ECLI:NL:GHARL:2021:11307

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
200.301.047/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter inzake betaling kinderopvang facturen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante], h.o.d.n. Kindercentrum [naam1], tegen het vonnis van de kantonrechter van 13 juli 2021. De kantonrechter had [geïntimeerden] c.s. veroordeeld tot betaling van een factuur, maar [appellante] vorderde betaling van twee facturen in verband met de kinderopvang van [de dochter]. De kantonrechter oordeelde dat de vordering onvoldoende was onderbouwd, omdat slechts één factuur was overgelegd. [Appellante] heeft vervolgens in hoger beroep vier grieven ingediend, waarbij zij aanvoert dat de kantonrechter een kennelijke schrijffout heeft gemaakt in zijn vonnis. Het hof heeft de procedure en de feiten in detail bekeken, waaronder de aanmaningen die zijn verzonden naar [geïntimeerden] c.s. en de overeenkomst die is gesloten voor de opvang van [de dochter]. Het hof concludeert dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de vordering op basis van de factuur van 25 november 2020 is toegewezen, maar dat de vordering op basis van de factuur van 24 december 2020 niet kan worden toegewezen, omdat deze niet in het geding is gebracht. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de kantonrechter en wijst de overige vorderingen van [appellante] af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.301.047/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 9258017)
arrest van 7 december 2021
in de zaak van
[appellante] , h.o.d.n. Kindercentrum [naam1] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
[appellante] , h.o.d.n. Kindercentrum [naam1] ,
advocaat: mr. R.P.G. Schelvis, die kantoor houdt te Tilburg,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats2] ,
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [woonplaats3] ,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure bij de kantonrechter

Voor het verloop van de procedure bij de kantonrechter verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 13 juli 2021 en naar het vonnis ex artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van 7 september 2021, gewezen door de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.

2.De verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen in hoger beroep van 8 oktober 2021 met grieven;
- de conclusie van eis van. 19 oktober 2021;
- [geïntimeerden] c.s. zijn niet verschenen en daarom is op 19 oktober 2021 verstek verleend.
2.2
Vervolgens heeft [appellante] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.Waar gaat het in deze procedure om en wat vindt het hof?

3.1.
[appellante] vordert van [geïntimeerden] c.s. betaling van een tweetal facturen, vermeerderd met rente en kosten, in verband met de kinderopvang van [de dochter] . Omdat [appellante] bij haar dagvaarding maar één factuur heeft overgelegd, heeft de kantonrechter [geïntimeerden] c.s. veroordeeld tot betaling van het bedrag van één factuur, vermeerderd met daarover rente en kosten.
3.2.
Het hof laat het vonnis van de kantonrechter in stand. Het hof zal hierna (onder 6 ) uitleggen hoe het tot die beslissing is gekomen. Maar eerst zal het hof (onder 4 en 5) de vaststaande feiten schetsen en de gang van zaken bij de kantonrechter.

4.De feiten

4.1
Op 21 januari 2019 heeft [appellante] een offerte voor de opvang van [de dochter] gestuurd aan:
De heer [geïntimeerde1] en mevrouw [geïntimeerde2]
[adres1]
[woonplaats3]
In de offerte staat onder meer vermeld:
“Start 22-01-19”en
“Eind 28-09-22”.
De offerte is namens het Kindercentrum voor akkoord ondertekend en onder de tekst
“De heer [geïntimeerde1] en mevrouw [geïntimeerde2] ” staan twee handtekeningen en een bankrekeningnummer.
4.2
Op 8 maart 2021 heeft [appellante] een aanmaning gestuurd aan:
De heer [geïntimeerde1] en mevrouw [geïntimeerde2]
p.a. [adres2]
[woonplaats2] .
4.3
Op 30 maart 2021 en 19 april 2021 zijn aanmaningen - voor een bedrag van € 3.627,80 in hoofdsom met rente en incassokosten - verzonden naar het adres [adres2] [woonplaats2] , gericht aan de familie [geïntimeerden] respectievelijk De heer en mevrouw
en op 4 mei 2021 is een aanmaning voor dat bedrag gezonden naar het adres
[adres1] [woonplaats3] , gericht aan mevr. [geïntimeerde2] .

5.De procedure bij de kantonrechter

5.1
[appellante] heeft [geïntimeerden] c.s. gedagvaard voor de kantonrechter en heeft van hen betaling gevorderd van twee facturen van elk € 1.813,90, vermeerderd met rente en kosten. [appellante] heeft aangevoerd dat zij een overeenkomst heeft gesloten met [geïntimeerden] c.s. voor de opvang van [de dochter] . [geïntimeerden] c.s. hebben van die opvang gebruik gemaakt, maar de facturen van 25 november 2020 en 24 december 2020 onbetaald gelaten, aldus [appellante] .
5.2
[geïntimeerden] c.s. zijn niet bij de kantonrechter verschenen en hebben dus geen verweer tegen de vordering gevoerd. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat [appellante] haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd omdat zij maar één van de twee door haar genoemde facturen heeft overgelegd. [geïntimeerden] c.s. zijn zodoende hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag € 2.157,87, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.813,90 vanaf 27 mei 2021 tot aan de dag van de betaling.
“Hoofdelijk” wil zeggen dat ieder van hen tot betaling kan worden aangesproken, maar dat voor zover één van hen betaalt, de ander dat niet meer hoeft te doen.
5.3
[appellante] heeft vervolgens verbetering van het vonnis gevraagd omdat de factuur van
24 december 2020 wel in de aanmaningen is benoemd en die aanmaningen onweersproken en onbeantwoord zijn gebleven.
5.4
De kantonrechter heeft dat verzoek in het vonnis van 7 september 2021 afgewezen omdat het neerkomt op een inhoudelijke wijziging van het vonnis, hetgeen het bepaalde in artikel 31 Rv te buiten gaat.

6.De bezwaren van [appellante] tegen het vonnis en het oordeel van het hof

6.1
[appellante] heeft vier bezwaren (“grieven”) geformuleerd tegen het vonnis van de kantonrechter van 13 juli 2021. [appellante] is het er niet mee eens dat de kantonrechter het bedrag van één factuur heeft afgewezen en in dat verband ook de rente, incassokosten en proceskosten heeft gematigd. Het hof zal deze bezwaren gezamenlijk bespreken.
6.2
[appellante] voert aan dat de kantonrechter in rechtsoverweging 2.3 van het vonnis ten onrechte heeft geoordeeld dat de vordering ten aanzien van factuur van 25 november 2020 (2020-00653) onvoldoende is onderbouwd.
6.3
De kantonrechter spreekt in genoemde rechtsoverweging echter niet van een factuur van die datum en dat nummer. De kantonrechter heeft immers overwogen:
“De factuur van24november 2020(onderstreping door het hof)
heeft de kantonrechter niet aangetroffen bij de dagvaarding.”
6.4
Naar het oordeel van het hof is in deze zin sprake van een kennelijke schrijffout. Er is – volgens [appellante] ’ eigen stellingen – immers geen sprake van een factuur van 24 november 2020, maar van een factuur van
25november 2020 en een factuur van
24 december2020.
De factuur van 25 november 2020 is door [appellante] als bijlage bij de dagvaarding van
27 mei 2021 gevoegd, maar de factuur van 24 december 2020 is door haar niet in het geding gebracht. Het is daarom evident dat de kantonrechter in rechtsoverweging 2.3 doelde op de ontbrekende factuur van 24
december2020 (onderstrepingen door het hof).
Dat [appellante] het vonnis ook in die zin heeft begrepen, blijkt wel uit de brief van 27 juli 2021 waarin haar gemachtigde namens haar om verbetering van het vonnis verzoekt. Daarin schrijft hij onder meer:
“(…)Onder rechtsoverweging 2.3 van het verstekvonnis is geoordeeld dat de vordering op basis van de factuur van 24 november 2020 onvoldoende is onderbouwd. Echter is in deze rechtsoverweging voorbijgegaan aan het aangeleverde bewijs:-(…)- in de productie ‘veertiendagen brief’ staat de vordering en de factuur van 24 december 2020 specifiek benoemd. Hierbij is tevens aangegeven dat er een bedrag van € 1.813,90 – is verschuldigd vanwege de factuur 2020-00710 van 24-12-2020. Dit bedrag dient volgens de veertiendagen brief te worden voldaan door de heer en mevrouw [geïntimeerden] (als zijnde gedaagde partij in het verstekvonnis):- ten slotte zijn in de producties ‘aanmaningen’ van 20 maart 2021, 19 april 2021 en4 mei 2021 tevens de vordering en factuur van 24 december 2021 benoemd waarbij nog van belang is dat deze aanmaningen onweersproken en onbeantwoord zijn gebleven.(…)”
6.5
Het was [appellante] dus duidelijk dat de kantonrechter maar de helft van haar vordering toewees omdat alleen de factuur van 25 november 2020 was overgelegd en die van
24 december 2020 ontbrak.
6.6
De vordering van [appellante] in hoger beroep strekt ertoe:
(gedeeltelijk) te vernietigen het vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland met rolnummer 9258017 CV EXPL 21-3342, gewezen op 13 juli 2021, waarbij de vordering van appellante van € 1.813,90 op basis van de factuur van 25 november 2021,(het hof begrijpt: 2020)
met de daarbij behorende gevorderde rente en buitengerechtelijk incassokosten, is afgewezen,
en alsnog bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de geïntimeerden, hoofdelijk, met dien verstande, dat indien de één betaalt, de ander zal
zijn bevrijd, te veroordelen, aan appellante te voldoen een bedrag van € 1.813,90 op basis
van de factuur van 25 november 2021(het hof begrijpt: 2020)
;
II. de geïntimeerden, hoofdelijk, met dien verstande, dat indien de één betaalt, de ander zal
zijn bevrijd, te veroordelen, aan appellante te voldoen een bedrag van € 14,76 aan
gevorderde rente;
III. de geïntimeerden, hoofdelijk, met dien verstande, dat indien de één betaalt, de ander zal
zijn bevrijd, te veroordelen, aan appellante te voldoen een bedrag van € 260,99 aan
buitengerechtelijke incassokosten;
IV. de geïntimeerden, hoofdelijk, met dien verstande, dat indien de één betaalt, de ander zal
zijn bevrijd, te veroordelen, aan appellante te voldoen het salaris gemachtigde ad € 249,00
in plaats van het toegewezen bedrag ad € 187,00;
V. de geïntimeerden, hoofdelijk, met dien verstande, dat indien de één betaalt, de ander zal
zijn bevrijd, te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, onder de kosten
begrepen het salaris van de advocaat van appellante, de nakosten, alsmede de btw over
de kosten van dagvaarding en de gevorderde informatiekosten.
6.7
Zoals het hof hiervoor uiteen heeft gezet, is de vordering van [appellante] , voor zover die is gebaseerd op de factuur van 25 november 2020, door de kantonrechter toegewezen.
De vordering is afgewezen voor zover die is gebaseerd op de (vermeende) factuur van
24 december 2020. Tijdens de procedure bij de kantonrechter heeft [appellante] die factuur niet overgelegd en in dit hoger beroep heeft zij dat evenmin gedaan. Daarom kan ook het hof niet vaststellen dat [appellante] ooit kosten voor kinderopvang in de maand december 2020 aan [geïntimeerden] c.s. in rekening heeft gebracht. Het deel van de vordering dat op die factuur is gebaseerd is daarom niet toewijsbaar.
Slotsom
De grieven falen. De vorderingen van [appellante] in dit hoger beroep zullen daarom worden afgewezen en het vonnis van 13 juli 2021 waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
7.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 13 juli 2021;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.A. Wind, M.W. Zandbergen en J.E. Wichers en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
7 december 2021.