ECLI:NL:GHARL:2021:11357

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
200.288.644/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een dwangsom voor nakoming van zorgregeling tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een zorgregeling tussen ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, en de vader, verweerder in hoger beroep, zijn betrokken bij een geschil over de omgang met hun minderjarige kind. Het hof heeft in zijn eerdere tussenbeschikking van 12 oktober 2021 al aangegeven dat het verzoek van de moeder om de omgang te beëindigen niet wordt gehonoreerd. De ouders zijn verzocht om samen met een professionele instantie een gezamenlijk omgangsplan op te stellen, maar dit is niet gelukt. De vader heeft aangegeven dat hij wil deelnemen aan omgangsbegeleiding en dat er tussentijds contact via Skype moet plaatsvinden. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende medewerking verleent aan de omgangsregeling en heeft daarom besloten een dwangsom op te leggen om haar deelname aan de omgangsbegeleiding te waarborgen. De dwangsom bedraagt € 350,- per keer dat de moeder niet meewerkt, met een maximum van € 10.000,-. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Overijssel vernietigd en opnieuw beslist dat de ouders moeten deelnemen aan de omgangsbegeleiding, met specifieke afspraken over de omgang tussen de vader en het kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.288.644/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 237952)
beschikking van 9 december 2021
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. B. Anik te Arnhem,
en
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. C.G.M. Wensveen te Rotterdam.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Overijssel, locatie Zwolle.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 12 oktober 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een journaalbericht namens de vader van 2 november 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 3 november 2021 met bijlage(n).

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van
12 oktober 2021.
2.2
In die beschikking heeft het hof overwogen het eens te zijn met de beslissing van de kinderrechter en de gronden waarop die beslissing rust.
Het hof heeft die gronden na eigen onderzoek overgenomen als ook overwogen dat het verzoek van de moeder in hoger beroep zal worden afgewezen, waarbij het hof aanleiding heeft gezien om de ouders in de gelegenheid te stellen om in samenspraak met elkaar
-eventueel met hulp van een professionele instantie- met een concreet plan te komen over hoe de omgang tussen de vader en [de minderjarige] vorm gegeven kan worden. Het hof heeft hierbij opgemerkt dat de omgang moet worden begeleid door een professionele derde, zoals het omgangshuis, en niet door de moeder zelf of mensen uit haar netwerk. Het hof heeft vervolgens de behandeling van de zaak aangehouden en de ouders verzocht om een gezamenlijk omgangsplan in te dienen.
2.3
Het hof stelt voorop in het door de moeder aangevoerde geen aanleiding te zien
om de daarop door de vader ingediende brief van 2 november 2021 buiten beschouwing te laten. Uit die brief en de reactie daarop van de moeder blijkt dat het hen niet is gelukt om
een gezamenlijk omgangsplan op te stellen, maar dat zij het wel eens zijn geworden over deelname aan omgangsbegeleiding door het omgangshuis [naam1] (hierna: [naam1] ) in [plaats1] en tussentijds contact van de vader met [de minderjarige] via Skype eenmaal per maand op zaterdag 10.00 uur, ingaande op 13 november 2021.
2.4
Uit de brief van de vader van 2 november 2021 blijkt dat de intake bij [naam1] eind december 2021 staat gepland, dat het eerste omgangsmoment met [de minderjarige] omstreeks maart 2022 zal kunnen plaatsvinden en dat de eindrapportage omstreeks september 2022 te verwachten is. Gelet op de lange duur van het traject bij [naam1] en de afspraken die partijen over het tussentijds contact van de vader met [de minderjarige] hebben gemaakt, ziet het hof geen aanleiding om de onderhavige procedure nog langer aan te houden. Het hof zal het verzoek van de vader daartoe dan ook afwijzen.
2.5
Zoals overwogen in de tussenbeschikking van 12 oktober 2021, kan het hof zich
vinden in het verzoek van de vader tot oplegging van een dwangsom ter nakoming van de omgangsregeling. Blijkens zijn brief van 2 november 2021 handhaaft de vader dit verzoek, zij het thans ter verzekering van de medewerking van de moeder aan de uitvoering van de omgangsbegeleiding. Omdat het partijen niet is gelukt om een gezamenlijk omgangsplan in te dienen en er nog steeds geen omgang tussen de vader en [de minderjarige] plaatsvindt, acht het hof het van groot belang dat het traject bij [naam1] doorgang zal vinden, zodat de omgang tussen vader en dochter alsnog tot stand kan worden gebracht. Voor het slagen van het traject bij [naam1] is van belang dat beide ouders zich daarvoor inzetten. De moeder heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat omgang niet in het belang van [de minderjarige] is en dat [de minderjarige] geen contact wil met haar vader. Ook heeft de moeder geen gehoor gegeven aan het door de rechtbank in de bestreden beschikking opgenomen stappenplan om tot omgang tussen de vader en [de minderjarige] te komen. Het hof heeft er daarom onvoldoende vertrouwen in dat de moeder haar medewerking zal (blijven) verlenen aan het omgangstraject en zal om haar deelname daaraan te waarborgen een dwangsom opleggen. Ten aanzien van de hoogte van de dwangsom zal het hof aansluiting zoeken bij het oorspronkelijke verzoek van de vader nu de moeder tegen de hoogte daarvan geen verweer heeft gevoerd. Dat de vader geen bijdrage aan de moeder betaalt ten behoeve van de verzorging en de opvoeding van [de minderjarige] is geen reden om daar anders over te oordelen. Aan het hof ligt immers niet de vraag voor of de vader daartoe gehouden is terwijl die vraag ook moet worden beantwoord aan de hand van een ander juridisch toetsingskader. Het hof merkt voorts op dat indien er geen omgang tussen
de vader en [de minderjarige] wordt opgestart en/of de ouders niet tot een verbetering van hun oudercommunicatie komen, een zorgmelding in de rede ligt en de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel wordt onderzocht.
3. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking uit pragmatische overwegingen in het geheel vernietigen en opnieuw rechtdoende als volgt beslissen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 20 oktober 2020, en opnieuw beschikkende:
verstaat dat partijen zijn overeengekomen dat zij zullen deelnemen aan omgangsbegeleiding door [naam1] , waarbij de vader en [de minderjarige] met ingang van april 2022 eens per maand twee uur onder begeleiding omgang met elkaar zullen hebben, met de mogelijkheid om het contact uit te breiden, onder begeleiding van het vrijwillige kader, in frequentie en/of duur wanneer dit positief verloopt, dit alles onder regie van [naam1] en dat de vader en [de minderjarige] (tussentijds) met ingang van 13 november 2021 eenmaal per maand op zaterdag 10.00 uur contact hebben via Skype;
bepaalt dat de moeder aan de door [naam1] bepaalde contactmomenten dient mee te werken en wel op straffe van een dwangsom van € 350,- per keer dat zij daaraan geen medewerking verleent, met een maximum van € 10.000,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en M. Weissink, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 9 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.