetering Holding Den Ham B.V. Ter Steege, handelend onder de naam J.B. Ter Steege Loonbedrijf, had een Claes hakselaar gekocht van Wetering, met de verwachting dat deze geschikt was voor het hakselen van shredlage. Ter Steege stelde dat hij had gedwaald bij de aankoop, omdat de hakselaar niet beschikte over de benodigde korrelkneuzer om shredlage te kunnen hakselen. Het hof oordeelde dat Wetering zijn mededelingsplicht als professionele verkoper had geschonden door Ter Steege niet te informeren dat de bijbehorende korrelkneuzer niet geschikt was voor shredlage. Het hof vernietigde de huurkoopovereenkomst en de leningovereenkomst op grond van dwaling, en veroordeelde Wetering tot terugbetaling van € 80.000,- aan Ter Steege, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd Wetering veroordeeld tot betaling van € 4.625,- voor de opraap-/doseerwagen, eveneens vermeerderd met wettelijke rente. Het hof oordeelde dat Ter Steege niet eerder had geklaagd over de gebreken, maar dat Wetering onvoldoende had onderbouwd waarom dit tot verval van rechten zou moeten leiden. De proceskosten werden toegewezen aan Ter Steege, aangezien hij grotendeels in het gelijk werd gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.253.756
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 214904)
arrest van 7 december 2021
in de zaak van
Johan Berend Ter Steege, handelend onder de naam
J.B. Ter Steege Loonbedrijf,
wonende in Enter, gemeente Wierden ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep[appellant]
: eiser in conventie, gedaagde[appellant]
Ter Steege ,
advocaat:[woonplaats1]R.H. Kuiper,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
H.J. Wetering Holding Den Ham B.V.,
gevestigd in Den Ham, gemeente Twenterand[appellant]
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg:[geïntimeerde], eiseres in reconventie,
hierna: Wetering ,
advocaat:[vestigingsplaats] Bollen.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de procedure tot 1 december 2020 verwijst het hof naar het arrest [geïntimeerde] op die datum is gewezen. Ter uitvoering van dat arrest hebben aan de zijde van Ter Steege getuigenverhoren plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Daarna hebben partijen arrest gevraagd.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Waardering van het bewijs
2.1
In het arrest van 1 december[appellant]is Ter Steege toegelaten te bewijzen dat:
( a) hij voor de koop van de Claes hakselaar aan Wetering heeft aangegeven een hakselaar te willen kopen die shredlage kon hakselen en dat Wetering heeft[appellant]dat de Claes hakselaar daar zonder nadere aanpassing geschikt voor was; en
( b) de Claes[geïntimeerde]hakselaar, toen deze aan Ter Steege werd geleverd, gebreken had die ervoor zorgden[geïntimeerde]dat de Claes hakselaar na ingebruikname regelmatig stilviel waarbij de boordcomputer niet meer uit te lezen was.
2.2
Ter Steege heeft als getuigen laten [appellant]
  • W. Pluimers , werknemer van Ter Steege ;
  • A.L. Sluijer , zzp-er;
  • J.J. Scholten , monteur bij Bruggeman Mechanisatie Lemele B[appellant];
  • W.G.A. Beverdam ,[getuige1]en
  • Ter Steege zelf.[appellant]
2.3
[appellant]het eerste[getuige2] bewijsopdracht (a) heeft[getuige3] zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
In een gesprek met[getuige4] Beverdam van Beverdam [appellant] naar voren dat Ter Steege shredlage wilde hakselen. Dat kon alleen [appellant] Hakselaar. Beverdam zei dat hij er een wist te staan bij Wetering . [getuige4] een loonbedrijf, maar was gestopt en wilde[appellant]machines verkopen. Beverdam had meerdere machines voor Wetering verkocht. De[getuige4]hakselaar stond in de schuur toen Ter Steege daar kwam[geïntimeerde] Hij [geïntimeerde] in de grasstand. Er hoorde een korrelkneuzer bij, die in het [getuige4] lag. Daarmee kun je[geïntimeerde]mais hakselen. Die heeft Ter Steege niet gezien. [appellant] zit binnenin de hakselaar, na de hakselkooi waar de mais doorheen gaat. Ter Steege heeft met Wim Beverdam en met Henk Wetering besproken dat hij shredlage[appellant]hakselen, omdat daar succes mee te halen was. Wetering zei dat hij dat bij een aantal van [appellant], zoals Bakhuis[getuige4] gedaan. Wetering had[geïntimeerde]alleen deze hakselaar, dus Ter Steege ging ervan uit dat hij het met deze [geïntimeerde] had gedaan. Er lag geen gehakseld mais op het terrein van Wetering tijdens de verkoop.[geïntimeerde]Het was de tijd voor grashakselen.[appellant]kunt met deze hakselaar in verschillende lengten hakselen. Je kunt dat vanuit de cabine instellen. Of je shredlage kunt hakselen,[geïntimeerde]wordt bepaald door de korrelkneuzer. Het gaat erom dat de verschillende rollen van de korrelkneuzer met verschillend toerental ten opzichte van elkaar kunnen draaien, daardoor wordt de mais als het ware gewreven. Daardoor komen er meer splinters van een korrel en krijg je meer oppervlak beschikbaar. Toen de machine werd geleverd stond hij in de maisstand. De korrelkneuzer die erin zat was er één met dezelfde werking als de oude korrelkneuzer van Ter Steege , dus niet in staat tot shredlage hakselen. Ter Steege heeft toen een andere korrelkneuzer aangeschaft, die wel in staat was tot shredlage hakselen.
2.4
Getuige Beverdam heeft, zakelijk weergegeven [appellant] verklaard.
Wetering heeft hem gevraagd de waarde van zijn[appellant]te bepalen omdat hij was gestopt met zijn loonbedrijf. Beverdam heeft alles in kaart gebracht en [getuige4] hebben zij de prijzen voor de machines[geïntimeerde]bepaald. Beverdam heeft machines van Wetering op provisiebasis verkocht. Ter Steege begon tijdens een gesprek met hem [getuige4] de Claes hakselaar van Wetering , waarmee door Beverdam was geadverteerd. Beverdam kon zich niet [getuige4] dat tijdens het [geïntimeerde] tussen hem en Ter[appellant]is gesproken over wat Ter Steege van de hakselaar verwachtte. Hij [geïntimeerde] met Ter Steege [getuige4] naar Wetering gegaan[getuige4] Wetering heeft zelf het verkoopgesprek met Ter Steege gevoerd. Beverdam deed[appellant]verkoop van deze machine niet[appellant]Ter Steege niet direct wilde betalen. Beverdam kon[appellant]niet goed herinneren[geïntimeerde]waar hij [geïntimeerde] bevond tijdens het gesprek tussen [appellant] en Wetering[getuige4]en sluit zelfs niet uit dat hij er later[appellant] Het gesprek ging vooral om[getuige4]het financiële gedeelte. Ter Steege wilde zijn eigen hakselaar inruilen en ook de [appellant] had [geïntimeerde] bepaald. Beverdam weet niet meer precies wat er allemaal gezegd is. De korrelkneuzer zat niet in de hakselaar,[appellant]de machine op grasstand stond. Beverdam weet niet meer of er [getuige4] de korrelkneuzer[getuige4]specifiek is gesproken. Desgevraagd kan hij wel bevestigen dat is besproken dat de machine shredlage kan hakselen. Ook is besproken dat Wetering shredlage [getuige4] gehakseld met deze machine bij boeren. De precieze details van dit gesprek, bijvoorbeeld of dit in de kapschuur was of binnen, kan Beverdam zich niet goed herinneren. Wel [geïntimeerde] hij zeker dat het woord ‘shredlage’ genoemd is. Hij weet dat Ter Steege en Wetering bij een van die boeren zijn gaan kijken, maar[getuige4]hij weet niet of dit voor de koop of na de koop was.
Shredlage hakselen begint bij de maishakselaar.[appellant]gaat erom[geïntimeerde]dat deze grof moet kunnen hakselen en dat kon deze Claes machine. Dat kunnen alle Claes machines. Vervolgens gaat het erom dat de korrelkneuzer de pitten vermaalt tot stof. Dat kan alleen een shredlage korrelkneuzer. Op deze hakselaar zat geen shredlage korrelkneuzer.
2.5
De andere getuigen hebben niets kunnen verklaren over het gesprek tussen Ter Steege en Wetering waarbij tot de aankoop van de Claes hakselaar is overgegaan.
2.6
Het hof acht op grond van de verklaringen van Ter Steege en Beverdam , in onderling verband en samenhang[appellant] bewezen [geïntimeerde] tijdens het gesprek tussen Ter Steege en Wetering is besproken dat Ter Steege met de Claes hakselaar shredlage wilde gaan[appellant]en dat[getuige4]door Wetering is aangegeven dat hij met deze machine shredlage heeft gehakseld bij boeren.[appellant]sluiten de[geïntimeerde]verklaringen van Ter Steege[appellant]Beverdam niet naadloos op elkaar aan, maar in grote lijnen bevestigen [geïntimeerde] elkaar wel. Wel kwam getuige Beverdam op onderdelen wat vaag over en wist hij weinig details meer,[appellant]hij was[getuige4]stellig op het punt dat tussen Ter Steege en Wetering over shredlage hakselen is gesproken, dat wist [getuige4] zeker. Het hof vindt zijn verklaring voor het bewijs voldoende overtuigend. Ook de verklaring van Pluimers draagt in enige mate[appellant]aan het[geïntimeerde]bewijs. Hij heeft bevestigd dat Ter Steege van plan was een hakselaar te kopen die shredlage kon hakselen, en dat hij voor klanten een [getuige1] hierover heeft gehouden. Dat maakt het aannemelijk dat Ter Steege die wens [appellant] gemaakt aan Wetering toen hij de hakselaar ging kopen.
2.7
Niet is komen vast te staan dat Wetering met zoveel woorden heeft aangegeven dat de Claes hakselaar zonder[appellant]aanpassing geschikt voor was voor shredlage hakselen[geïntimeerde] maar aan dat onderdeel van de bewijsopdracht hoeft ook niet noodzakelijk te worden voldaan[geïntimeerde] Het gaat erom of Ter Steege op grond van wat hij zei en hoe Wetering daarop reageerde mocht aannemen dat de Claes hakselaar met behulp van de bijbehorende korrelkneuzer (die er niet inzat tijdens de koop) [appellant] was tot shredlage hakselen. En dat mocht Ter[geïntimeerde]Steege . Op grond van de verklaringen van Ter Steege en Beverdam , maar ook die van Sluier en Pluimers , is helder dat deze Claes hakselaar wel de mais zodanig op [appellant] hakselen dat shredlage daardoor mogelijk werd maar [appellant]zoals getuige[getuige4]Sluier het formuleerde) het vervolgens [getuige2] de [getuige1] is om daar een shredlageproduct van te maken. En dat kon de bijbehorende korrelkneuzer niet.
2.8
Ter Steege heeft niet bewezen dat de Claes hakselaar[getuige2] toen deze aan Ter Steege werd geleverd, gebreken had die ervoor zorgden dat de Claes hakselaar na ingebruikname regelmatig stilviel waarbij de boordcomputer [appellant] uit te lezen was.
2.9
Dat de machine schade heeft gehad [appellant] die nog gebruikte is alleen door Ter Steege zelf heeft verklaard. Hij heeft dat van anderen vernomen. Aanvullend bewijs ontbreekt, zodat deze partijverklaring onvoldoende is om het bewijs op dit punt[geïntimeerde]geleverd te achten.
2.1
Ter Steege heeft [appellant] dat de hakselaar iedere keer storingen had en steeds uitviel. Werknemer Pluimers heeft verklaard dat de machine niet goed beviel in de praktijk en dat er onverklaarbare storingen[appellant] Hiertegenover staat de verklaring van Sluijer , die als ZZP-er in opdracht van Ter[getuige1]Steege op de hakselaar reed. Volgens hem beviel de machine goed. Er waren wel eens storingen, maar dat waren “standaarddingen”. [getuige2] was er één keer een storing aan de [appellant] een bedrijf uit Duitsland, Agravis, is gekomen. Volgens de verklaring van Scholten , monteur in dienst van Bruggeman, is hij voor onderhoud van de hakselaar bij Ter Steege geweest en een aantal keren voor storingen. Het ging om 3 à 4 keer en [getuige3] vindt dat vrij normaal. En er was één keer een storing in de boordcomputer,[appellant]is opgelost door Agravis. De verklaringen van Sluijer en Scholten staan daarmee haaks op die van[getuige3]Ter Steege en Pluimers . Het hof vindt daarom het bewijs niet geleverd.
Ter Steege heeft gedwaald
2.11
Vaststaat dus dat de hakselaar, anders [getuige2] Ter [getuige3] dacht bij het aangaan van de [appellant]niet beschikte[getuige1]over een korrelkneuzer waarmee shredlage kon worden gehakseld. Ook staat[appellant]dat bij het aangaan van de koop met Wetering is [appellant] Ter Steege shredlage met de machine wilde gaan hakselen. Het hof sluit niet uit dat Wetering heeft gedacht dat dit geen probleem was omdat de hakselaar in staat was[geïntimeerde]om zo te hakselen[appellant](met de juiste korrelkneuzer) shredlage mogelijk was. Hij had echter moeten begrijpen dat[geïntimeerde]Ter Steege ervan uitging dat de bijbehorende korrelkneuzer daartoe in staat was en hem op dit punt uit de droom moeten helpen. In zoverre heeft hij zijn mededelingsplicht als professionele verkoper geschonden. [appellant] acht aannemelijk dat Ter Steege de hakselaar niet zou hebben gekocht als hij had geweten dat de bijbehorende korrelkneuzer niet shredlage kon hakselen. Ter zitting van het hof heeft hij - onweersproken -verklaard dat New [appellant] nog geen korrelkneuzer had die shredlage kon hakselen, zodat hij niet voor zijn bestaande machine een dergelijke korrelkneuzer kon aanschaffen. Op grond van het voorgaande slaagt in beginsel het (primaire) beroep op dwaling dat Ter Steege heeft gedaan. Voor het aannemen van bedrog ziet het hof echter geen aanknopingspunten.
Klachtplicht
2.12
Vaststaat dat Ter Steege vrij snel na levering (in september 2016) heeft geconstateerd dat de juiste[appellant]ontbrak, waarop hij een andere korrelkneuzer heeft aangeschaft die wel tot shredlage hakselen in staat is.
2.13
[appellant] heeft Ter Steege niet eerder geklaagd dan bij brief van 14 juli 2017 (het hof begrijpt: 14 juni 2017, zie productie 9 bij de inleidende dagvaarding), dus ruimschoots nadat hij[geïntimeerde]op 30[appellant]2017 tot betaling van de beide gekochte machines gehouden was. Wetering heeft echter niet onderbouwd waarom dit te laat is en dat dit daarom tot verval van rechten aan de kant van Ter Steege moet leiden. Met name heeft Wetering niet althans onvoldoende[geïntimeerde]aangegeven in welk opzicht zij is benadeeld doordat niet eerder is geklaagd over het niet kunnen shredlage hakselen. Daarom gaat het [appellant] aan het beroep op het schenden[geïntimeerde]van de klachtplicht.
Vernietiging overeenkomst hakselaar en gevolgen
2.14
Op grond van het voorgaande slaagt wat betreft de hakselaar het (primaire) beroep op dwaling dat Ter Steege heeft gedaan. Het hof leest in de brieven van (de advocaat van) Ter Steege geen expliciet beroep op vernietiging (er wordt alleen over ontbinding gesproken) maar wel een beroep[appellant]dwaling/bedrog en daarmee kennelijk ook een beroep op vernietiging. Ook in de inleidende[appellant]ontbreekt een expliciete vordering tot vernietiging, wel wordt primair een verklaring voor recht gevorderd dat alle overeenkomsten tussen Ter Steege en Wetering vernietigd zijn. Ook Wetering heeft het kennelijk zo begrepen dat de vernietiging is ingeroepen, gezien het gestelde in de conclusie van antwoord onder 30. De vordering om voor[appellant]te verklaren[geïntimeerde]dat de overeenkomsten zijn [geïntimeerde], is dan ook toewijsbaar wat betreft de (huur)koopovereenkomst inzake de hakselaar en ook voor de onmiskenbaar daarmee samenhangende leningovereenkomst. Omdat de hakselaar al door Wetering is teruggenomen en Ter Steege geen koopprijs heeft betaald, hoeft in zoverre niets meer te worden teruggedraaid. Wel moet aan Ter Steege worden terugbetaald de waarde van de door hem ingeruilde [geïntimeerde] Holland hakselaar van [appellant].000 exclusief btw, omdat Wetering niet meer in staat is die machine aan Ter Steege terug[appellant]geven (de machine is inmiddels verkocht aan een derde).
2.15
Wetering maakt aanspraak op een gebruiksvergoeding. Als huurkoper had [geïntimeerde] Steege het genot en daarmee het gebruik van [appellant] (zie het hier nog toepasselijke maar inmiddels vervallen artikel 7A:1576m BW)[geïntimeerde] Door de terugwerkende kracht van de vernietiging heeft dat[appellant]zonder rechtsgrond plaatsgevonden. In zoverre is door Wetering onverschuldigd betaald. De verschaffing van het genot door Wetering kan vanwege de aard van de prestatie niet ongedaan worden gemaakt. Ter Steege is daardoor verrijkt ten koste van Wetering , die [geïntimeerde] zoverre is verarmd. Op grond van artikel 6:[geïntimeerde] lid 2 BW moet Ter Steege daarom aan Wetering een waardevergoeding betalen[appellant]
zover dat redelijk is. Hierbij is[geïntimeerde]van belang dat Ter Steege de hakselaar niet direct na de ontdekking van de dwaling heeft teruggebracht [appellant] is blijven [geïntimeerde] totdat deze machine een tijd later naar Wetering is teruggegaan. Daar staat tegenover dat[appellant]Steege een nieuwe korrelkneuzer à € 22.500,- exclusief btw heeft moeten aanschaffen om toch shredlage te kunnen hakselen. Het hof acht het [geïntimeerde] met al redelijk het gebruik van de[appellant]en de aanschaf van de korrelkneuzer tegen elkaar weg te strepen zodat per saldo op dit punt geen verdere verrekening nodig is, en ook de vordering van Ter Steege tot vergoeding van € 22.500,- reeds om die reden niet toewijsbaar is.
Geen vernietiging/ontbinding koop doseer-/opraapwagen
2.16
Wat betreft de doseer-/opraapwagen is het hof met de [appellant] oordeel dat de koop daarvan niet zodanig samenhangt met die van de hakselaar dat ook deze overeenkomst vernietigd moet worden. Het hof verwijst naar en neemt als zijn oordeel over wat de rechtbank hierover heeft overwogen (rov. 4.5 tot en met 4.7 en 4.12). Het andersluidend standpunt van Ter Steege en de daarop voortbordurende opvatting dat sprake was van koop op afbetaling worden dus verworpen. Omdat Ter Steege ten onrechte de restant koopsom (het bedrag na inruil: € 45.375[appellant]incl. btw) onbetaald liet (hij stelt wel dat hij wilde betalen maar hij deed dat niet[appellant] de machine geen gebreken had, heeft Wetering bevoegd gebruik gemaakt van het haar toekomende pandrecht en de machine na toestemming van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 496 lid 2 Rv onder zich genomen, en vervolgens verkocht. Ook [geïntimeerde] die verkoop niet op regelmatige wijze is verlopen (wat Ter Steege overigens niet stelt, hij klaagt alleen over de inbezitneming daaraan voorafgaande), blijft het zo dat Ter Steege ook in hoger beroep niet betoogt dat de doseer-/opraapwagen voor een [appellant] bedrag is verkocht en hij daardoor is benadeeld.
2.17
Omdat de koopovereenkomst met betrekking tot de doseer-[appellant]niet is ontbonden of vernietigd (nakoming van de verbintenis tot betaling van de resterende koopsom heeft plaatsgevonden door executie van het pandrecht), is er geen grondslag voor gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de waarde van de destijds door Ter Steege ingeruilde doseerhark. Evenmin hoeft Ter Steege een gebruiksvergoeding te betalen voor het gebruik van de doseer-/opraapwagen, omdat hij daarvan eigenaar was totdat deze executoriaal werd verkocht en geleverd, [appellant] tot die tijd mocht gebruiken[appellant]
2.18
[appellant] rechtbank heeft berekend dat aan Wetering per saldo nog een bedrag van € 467,30 toekomt. Namelijk:
  • Netto-opbrengst € 50.000,00
  • Executiekosten € 4.492,30
  • Taxatiekosten € 600,00
  • Vordering € 45.375,00 -
---[geïntimeerde]-----------
- € 467,30
2.19
Ter Steege heeft de verschuldigdheid van de executie- en taxatiekosten betwist. Het hof stelt vast dat Wetering niet heeft betwist dat op het verzoek van de advocaat van Ter Steege van 15 [appellant] om een kopie van de pandakte niet inhoudelijk is gereageerd en de deurwaarder nog geen [geïntimeerde] daarna tot inbezitneming is overgegaan. Het hof volgt daarom Ter Steege[appellant]de executie- en taxatiekosten nodeloos zijn gemaakt en deze kosten niet door hem hoeven te worden vergoed.
2.2
Volgens Ter Steege is deze berekening verder onjuist omdat het verkoopbedrag dat [appellant] ontvangen exclusief btw wordt berekend en de vordering van Wetering op Ter Steege inclusief btw. Wetering bestrijdt dit omdat zij[appellant]ontvangen btw over de opbrengst van de “executie-verkoop”[geïntimeerde]één-op-één heeft moeten afdragen aan de Belastingdienst. Het [geïntimeerde] stelt [appellant] de doseer-/[geïntimeerde] twee keer verkocht is. De eerste keer door Wetering aan Ter Steege . Wetering heeft daarbij btw in rekening gebracht, maar Ter Steege heeft zowel de koopprijs als de btw nog niet betaald. Ter Steege heeft niet betwist dat Wetering [geïntimeerde] btw [appellant] eerste [geïntimeerde] aan de fiscus heeft moeten afdragen. Deze [appellant] Wetering dus nog van Ter Steege ontvangen (en het hof [appellant] dat Ter Steege deze [geïntimeerde] in aftrek heeft kunnen brengen). De tweede keer is de doseer-/opraapwagen verkocht door [geïntimeerde] aan een derde [appellant] van het pandrecht. Volgens Ter Steege moet [appellant] opbrengst (incl. btw) van deze “executie-verkoop” met de uitstaande schuld van Ter Steege aan [geïntimeerde] verrekend worden. Ter Steege heeft echter onvoldoende onderbouwd waarom [appellant] deze “executie-verkoop” inderdaad geen btw hoefde af te dragen. Daarbij weegt het hof mee dat [appellant] doseer-[geïntimeerde]opraapwagen twee keer [appellant] er ook twee keer btw [geïntimeerde] moeten zijn afgedragen aan de fiscus, terwijl Ter Steege ervan uit lijkt te gaan dat slechts één keer btw hoeft te worden afgedragen (namelijk ten aanzien van de koop door Ter Steege van Wetering ).
2.21
Het hof komt dan [appellant] volgende berekening:
Netto-opbrengst € 50.000,00
Vordering € 45.375,00 -
---------------
[appellant].625,[geïntimeerde]
2.22
De conclusie is dus dat Wetering ten aanzien van de doseer-/opraapwagen een bedrag van € 4.625,- aan Ter Steege verschuldigd is.
2.23
Ter Steege is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] wat betreft de doseer-/opraapwagen een contractuele rente van 5% per jaar verschuldigd is[appellant] in een bedrag[appellant]€ 323,21. Dat percentage is overeengekomen in de leningovereenkomst en die overeenkomst heeft de rechtbank volgens Ter Steege ten onrechte aangemerkt als nadere uitwerking van de koopovereenkomst. Het hof overweegt dat in de inleidende overwegingen van de geldleningovereenkomst alleen wordt gerefereerd aan de huurkoopovereenkomst met betrekking tot de hakselaar[appellant] koopovereenkomst met betrekking tot de doseer-/opraapwagen wordt niet genoemd. Weliswaar is het genoemde totaalbedrag van € 190.575,- het totaal van wat uit beide overeenkomsten verschuldigd was, maar dat vormt onvoldoende aanwijzing dat Ter Steege daaruit had moeten begrijpen dat de geldleenovereenkomst ook als uitwerking van de koopovereenkomst met betrekking tot de doseer-/opraapwagen was bedoeld. Dus ontbreekt het in zoverre aan wilsovereenstemming. Het had[appellant]de weg van Wetering , die zich bediende van meerdere overeenkomsten, gelegen om hierin transparanter te zijn. Het genoemde bedrag aan rente is Ter Steege daarom niet verschuldigd.
Slotsom
2.24
De principale grief XII slaagt in [geïntimeerde] zin dat de (huur)koopovereenkomst met betrekking tot de hakselaar (en de samenhangende leningovereenkomst) is vernietigd op grond van[appellant] Wetering moet daarom € 80.000 aan Ter Steege terugbetalen als waardevergoeding voor de ingeruilde hakselaar.
Wat betreft de doseer-/opraapwagen slaagt principale grief X voor zover die klaagt over het de [geïntimeerde] berekening van het overschot van de [appellant]Dit leidt ertoe dat Wetering nog aan Ter Steege moet voldoen € 4.625,-.
2.25
Ter Steege vordert wettelijke handelsrente vanaf 17 januari 2018. Wettelijke handelsrente heeft echter alleen betrekking op de geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen[geïntimeerde]of diensten op[appellant]van een handelsovereenkomst. De wettelijke handelsrente [appellant] niet op andere geldelijke verplichtingen waartoe een handelsovereenkomst aanleiding kan geven, zoals op een vordering uit onverschuldigde betaling of een vordering tot afdracht van executieopbrengsten. Dat er sprake is van een geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten heeft Ter Steege niet gesteld. In hoger beroep zal het hof daarom wettelijke rente toewijzen vanaf 17 januari 2018, omdat Wetering tegen deze datum geen verweer heeft gevoerd, echter met dien verstande dat[appellant]veroordeling door de rechtbank tot betaling van wettelijke handelsrente over € 3.702,13 in stand blijft omdat daartegen[geïntimeerde]door Wetering geen incidentele grief is aangevoerd.
2.26
De andere grieven in het principale hoger beroep kunnen niet tot een ander dictum leiden.
In het incidenteel hoger beroep wordt grief I (gebruiksvergoeding) verworpen. Grief[geïntimeerde]II faalt eveneens (zie hieronder over de proceskosten).
Om praktische redenen zal het hof het vonnis van de rechtbank geheel vernietigen en opnieuw recht doen. Uiteraard strekt hetgeen Wetering op grond van het vonnis aan Ter Steege heeft betaald in mindering op hetgeen Wetering op grond van dit arrest dient te voldoen.
Proceskosten
2.27
De vordering van Ter Steege is voor het grootste[geïntimeerde]deel toewijsbaar en daarmee is Wetering de[appellant]in het ongelijk te stellen partij. [geïntimeerde] veroordeling van Wetering in de kosten van de procedure bij de rechtbank[appellant]dus terecht. Het hof zal Wetering veroordelen in de [geïntimeerde] van de procedure bij de rechtbank (conform het vonnis) en in[geïntimeerde]de kosten van het hoger beroep (zowel het principaal als incidenteel hoger beroep). De kosten[geïntimeerde]van het hoger beroep worden tot op heden aan de zijde van Ter Steege vastgesteld op
  • € 2.025,27 (€ 1.684,- griffierecht, € 86,27 explootkosten, € 200 + € 55,- getuigentaxe);
  • € 6.093,- (3 punten in [appellant] ad € 2.031,- per punt) aan salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief in het principaal hoger beroep;
  • € 2.228,- (2 punten in appeltarief II ad € 1.114,- per punt) aan salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief in het incidenteel hoger beroep.
2.28
In de appeldagvaarding wordt aanspraak gemaakt op nakosten en wettelijke rente en wordt terugbetaling gevorderd van wat op grond van het vonnis van de rechtbank is betaald. In het petitum van de memorie van grieven komen deze vorderingen niet terug, maar het hof gaat ervan uit dat deze daarmee niet zijn prijsgegeven. Omdat tegen de nakosten en wettelijke rente over de kosten geen zelfstandig verweer is gevoerd, zijn deze vorderingen toewijsbaar. De vordering tot terugbetaling mist onderbouwing aangezien Ter Steege in het vonnis niet tot betaling van iets aan Wetering is veroordeeld. Die vordering zal dan ook worden afgewezen.
De beslissing
Het gerechtshof, recht doende in hoger beroep:
1. vernietigt[appellant] het principaal hoger beroep) het vonnis van de rechtbank[geïntimeerde]Overijssel (zittingsplaats Almelo) van 21 november 2018, en doet opnieuw recht:
  • verklaart voor recht dat de huurkoopovereenkomst en leningovereenkomst inzake de Claes hakselaar op grond van dwaling zijn vernietigd en veroordeelt Weterering op grond daarvan tot betaling aan Ter Steege van een bedrag van € 80.000,- vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 3.702,13 vanaf 17 januari 2018 en de wettelijke rente over € 76.297,87 [appellant] januari 2018, in beide gevallen tot aan de dag van voldoening;
  • veroordeelt Wetering wat betreft de opraap-/doseerwagen tot betaling aan Ter Steege van een bedrag van € 4.625,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2018 tot aan de dag van[geïntimeerde]voldoening;
2. verwerpt het incidenteel hoger beroep;
3. [appellant] in de kosten van de procedure bij de rechtbank conform het vonnis van 21 november, dus: € 2.572,79 aan proceskosten en € 157,- (resp. € 239,- [geïntimeerde] geval van betekening) aan nakosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis tot aan de voldoening;
4. veroordeelt Wetering in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak vastgesteld op:
  • in het principaal hoger beroep: € 2.025,27 voor verschotten en op € 6.093,- voor [geïntimeerde] advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
  • in het incidenteel hoger beroep: € 2.228,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
5. veroordeelt Wetering tot betaling van de wettelijke rente over genoemde proceskosten van het hoger beroep vanaf veertien dagen na dagtekening van dit arrest tot aan de dag van voldoening;
6. veroordeelt Wetering in de[geïntimeerde]nakosten, begroot op € 163,- , met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval Wetering[geïntimeerde]niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening[geïntimeerde]
7. verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
8. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Janse, C.G. ter Veer en M.S.A. van Dam en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 december 2021.