ECLI:NL:GHARL:2021:11397

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
200.279.034
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en tekortkoming in de uitvoering van verbouwingswerkzaamheden met schadevergoeding

In deze zaak heeft [appellant], handelend onder de naam [appellant] Klussenbedrijf, werkzaamheden verricht voor [geïntimeerde] aan zijn panden. Na het uitblijven van betaling van verschillende facturen heeft [appellant] zijn werkzaamheden neergelegd. [appellant] vordert betaling van de openstaande facturen, terwijl [geïntimeerde] op zijn beurt schadevergoeding eist wegens tekortkomingen in de uitvoering van de werkzaamheden door [appellant]. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] tot betaling van facturen deels toegewezen en de schadevordering van [geïntimeerde] tot een bedrag van € 30.000. [appellant] gaat in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij onder andere aanvoert dat hij niet verplicht was de gehele verbouwing af te ronden en dat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over opleverdata.

Het hof heeft in deze tussenuitspraak [geïntimeerde] toegelaten bewijs te leveren van de inhoud van de overeenkomst en van zijn schade. Het hof heeft vastgesteld dat de overeenkomst tot aanneming van werk niet duidelijk is en dat er geen schriftelijke afspraken zijn gemaakt. De bewijslevering zal plaatsvinden in de vorm van getuigenverhoren, waarbij het hof de partijen heeft verzocht aanwezig te zijn. De beslissing over de vordering tot betaling van de factuur met nummer [nummer1] en de buitengerechtelijke incassokosten is aangehouden tot na de bewijslevering. Het hof heeft de partijen ook in de gelegenheid gesteld om hun standpunten verder toe te lichten tijdens de comparitie bij enquête.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.279.034
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, kantonrechter, locatie Utrecht, 7744827)
arrest van 14 december 2021
in de zaak van
[appellant] , handelend onder de naam [appellant] Klussenbedrijf,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. B.M.E. Drykoningen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.J. Gijsbertsen.

1.Kern van de zaak en de beslissing

1.1
[appellant] heeft in opdracht van [geïntimeerde] werkzaamheden verricht aan panden van [geïntimeerde] . Nadat een aantal facturen onbetaald was gebleven, heeft [appellant] zijn werkzaamheden neergelegd. [appellant] vordert betaling van facturen. [geïntimeerde] vordert op zijn beurt schadevergoeding van [appellant] wegens tekortschieten door [appellant] . Partijen verschillen van mening of hun overeenkomst tot aanneming van werk inhoudt dat [appellant] de hele verbouwing zou afmaken, voor een bepaalde datum. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] tot betaling van facturen deels toegewezen en de schadevordering van [geïntimeerde] toegewezen tot een bedrag van € 30.000. [appellant] vordert in hoger beroep betaling van nog één factuur en komt op tegen het oordeel over de schade.
1.2
Het hof laat hieronder [geïntimeerde] toe bewijs te leveren van de inhoud van de overeenkomst en van zijn schade, voordat het verder beslist. De in hoger beroep nader onderbouwde factuur [nummer1] moet [geïntimeerde] in beginsel gedeeltelijk betalen, maar het hof moet nog beslissen op een door partijen nader toe te lichten punt. Hierna legt het hof zijn oordeel uit. Eerst vermeldt het hof nog wat er in de procedure in hoger beroep is gebeurd.

2.Het procesverloop tot nu toe

Het hof heeft op 4 augustus 2020 een tussenarrest gewezen. Op 8 december 2020 heeft via Skype een enkelvoudige mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt en aan partijen gestuurd. Voorafgaand hieraan heeft [appellant] het procesdossier tot en met de dagvaarding in hoger beroep overgelegd. Daarna heeft [appellant] een memorie van grieven genomen en [geïntimeerde] een memorie van antwoord. [geïntimeerde] heeft de stukken voor het wijzen van arrest ingediend en vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
[appellant] heeft in opdracht van [geïntimeerde] werkzaamheden verricht aan panden in de [adres] in [woonplaats2] . De afspraken zijn niet op papier gezet. Nadat een aantal facturen onbetaald was gebleven heeft [appellant] zijn werkzaamheden eind juni 2018 neergelegd. Na een betalingen door [geïntimeerde] hebben [appellant] en [geïntimeerde] elkaar op 31 juli 2018 gesproken. [geïntimeerde] heeft daarna een verslag van dat gesprek per e-mail aan [appellant] gestuurd. Daarin staat het volgende:

Weergave gesprek 31 juli in atelier nr 37
[appellant] geeft in het gesprek aan de bouwklus van nr. 31-33-33bis niet volgens de afspraak te willen afronden. De afspraak was voor een bedrag van E200.000,- inclusief BTW de hele verbouwing te realiseren in het tijdpad 1e app afleveren 1 oktober 2018, rest app 31 december 2018.
De reden voor het in eerste instantie stilleggen van de verbouwing was een rekening die zes weken niet betaald was. [appellant] heeft de bouw stilgelegd zonder herinnering of aanmaning te hebben gestuurd. In tweede instantie geeft [appellant] aan dat de hij de verbouwing niet wil afronden, omdat hij zich niet meer gemotiveerd voelt. [geïntimeerde] geeft aan dat hij dit heel erg vervelend voor hem vindt, maar dat het geen reden kan zijn om de afspraken niet na te komen. Voor beide partijen is hierdoor een hele vervelende situatie ontstaan.
[geïntimeerde] biedt als alternatief aan dat [appellant] de panden 31-33-33bis wind- en waterdicht maakt met de materialen zoals oorspronkelijk in de planning zat. [appellant] geeft aan hierover na te gaan denken.
Bij deze tweede optie vraagt [geïntimeerde] aan [appellant] om de volgende zaken van tevoren aan te geven:
1. Wanneer kunnen de bouwactiviteiten hervat worden?
2. Wanneer zijn de activiteiten afgerond?
3. Wat zijn de kosten voor het wind-en waterdicht opleveren van de appartementen?
[geïntimeerde] geeft in het gesprek aan dat de bouw al ruim een maand stilligt zonder legitieme reden. Dit betekent een flinke derving van huuropbrengsten voor [geïntimeerde] . Er moet een oplossing komen voor de gemiste inkomsten als gevolg van het stilleggen van de bouwwerkzaamheden. Zeker aangezien het nu bouwvak is zal het erg lastig worden om op korte termijn een andere aannemer te vinden, waardoor de huurderving nog groter zal worden.
Dit is een globale weergave van ons gesprek vanmiddag.
Als ik onvolledig ben geweest of onjuist heb weergegeven, dan hoor ik dat graag.
Zou je naar mij willen bevestigen of je je in deze weergave kunt vinden, danwel of je hier nog wijzigingen in aan wil brengen.
3.2
[appellant] heeft niet op het verslag gereageerd en heeft geen werkzaamheden meer verricht. Op 11 september 2018 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] geschreven dat hij de opdracht terugneemt en een andere aannemer gaat zoeken.

4.Het geschil in eerste aanleg en de beslissing van de kantonrechter

4.1
Bij de kantonrechter heeft [appellant] betaling van openstaande facturen gevorderd, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, maar zijn vordering beperkt tot een bedrag van € 25.000, inclusief wettelijke rente en kosten. [geïntimeerde] heeft betwist nog iets verschuldigd te zijn, heeft zich beroepen op verrekening en heeft als tegenvordering betaling van schadevergoeding gevorderd van € 98.156,71, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
4.2
De kantonrechter heeft [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 12.584,25 aan [appellant] . Dat bedrag heeft deels betrekking op vergoeding van de door [appellant] verrichte werkzaamheden bedoeld in alinea 3.1, waarbij aansluiting is gezocht bij de bedragen van facturen waarvan [appellant] betaling vorderde, en deels op facturen voor andere opdrachten. De kantonrechter heeft de tegenvordering van [geïntimeerde] gedeeltelijk toegewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de overeenkomst tot aanneming van werk inhield dat [appellant] de hele verbouwing zou uitvoeren en dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door de werkzaamheden te beëindigen. De schade van [geïntimeerde] is gelegen in de vertraging die is veroorzaakt door het tekortschieten, waardoor [geïntimeerde] pas een jaar later huurinkomsten kreeg. De gemiste huurinkomsten heeft de kantonrechter begroot op € 30.000.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
[appellant] heeft grieven gericht tegen de afwijzing door de kantonrechter van zijn vordering tot betaling van de factuur met nummer [nummer1] met een bedrag van € 10.046,05 (inclusief btw) en tegen de toewijzing van de schadevordering van [geïntimeerde] . Het hof behandelt eerst de schadevordering van [geïntimeerde] en daarna de factuur.
De schadevordering
5.2
De grieven van [appellant] komen erop neer dat [appellant] onder de overeenkomst niet verplicht was de hele verbouwing uit te voeren, dat hij mocht stoppen en dat dit stoppen niet heeft geleid tot vertraging in de verbouwing en verhuur. [appellant] heeft de door [geïntimeerde] gestelde inhoud van de overeenkomst betwist. Ter onderbouwing van zijn betwisting heeft hij in hoger beroep aangevoerd dat bij het begin van de werkzaamheden nog geen vastomlijnd plan bestond. Op die basis had [appellant] ook al eerder voor [geïntimeerde] gewerkt en toen werden de plannen ook tijdens het werk gemaakt en uitgewerkt. Er waren bij het begin van het werk nog geen tekeningen en er was nog geen vergunning; die vergunning is pas op 27 juli 2018 aangevraagd. [appellant] heeft werkzaamheden verricht die in dat stadium al mogelijk waren, zoals sloopwerkzaamheden en voorbereiding van de verbouwing. Wat het werk precies zou worden, hoe veel appartementen gerealiseerd zouden worden en wat het afwerkingsniveau moest zijn, stond nog niet vast. Verder stuurde hij [geïntimeerde] losse facturen voor werkzaamheden die [geïntimeerde] ook (deels) betaalde, aldus [appellant] . [appellant] trekt daaruit de conclusie dat elke dag of week sprake was van nieuwe opdrachten en van aanvullingen op de overeenkomst, zodat hij steeds kon stoppen, of hooguit dat sprake was van een overeenkomst voor de sloop- en voorbereidende werkzaamheden, die hij heeft afgerond. [appellant] heeft verder betwist dat een opleverdatum is afgesproken en dat door het neerleggen van de werkzaamheden door [appellant] een jaar vertraging is opgetreden.
5.3
[geïntimeerde] baseert zijn vordering op een overeenkomst tot aanneming van werk. Hij heeft gesteld dat deze overeenkomst inhield dat [appellant] in de panden vier appartementen zou realiseren, waarvan een zou worden opgeleverd op 1 oktober 2018 en daarna zou iedere maand een nieuw appartement worden opgeleverd, althans zouden de andere appartementen op 31 december 2018 worden opgeleverd.
5.4
[geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van zijn betoog voornamelijk gewezen op de e-mail van 31 juli 2018. Die is geschreven nadat het conflict was ontstaan. [appellant] heeft de weergave van de afspraak in [geïntimeerde] e-mail destijds niet betwist, maar ook niet erkend. In hoger beroep heeft [appellant] , zoals hierboven vermeld, de inhoud van de door [geïntimeerde] in de e-mail beschreven afspraken betwist. De inhoud van de overeenkomst staat daarom nog niet vast. [geïntimeerde] is degene die zich beroept op de schadevergoedingsplicht als gevolg van de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Op hem rust daarom de bewijslast van de inhoud van de overeenkomst die [appellant] niet zou zijn nagekomen. Dat is conform de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [geïntimeerde] heeft bewijs aangeboden van zijn stellingen. Het hof zal [geïntimeerde] daarom toelaten te bewijzen (i) dat de overeenkomst inhield dat [appellant] de hele verbouwing zou afmaken en (ii) welke opleverdata zijn overeengekomen. [appellant] heeft ook de vertraging en de omvang van de schade betwist. Het hof zal [geïntimeerde] ook toelaten te bewijzen dat hij (iii) als gevolg van de tekortkoming door [appellant] de appartementen later dan afgesproken kon verhuren en (iv) schade heeft geleden tot een bedrag van € 30.000.
5.5
Omdat de grieven van [appellant] in zoverre gegrond zijn, moet het hof ook kijken naar de andere grondslag voor en de andere onderbouwing van de schadevordering die [geïntimeerde] bij de kantonrechter heeft aangevoerd en die de kantonrechter heeft verworpen. [geïntimeerde] heeft ook gesteld dat [appellant] schade moet vergoeden omdat hij zou zijn tekortgeschoten in de nakoming van een aan de overeenkomst tot aanneming van werk voorafgaande overeenkomst van opdracht (tot advisering). [geïntimeerde] heeft verder aangevoerd dat zijn schade moet worden begroot op het verschil tussen (i) de volgens [geïntimeerde] met [appellant] afgesproken prijs voor de verbouwing van € 200.000 en (ii) de prijs die door de aannemer is geoffreerd die het werk in opdracht van [geïntimeerde] heeft afgemaakt. Dat verschil bedraagt € 98.156,71. Zo nodig zal het hof na bewijslevering op deze punten beslissen. Om te voorkomen dat bij partijen een verkeerd beeld ontstaat, vermeldt het hof hierbij dat in hoger beroep het toegewezen bedrag van de schadevergoeding niet kan worden verhoogd, omdat [appellant] door het instellen van hoger beroep niet in een nadeliger positie mag komen.
Factuur [nummer1]
5.6
De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van het bedrag van € 10.046,05 van de factuur met nummer [nummer1] afgewezen. Op de factuur staat dat die voor “Materiaal, conform specificatie” is. De vordering is afgewezen omdat [appellant] , na betwisting door [geïntimeerde] , niet heeft uitgelegd om welke materialen het gaat en waarvoor die zijn gebruikt. In hoger beroep heeft [appellant] een specificatie van de factuur overgelegd en toegelicht dat de factuur voor het grootste deel betrekking heeft op kosten van derden die [appellant] aan die derden heeft betaald. Overgelegd is een overzicht met twee posten werkzaamheden van derden en drie posten materiaal. Bij geen van de posten zijn bedragen vermeld. Eén post werkzaamheden is onderbouwd met een factuur van MMBS, met betrekking tot werkzaamheden voor gevelherstel aan het pand waaraan [appellant] voor [geïntimeerde] werkte, voor een bedrag van € 6.984 exclusief btw. De overige vier posten zijn niet onderbouwd. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de factuur nog altijd niet voldoende is onderbouwd en dat de werkzaamheden van MMBS geen materialen betreffen. [geïntimeerde] heeft echter niet betwist dat de werkzaamheden door MMBS aan het pand zijn verricht en ook niet aangevoerd dat het bedrag dat voor die werkzaamheden is gefactureerd geen redelijke vergoeding zou zijn, zodat hij daarvoor in beginsel het gefactureerde bedrag moet betalen. De vordering tot betaling van de wettelijke rente vanaf de datum van de inleidende dagvaarding is als niet weersproken toewijsbaar. Omdat de grief van [appellant] in zoverre slaagt en de vordering in beginsel voor een bedrag van € 6.984 exclusief btw, met wettelijke rente, toewijsbaar is, moet het hof ook kijken naar de verweren die [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft gevoerd. [geïntimeerde] heeft toen over de facturen ook aangevoerd dat de overeenkomst voor een vaste aanneemsom althans een richtprijs is aangegaan en hij daarom geen losse facturen behoeft te betalen. Het hof gaat aan dat verweer voorbij omdat de overeenkomst is ontbonden voordat de volgens [geïntimeerde] voor de vaste aanneemsom te verrichten werkzaamheden waren afgerond en die ontbinding er niet aan af doet dat de werkzaamheden door (MMBS voor) [appellant] ten behoeve van [geïntimeerde] zijn verricht en daarvoor een vergoeding betaald moet worden. [geïntimeerde] heeft verder aangevoerd (zie conclusie van antwoord randnummer 62) dat hij aan [appellant] de voorschotfactuur met nummer [nummer2] heeft betaald die [appellant] niet heeft verrekend met de door hem gevorderde bedragen. [geïntimeerde] heeft dit verweer verder niet uitgewerkt, [appellant] is er niet op ingegaan. Het hof stelt [geïntimeerde] in de gelegenheid om tijdens de comparitie bij het te bepalen getuigenverhoor dit punt nader toe te lichten. [appellant] kan daar dan op reageren.
Het hof zal nog geen eindbeslissing in dit arrest opnemen. Omdat het in een later stadium van de procedure tevens zal beslissen over het bestaan en de omvang van een schadevordering van [geïntimeerde] , zal het ook dan pas een oordeel geven over het beroep van [geïntimeerde] op verrekening met enig bedrag dat hij in verband met factuur [nummer1] verschuldigd is.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.7
[appellant] is ten slotte opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij zijn vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter comparitie heeft ingetrokken. Hij heeft die vordering in hoger beroep in ieder geval gehandhaafd of opnieuw deze vergoeding gevorderd.
In de inleidende dagvaarding heeft [appellant] gesteld dat een ingebrekestelling en een aanmaning zijn gestuurd, met verwijzing naar een brief en verschillende aanmaningen die zijn overgelegd. Daarmee heeft [appellant] voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en [geïntimeerde] heeft dit niet betwist. Het hof zal de kosten toewijzen op basis van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, waarvoor het toe te wijzen bedrag van de openstaande facturen van belang is. Het hof zal over de buitengerechtelijke incassokosten beslissen na vaststelling van het bedrag dat [geïntimeerde] op grond van de factuur nog zou moeten betalen. De vordering tot betaling van de wettelijke rente over deze kosten vanaf de datum van de inleidende dagvaarding is als niet weersproken toewijsbaar.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [geïntimeerde] toe te bewijzen:
(i) dat de overeenkomst tot aanneming van werk inhield dat [appellant] de hele verbouwing zou afmaken;
(ii) welke opleverdata zijn overeengekomen;
(iii) dat hij als gevolg van de tekortkoming door [appellant] de appartementen later dan afgesproken kon verhuren; en
(iv) schade heeft geleden tot een bedrag van € 30.000.
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. H.E. de Boer, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen in persoon bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
verhinderdata enquête
bepaalt dat [geïntimeerde] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal/zullen opgeven op de
roldatum 4 januari 2022(drie weken na arrestdatum), waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [geïntimeerde] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
comparitie bij enquête
bepaalt dat, in het geval er getuigen worden voorgebracht, partijen in persoon, samen met hun advocaten bij het verhoor van de getuigen aanwezig zullen zijn om partijen zelf zo nodig nadere inlichtingen te laten geven over de punten waarover de getuigen zullen worden gehoord en over de in alinea 5.6 genoemde voorschotfactuur en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, L.A. de Vrey en G.P. Oosterhoff, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. G.P. Oosterhoff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021.