Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.The Fruit Farm Group B.V.,
,
in hoger beroep verschenen na verwijzing,
in hoger beroep verschenen na verwijzing,
1.Het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
Het hof heeft na die verwijzing een mondelinge behandeling bepaald, beperkt tot alleen de bevoegdheidsvraag. Voorafgaand aan de zitting heeft WHPH een akte met producties toegezonden. De zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2021, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald op de stukken voor verwijzing, aangevuld met voormelde akte van WHPH en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
2.Waar het om gaat
De rechtbank heeft in de bodemprocedure in een tussenvonnis van 24 februari 2021 overwogen dat als er inderdaad een zwart geld circuit bestond, sprake is geweest van bedrog en daarmee grond voor vernietiging van de koopovereenkomst en de geldleningsovereenkomst. Zij heeft aan TFFG opgedragen om het bewijs daarvan te leveren. De in het vonnis aan TFFG verstrekte bewijsopdracht luidt:
Volgens WHPH is het verzoek in strijd met een goede procesorde en heeft TFFG ook onvoldoende belang bij haar verzoek. Met haar verzoek probeert TFFG namelijk de “fundamentele beslissing” van de rechtbank om hoger beroep toe te staan voordat bewijslevering plaatsvindt, te omzeilen. Naar de mening van WHPH is het niet aan een procespartij om nogmaals hetzelfde bewijs te willen leveren door middel van een voorlopig getuigenverhoor. Subsidiair heeft WHPH aangevoerd dat de rechtbank niet bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen, omdat inmiddels het hoger beroep is ingesteld en daarmee het hof de bevoegde rechter is om op het verzoek te beslissen.
die vermoedelijk bevoegd zal zijnzoals bedoeld in artikel 187 Rv”. Daarom had het verzoek bij het hof ingediend moeten worden. Nu het hoger beroep ook is ingesteld, is het hof “daarmee de instantie waar het geding aanhangig is als bedoeld in artikel 187 lid 2 Rv”. In die situatie is volgens de rechtbank het hof bevoegd om op het verzoek te beslissen en is het niet aan de rechtbank om te beoordelen of ondanks de schorsende werking van het hoger beroep een voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank moet plaatsvinden. Om die reden heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar het hof.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
TFFG heeft haar verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen dus ingediend bij de rechter die op dat moment op grond van artikel 187 lid 2 Rv. bevoegd was tot kennisname van dat verzoek en die bevoegdheid is niet komen te vervallen na het instellen van het hoger beroep.
3.5 Verder vloeit ook niet uit een geschreven of ongeschreven rechtsregel (van goede procesorde) voort dat TFFG na de aankondiging van het hoger beroep eerst had moeten afwachten of dat hoger beroep inderdaad zou worden ingesteld om, nadat het zou zijn ingesteld en het geding daarmee (ook) bij het hof aanhangig zou zijn geworden, vervolgens haar verzoek in te dienen bij het hof. De omstandigheid dat TFFG daar wel voor had kunnen kiezen, betekent nog niet dat zij daar ook voor had moeten kiezen. Integendeel, TFFG heeft gemotiveerd aangegeven dat zij er een (proceseconomisch) belang bij had om haar verzoek in te dienen bij de rechtbank, omdat die al goed was ingevoerd in het complexe dossier. Het hof voegt daar nog aan toe dat als in hoger beroep het tussenvonnis stand houdt -en TFFG dus haar belang bij bewijslevering behoudt- de zaak in beginsel zal worden verwezen naar de rechtbank voor verdere afdoening (art. 355 Rv). Als het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor zou worden toegewezen door de rechtbank, kan het verhoor van de getuigen in dat geval dus plaatsvinden ten overstaan van de rechter die (in eerste instantie) vermoedelijk mede over de bodemzaak zal oordelen. Daarmee wordt voldaan aan het uitgangspunt van artikel 155 lid 1 Rv., dat de rechter ten overstaan van wie bewijslevering heeft plaatsgevonden ook (mee) beslist over de zaak.