ECLI:NL:GHARL:2021:11414

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
200.279.686/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over uitzicht door ramen en vanaf balkons; artikel 5:50 BW

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een burengeschil over het uitzicht dat de eigenaren van twee percelen hebben op elkaars eigendommen. De appellanten, eigenaren van percelen aan de [adres2] 18, hebben in hoger beroep beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had geoordeeld dat de geïntimeerden, eigenaren van het perceel aan de [adres1] 7, in strijd met artikel 5:50 BW handelen door vensters en balkons binnen twee meter van de erfgrens te hebben, van waaruit uitzicht bestaat op het perceel van de appellanten. Het hof heeft op 14 december 2021 uitspraak gedaan en de zaak beoordeeld aan de hand van de feiten en het verloop van de procedure. Het hof concludeert dat het uitzicht vanuit bepaalde vensters en balkons geoorloofd is, terwijl het uitzicht vanaf andere vensters niet geoorloofd is. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd, waarbij het de vorderingen van de appellanten in hoger beroep heeft afgewezen. De kosten van de procedure zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.279.686/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 183612)
arrest van 14 december 2021
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. C.S.G. de Lange uit Groningen,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

2.
[geïntimeerde2],
beiden wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. P.M.J. de Goede uit Winsum.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het tussenarrest van 18 mei 2021 heeft op 30 september 2021 om 13.30 uur een gerechtelijke plaatsopneming (descente) plaatsgevonden op het adres [adres1] 7 in [plaats] waarna een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op het kantoor van mr. De Lange. Van de descente en de mondeling behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal en de nagekomen akte van [appellanten] c.s. zijn aan de processtukken toegevoegd. Aan het slot van de mondelinge behandeling is een datum voor arrest bepaald. In een brief van 18 oktober 2021 hebben [appellanten] c.s. op- en aanmerkingen op
het proces-verbaal gemaakt, waar [geïntimeerden] c.s. in brieven van 21 en 25 oktober 2021 op hebben gereageerd. Voor zover noodzakelijk voor de beslissing zal het hof ingaan op de opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.

2.Waar gaat de zaak over en wat vindt het hof?

2.1.
Het gaat in deze zaak over de vraag of [geïntimeerden] c.s. in strijd handelen met artikel 5:50 BW door vensters en balkons binnen twee meter van de erfgrens met het perceel van [appellanten] c.s. te hebben, van waaruit of waaraf zicht bestaat op het perceel van [appellanten] c.s.
2.2.
Net als de rechtbank komt het hof tot de conclusie dat:
  • geoorloofd is het uitzicht vanaf de vensters links van de balkons op de eerste en tweede verdieping van de uitbouw,
  • geoorloofd is het uitzicht vanaf het balkon en vanuit het evenwijdige venster op de eerste verdieping van de uitbouw,
  • niet geoorloofd is het uitzicht vanaf het balkon op de tweede verdieping van de uitbouw.
Anders dan de rechtbank komt het hof tot de conclusie dat het uitzicht vanuit het evenwijdige venster op de tweede verdieping geoorloofd is en dus niet hoeft te worden voorzien van wit melkglas.
2.3.
Het hof zal hierna (onder 5) uitleggen hoe het tot die beslissingen is gekomen. Het hof zal eerst (onder 3 en 4) de feiten schetsen en het verloop van de procedure bij de rechtbank.

3.De feiten

3.1.
[appellanten] c.s. en [geïntimeerden] c.s. zijn eigenaren van aan de achterzijde aan elkaar grenzende percelen in [plaats] . [appellanten] c.s. zijn eigenaren van twee percelen aan de [adres2] 18 met de kadastrale aanduiding H 2225 en H 3872. [geïntimeerden] c.s. zijn eigenaren van het perceel aan de [adres1] 7 met de kadastrale aanduiding H 795.
De percelen zijn op de kadastrale kaart hieronder weergegeven.
3.2.
In 2017 hebben [geïntimeerden] c.s. hun pand verbouwd. [geïntimeerden] c.s. hebben op de eerste verdieping op de plek waar zich voorheen een dakterras bevond, hun woning naar achteren uitgebreid en daarop een tweede verdieping gebouwd (hierna de twee verdiepingen samen: de uitbouw).
3.3.
Zowel de eerste als de tweede verdieping van de uitbouw bevatten (aan de zijkant) vensters en een overdekt balkon (ook wel loggia) van waaruit of waaraf zicht bestaat op het perceel van [appellanten] c.s. Op beide verdiepingen bevinden zich vanuit de binnenzijde van de uitbouw gezien twee vensters links van het balkon. Ook is er op beide verdiepingen een venster evenwijdig aan het balkon (hierna: het evenwijdige venster).
3.4.
Tijdens de descente van 30 september 2021 was de situatie zoals die op de volgende foto’s is te zien.
De uitbouw op de eerste verdieping:
Foto vanuit de kamer richting het balkon. Rechtdoor is het balkon. Rechts het trapgat achter het evenwijdige venster.
Uitzicht vanuit de twee vensters links van het balkon.
Zichtbaar is het dak van [adres1] 9a.
Het dak van de steeg H 3872 tussen de woningen [adres1] nrs. 7 en 9a gefotografeerd leunend vanuit het balkon op de eerste verdieping
Uitzicht genomen vanaf het balkon. Links is zichtbaar het dak van steeg (H 3872), rechts is zichtbaar de achterzijde van de woning [adres2] 18 (H 2225).
Links op de foto is het evenwijdige venster te zien. Voor dat venster bevindt zich een trap.
De uitbouw op de tweede verdieping:
Uitzicht vanuit de twee vensters links van het balkon. Zichtbaar is het omheinde dak van [adres1] 9a. Schuin rechts een gedeelte van de gevel van de woning aan de [adres2] 18.
Uitzicht vanaf het balkon. Het balkon is tot een hoogte van 2 meter van een dichte afscheiding voorzien.
Het aan het balkon evenwijdige venster; geblindeerd en vastgeschroefd.
Uitzicht door het aan het balkon evenwijdige venster na het weghalen van de blindering van het raam. Zichtbaar is de dichte afscheiding waarmee het balkon is voorzien.

4.De procedure bij de rechtbank

4.1.
[appellanten] c.s. hebben bij de rechtbank in conventie (na wijziging van eis) gevorderd, dat de rechtbank, deels op straffe van verbeurte van een dwangsom:
primair
I. voor recht verklaart dat [geïntimeerden] c.s. geen erfdienstbaarheid hebben die [geïntimeerden] c.s. het recht geeft uitzicht te hebben op het perceel van [appellanten] c.s.;
subsidiair
II. voor het geval dat de rechtbank mocht oordelen dat [geïntimeerden] c.s. een erfdienstbaarheid hebben verkregen die [geïntimeerden] c.s. het recht geeft vrij uit te kijken over het perceel van [appellanten] c.s., voor recht verklaart dat [geïntimeerden] c.s. bij de verkrijging daarvan onrechtmatig jegens [appellanten] c.s. hebben gehandeld;
III. [geïntimeerden] c.s. veroordeelt tot vergoeding van de schade die [appellanten] c.s. hebben geleden als gevolg van het onrechtmatige handelen van [geïntimeerden] c.s. in die zin dat [geïntimeerden] c.s. verplicht worden mee te werken aan de beëindiging van de erfdienstbaarheid;
primair en subsidiair
IV. [geïntimeerden] c.s. gebiedt om alle ramen, deuren en eventuele andere openingen die uitzicht hebben op het perceel van [appellanten] c.s. te voorzien van wit melkglas;
V. [geïntimeerden] c.s. gebiedt om alle ramen, deuren en eventuele andere openingen die uitzicht hebben op het perceel van [appellanten] c.s. vast te zetten, zodat deze niet meer open kunnen;
VI. [geïntimeerden] c.s. gebiedt om alle openingen van de balkons op de eerste en tweede etage die grenzen aan het perceel van [appellanten] c.s. te voorzien van een volledige dichte afscheiding als gevolg waarvan het zicht op het perceel van [appellanten] c.s. zal worden ontnomen.
4.2.
In voorwaardelijke reconventie hebben [geïntimeerden] c.s. gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat een erfdienstbaarheid is ontstaan tot het hebben van uitzicht vanaf het perceel van [geïntimeerden] c.s. over het perceel van [appellanten] c.s.
4.3.
De rechtbank heeft bij vonnis van 8 januari 2020 in conventie [geïntimeerden] c.s. op straffe van het verbeuren van een dwangsom:
  • het gebod opgelegd om het venster dat evenwijdig is aan het balkon op de tweede verdieping te voorzien van wit melkglas als bedoeld in artikel 5:51 BW en dit venster vast te zetten, zodat het niet meer open kan (beslissing in het dictum 5.1.);
  • het gebod opgelegd om de opening van het balkon op de tweede verdieping die grenst aan het perceel van [appellanten] c.s. te voorzien van een volledig dichte afscheiding als gevolg waarvan het zicht op het perceel van [appellanten] c.s. wordt ontnomen (beslissing in het dictum 5.2.).
In het vonnis van 8 januari 2020 heeft de rechtbank in reconventie voor recht verklaard dat een erfdienstbaarheid is ontstaan tot het hebben van uitzicht vanaf het balkon en het evenwijdige venster op de eerste verdieping van de uitbouw op het perceel van [geïntimeerden] c.s., als heersend erf, over het perceel van [appellanten] c.s., als dienend erf.
In conventie en in reconventie heeft de rechtbank de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.

5.De beoordeling

Vorderingen en klachten bij het hof
5.1.
[appellanten] c.s. hebben hun eis in hoger beroep gewijzigd en vorderen dat het hof:
in conventie
1. het vonnis van de rechtbank van 8 januari 2020 bekrachtigt voor wat betreft de onder 5.1. en 5.2. op straffe van een dwangsom opgelegde geboden en de compensatie van de proceskosten en de afwijzing van het meer of anders gevorderde, vernietigt, en:
2. [geïntimeerden] c.s. op straffe van een dwangsom gebiedt om (ook) de in de aanbouw gerealiseerde vensters links naast het balkon op de tweede verdieping en de eerste verdieping te voorzien van wit melkglas als bedoeld in artikel 5:51 BW en om deze vensters conform de eisen die het huidige Bouwbesluit daaraan stelt vast te zetten, zodat deze niet meer open kunnen;
3. [geïntimeerden] c.s. op straffe van een dwangsom gebiedt om (ook) de opening van het balkon op de eerste verdieping te voorzien van een volledig dichte afscheiding conform de eisen die het huidige Bouwbesluit daaraan stelt als gevolg waarvan het zicht op het perceel van [appellanten] c.s. zal worden ontnomen;
4. voorwaardelijk, te weten voor het geval het hof oordeelt dat [geïntimeerden] c.s. een erfdienstbaarheid van uitzicht hebben verkregen zoals zij in eerste aanleg in reconventie vorderen, [geïntimeerden] c.s. verplicht om mee te werken aan de beëindiging van de erfdienstbaarheid;
5. verklaart voor recht dat [appellanten] c.s. hun perceel (kadastrale aanduiding [plaats] H 3872) kunnen gebruiken en bebouwen als ware er geen vensters, balkons of andere muuropeningen in de zijgevel van het pand van [geïntimeerden] c.s. (kadastrale aanduiding [plaats] H 795) grenzend aan dit perceel van [appellanten] c.s., meer in het bijzonder maar niet uitsluitend dat het [appellanten] c.s. is toegestaan om tegen deze perceelsgrens van [geïntimeerden] c.s. aan een blinde muur te mogen bouwen;
in reconventiehet vonnis van 8 januari 2020 vernietigt voor wat betreft de verklaring voor recht in reconventie (dictum 5.6.) en de compensatie van de proceskosten (dictum 5.7.) en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. afwijst;
in conventie en in reconventiemet veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten van de eerste aanleg en van het hoger beroep en in de nakosten te vermeerderen met rente.
5.2.
[geïntimeerden] c.s. vorderen (in incidenteel hoger beroep) dat het hof het dictum van het bestreden vonnis in conventie onder 5.1. vernietigt en het bestreden vonnis in reconventie in stand laat met veroordeling van [appellanten] c.s. in de (na)kosten te vermeerderen met rente. De andere grief in incidenteel appel die betrekking had op de mate van ondoorzichtig maken van andere vensters op de tweede etage is op de mondelinge behandeling ingetrokken.
5.3.
Vast staat dat op beide verdiepingen van de uitbouw zich binnen twee meter van de erfgrens met het perceel van [appellanten] c.s. een balkon en vensters bevinden, te weten de twee vensters links van het balkon en het aan het balkon evenwijdige venster. Dit is op grond van artikel 5:50 BW niet geoorloofd als deze vensters op het erf van [appellanten] c.s. uitzicht geven. De rechtbank heeft op juiste wijze en met de juiste motivering overwogen dat het bij de beoordeling of vensters in strijd zijn met het bepaalde in artikel 5:50 BW alleen gaat om rechtstreeks uitzicht ofwel een uitzicht naar voren.
geen verboden uitzicht vanuit de vensters links van de balkons op beide verdiepingen
5.4.
De vensters links van het balkon op de eerste verdieping zien uit op het dak van de (overdekte) steeg H 3872. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit uitzicht geen inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer die artikel 5:50 BW beoogt te beschermen. Het hof is het daar mee eens. Tegen dit oordeel van de rechtbank is ook geen grief gericht.
5.5.
De vensters links van het balkon op de tweede verdieping (zie 3.4.) geven een rechtstreeks uitzicht op het omheinde dak van [adres1] 9a en alleen daarover heen naar rechts kijkend vervolgens uitzicht op een deel van de woning van [appellanten] c.s. Deze vensters geven dus geen rechtstreeks uitzicht op de woning van [appellanten] c.s. Dit uitzicht is daarom geoorloofd. Grief I gaat niet op.
de vordering tot het opheffen van een met artikel 5:50 BW strijdig uitzicht op de eerste verdieping vanaf het balkon en vanuit het evenwijdige venster is verjaard
5.6.
Vanaf de balkons en vanuit de evenwijdige vensters op de eerste en tweede verdieping (zie 3.4.) bestaat wel een rechtstreeks uitzicht op de woning van [appellanten] c.s. dat in strijd is met het bepaalde in artikel 5:50 BW.
5.7.
[geïntimeerden] c.s. hebben zich er evenwel op beroepen dat het recht van [appellanten] c.s. om opheffing van die onrechtmatige toestand te verlangen, is verjaard en dat zij door verjaring het recht op dit uitzicht hebben verkregen.
5.8.
Niet ter discussie staat dat de uitbouw op de eerste verdieping staat op de plek waar voorheen een dakterras was. Dit dakterras bevond zich dus ook binnen twee meter van de erfgrens van het perceel van (de rechtsvoorgangers van) [appellanten] c.s. Als door [appellanten] c.s. niet voldoende weersproken staat vast dat het dakterras bij de bouw van het pand in 1953 is gerealiseerd. Een dakterras kan worden aangemerkt als een ‘balkon of soortgelijk werk’ in de zin van artikel 5:50 BW. Niet gebleken is dat dat in dit geval anders zou zijn. De rechtsvoorganger van [appellanten] c.s. kon daarom vanaf het moment van de inwerkingtreding van art. 5:50 BW (en dat was op 1 januari 1992) beëindiging van die met artikel 5:50 BW strijdige situatie vorderen. Verjaring treedt in door verloop van twintig jaren (art. 3:306 BW). De verjaringstermijn begint te lopen vanaf de dag volgend op die waarop de onmiddellijke opheffing van de onrechtmatige toestand gevorderd kan worden (art. 3:314 lid 1 BW), in dit geval 2 januari 1992. Dit betekent dat de rechtsvordering van [appellanten] c.s. tot beëindiging van dit met artikel 5:50 BW strijdig uitzicht op 2 januari 2012 is verjaard. [appellanten] c.s. moeten dit uitzicht op hun perceel daarom dulden.
5.9.
Het uitzicht op de eerste verdieping vanaf het balkon en vanuit het evenwijdige venster op het perceel van [appellanten] c.s. biedt minder uitzicht dan het uitzicht dat het dakterras op het perceel van (de rechtsvoorgangers van) [appellanten] c.s. bood. De schending van de visuele privacy is door dit balkon en venster niet toegenomen, ook al wordt dit door [appellanten] c.s. anders beleefd. Alleen tegen die visuele privacy biedt artikel 5:50 BW bescherming en niet tegen de omstandigheden die [appellanten] c.s. aanvoeren zoals een mogelijk intensiever gebruik van een overdekt balkon/woning dan van (dat deel van) het voormalige dakterras. Met dit balkon en venster is niet meer of een ander uitzicht op het erf van [appellanten] c.s. verkregen dan het uitzicht vanaf het dakterras dat [appellanten] c.s. moeten dulden omdat de rechtsvordering van [appellanten] c.s. tot beëindiging van dit met artikel 5:50 BW strijdig uitzicht op 2 januari 2012 is verjaard. Grief II slaagt daarom niet.
door verjaring is geen erfdienstbaarheid van uitzicht op de eerste verdieping vanaf het balkon en vanuit het evenwijdige venster op het perceel van [appellanten] c.s. ontstaan
5.10.
Het hof verwerpt het door [geïntimeerden] c.s. gevoerde (zelfstandig) verweer dat zij zowel naar huidig recht als onder oud BW door verjaring een erfdienstbaarheid van - het met artikel 5:50 BW strijdig - uitzicht hebben verkregen. Er bestaat een (juridisch) verschil tussen het niet door de nabuur meer kunnen optreden tegen het hebben van een uitzicht over zijn erf door de eigenaar van het andere erf en het verkrijgen van een erfdienstbaarheid op dit uitzicht door deze eigenaar. Voor verkrijging van een erfdienstbaarheid van uitzicht is zowel naar huidig recht als onder oud BW nodig dat (rechtsvoorgangers van) [geïntimeerden] c.s. bezitter zijn van een erfdienstbaarheid van uitzicht. De situatie moet zich voordoen waarin iemand die daar geen recht op had zich zodanig gedraagt dat een objectieve derde - en daarmee ook degene, tegen wie de verjaring loopt - daaruit onmiskenbaar heeft moeten afleiden dat die ander zich beschouwt als rechthebbende op, in dit geval, een erfdienstbaarheid van uitzicht. [1] [geïntimeerden] c.s. hebben die omstandigheden onvoldoende gesteld. Onvoldoende blijkt dat (rechtsvoorgangers van) [geïntimeerden] c.s. het uitzicht hebben gehad met de pretentie een recht van erfdienstbaarheid uit te oefenen. Het (enkel) hebben van een dakterras vanaf 1953 binnen twee meter vanaf de erfgrens met het perceel van [appellanten] c.s. met uitzicht op het perceel van [appellanten] c.s. is daarvoor onvoldoende. Het hof merkt in dit verband op dat artikel 5:50 BW zelf een regeling geeft voor de gevolgen van de extinctieve verjaring. Dit betekent dat grief III slaagt.
het balkon en het evenwijdige venster op de eerste verdieping van de uitbouw zijn dus geoorloofd
5.11.
Omdat de vordering tot het opheffen van een met artikel 5:50 BW strijdig uitzicht op de eerste verdieping vanaf het balkon en vanuit het evenwijdige venster is verjaard, zijn dit balkon en venster dus geoorloofd. Grief IV faalt.
geen uitzicht vanaf het balkon op de tweede verdieping
5.12.
[geïntimeerden] c.s. hebben hun grief tegen het voorzien van het balkon op de tweede verdieping van een volledige dichte afscheiding waartoe zij door de rechtbank zijn veroordeeld, ingetrokken. Deze veroordeling (in 5.2. van het vonnis) blijft dus in stand. Vanaf het balkon op de tweede verdieping is dan geen uitzicht op het perceel van [appellanten] c.s.
geen verboden uitzicht vanuit het evenwijdige raam op de tweede verdieping
5.13.
De (enige overgebleven) grief van [geïntimeerden] c.s. in het incidenteel appel slaagt. Het evenwijdige venster op de tweede verdieping biedt geen rechtstreeks uitzicht op de woning van [appellanten] c.s. meer omdat het balkon is dichtgezet (zie 3.4.). Ten aanzien van dit venster is dus geen sprake van een met artikel 5:50 BW strijdige situatie. Het venster is daarmee geoorloofd.
[geïntimeerden] c.s. hebben met het plaatsen van de vensters en balkons in de uitbouw niet onrechtmatig ten opzichte van [appellanten] c.s. gehandeld
5.14.
[appellanten] c.s. worden door de verjaring van de rechtsvordering van [appellanten] c.s. tot beëindiging van dit met artikel 5:50 BW strijdig uitzicht vanaf het balkon en vanuit het evenwijdige raam op de eerste verdieping beperkt in hun bevoegdheden om van hun perceel gebruik te maken. Die beperking vloeit voort uit artikel 5:50 lid 4 BW en niet uit onrechtmatig handelen van [geïntimeerden] c.s. [appellanten] c.s. hebben geen (andere) feiten en/of omstandigheden aangevoerd waar onrechtmatig handelen van [geïntimeerden] c.s. uit blijkt. Grief V gaat daarom niet op en de door [appellanten] c.s. in hoger beroep (onder 5) gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.

6.De slotsom in het principaal en incidenteel hoger beroep

6.1.
In het principaal hoger beroep slaagt grief III van [appellanten] c.s. en falen hun grieven I, II, IV en V. Dit betekent dat het vonnis van de rechtbank in conventie in stand blijft met uitzondering van de aan [geïntimeerden] c.s. opgelegde veroordeling om het evenwijdige venster op de tweede verdieping te voorzien van wit melkglas en vast te zetten. In eerste aanleg zijn de proceskosten in conventie gecompenseerd. Daartegen komen [appellanten] c.s. op in hun laatste grief (grief VI). Die grief redt het niet omdat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat elk van partijen op enig punt in het ongelijk is te beschouwen.
6.2.
De grief van [geïntimeerden] c.s. in incidenteel hoger beroep slaagt. Dit betekent dat het vonnis van de rechtbank in reconventie wordt vernietigd. In eerste aanleg waren in
reconventie de proceskosten gecompenseerd. Ook daartegen komen [appellanten] c.s. in principaal hoger beroep in grief VI op. De grief slaagt in zoverre omdat [geïntimeerden] c.s. in reconventie in het ongelijk worden gesteld.
6.3.
Het bestreden vonnis van de rechtbank zal dan ook worden bekrachtigd behoudens voor zover het betreft (in conventie) onderdelen 5.1 en de daaraan in 5.3. gekoppelde dwangsom en (in reconventie) onderdelen 5.6. en 5.7. van het dictum. Dit vonnis zal in zoverre worden vernietigd en de daarop betrekking hebbende vorderingen worden afgewezen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerden] c.s. veroordelen in de proceskosten in reconventie. Deze kosten worden aan de zijde van [appellanten] c.s. vastgesteld op € 844,50 (0,5 x 3 punten tarief II à € 563,- per punt) aan salaris advocaat.
6.4.
Als de hoofdzakelijk in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] c.s. in de kosten van het principaal hoger beroep veroordelen. Omdat [geïntimeerden] c.s. een van de twee door hen gevoerde grieven pas op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft ingetrokken, zal het hof de proceskosten in incidenteel hoger beroep compenseren. De comparitie van partijen zal daarbij gewaardeerd worden in het principaal hoger beroep.
De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep worden aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op:
- griffierecht € 332,-
- salaris advocaat € 2.228,- (2 punten x tarief II à € 1.114,- per punt).
6.5.
Als niet weersproken zal het hof ook de door [geïntimeerden] c.s. gevorderde veroordeling van [appellanten] c.s. in de nakosten te vermeerderen met rente toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 8 januari 2020, voor zover in conventie tussen partijen gewezen behoudens voor zover het betreft onderdeel 5.1 van het dictum van het vonnis en de daaraan in onderdeel 5.3. van het dictum gekoppelde dwangsom en vernietigt dit vonnis in zoverre;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 8 januari 2020, voor zover in reconventie tussen partijen gewezen en doet in zoverre opnieuw recht:
wijst de vordering van [geïntimeerden] c.s. af en veroordeelt [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten in reconventie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] c.s. vastgesteld op € 844,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op € 332,- aan verschotten en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
compenseert de kosten in incidenteel hoger beroep, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval [appellanten] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Tubben, J.H. Kuiper en J.E. Wichers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021.

Voetnoten

1.Artikel 3:108 BW