ECLI:NL:GHARL:2021:11074

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
200.278.361/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en toepassing van een meerwaardeclausule in een contract bij vervreemding binnen twee jaar

In deze zaak gaat het om de uitleg van een meerwaardeclausule in een contract tussen [appellant] en [geïntimeerden] c.s. betreffende de verkoop van een orthodontiepraktijk. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de meerwaardeclausule van toepassing was en dat [appellant] een bedrag van € 102.559,33 aan [geïntimeerden] c.s. moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. [appellant] ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Het hof heeft de relevante feiten en de grieven van [appellant] besproken. De meerwaardeclausule, die bepaalt dat bij vervreemding binnen drie jaar na de verkoop de goodwill moet worden afgerekend, werd door het hof bevestigd. Het hof oordeelde dat de uitleg van de clausule in overeenstemming was met de afspraken die in de aandeelhoudersovereenkomst waren gemaakt. Het hof concludeerde dat [geïntimeerden] c.s. recht hadden op de betaling op basis van de meerwaardeclausule, ondanks de bezwaren van [appellant]. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van een specifieke verklaring voor recht die vernietigd werd. De proceskosten in hoger beroep werden toegewezen aan [geïntimeerden] c.s.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.278.361/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 169237)
arrest van 30 november 2021
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. S.A.G. de Vries, kantoorhoudend te Heerenveen,
tegen

1.Tandartsenpraktijk [geïntimeerde1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats1] ,
2.
Tandartspraktijk [geïntimeerde2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats2] ,
geïntimeerden,
bij de rechtbank: eiseressen,
hierna:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. R.P. van Boven, kantoorhoudend te Assen.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

De in het arrest van 29 december 2020 bepaalde mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 21 oktober 2010. Het van die mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal, met daaraan gehecht de pleitaantekeningen van beide partijen, is aan de stukken toegevoegd. Het hof heeft vervolgens een datum voor arrest vastgesteld.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
Deze zaak gaat over de vraag of [appellant] na de verkoop van zijn orthodontiepraktijk met [geïntimeerden] c.s. goodwill moet afrekenen conform een meerwaardeclausule.
2.2
Bij de rechtbank hebben [geïntimeerden] c.s. een verklaring voor recht gevorderd dat de meerwaardeclausule van toepassing is. [geïntimeerden] c.s. hebben verder gevorderd dat [appellant] op basis van die meerwaardeclausule wordt veroordeeld om aan hen te betalen € 102.559,33, te vermeerderen met de wettelijke rente, beslagkosten, proceskosten en nakosten.
De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. toegewezen.
2.3
[appellant] is in hoger beroep gegaan van het vonnis. In hoofdlijnen gaat het hoger beroep over de vraag hoe de meerwaardeclausule die in de overeenkomst van 9 maart 2017 is opgenomen moet worden uitgelegd, of goodwill daarvan deel uitmaakt, maar ook of [geïntimeerden] c.s. nakoming kunnen vorderen. Het hof zal tot de conclusie komen dat het vonnis van de rechtbank moet worden bekrachtigd. Het hof zal deze beslissing hierna motiveren, door eerst de relevante feiten te vermelden en door daarna de bezwaren (‘grieven’) van [appellant] tegen de beslissing van de rechtbank te bespreken.

3.De relevante feiten.

3.1
Tandartsenpraktijk [geïntimeerde1] en tandartspraktijk [geïntimeerde2] , waren middellijk aandeelhouder van Orthodontiepraktijk Dokkum B.V. (hierna: Ortho Dokkum).
3.2
Op 1 januari 2004 heeft Ortho Dokkum een maatschapsovereenkomst gesloten met
[appellant] , die als orthodontist in de orthodontiepraktijk werkte. De maatschap exploiteerde een orthodontiepraktijk onder de naam: Maatschap Orthodontiepraktijk Dokkum.
3.3
Op 19 mei 2010 is een door notaris Siebe Swart (hierna: de notaris) opgestelde
aandeelhoudersovereenkomst gesloten, tussen [geïntimeerde1] (persoon 1), [geïntimeerde2] (persoon 2) en [appellant] (persoon 3), waarin voor zover van belang, het volgende is overeengekomen:
Artikel 1.
(…)
3. Onverminderd het hiervoor bepaalde heeft de verschenen persoon sub 3 op het moment dat hij de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt (…) het recht om alle aandelen in de vennootschap van de aandeelhouder over te nemen onder de navolgende voorwaarden:
(...)
e. indien binnen drie (3) jaar na de datum van de levering van de aandelen één of meer van de aandelen in de vennootschap mochten worden vervreemd dat dan twee/derde (2/3) van de meerwaarde daarvan zal worden voldaan aan de huidige aandeelhouder van de vennootschap.
(…)
Nadere afspraken maatschap
Artikel 2.
1. In afwijking en in aanvulling op het in vorengemelde maatschapsovereenkomst bepaalde komen partijen als enige maten van de maatschap overeen dat bij beëindiging van de maatschap, om welke reden dan ook, in hun onderlinge verhouding geen rekening wordt gehouden met eventuele goodwill en/of aanspraken daarop.
(…)
3.4
De notaris heeft vervolgens een akte houdende uitoefening kooprecht d.d.
14 september 2016 verleden, waarbij [appellant] te kennen heeft gegeven om per
31 december 2016 de aandelen in Ortho Dokkum te willen kopen.
3.5
Op 9 maart 2017 hebben Ortho Dokkum en [appellant] een ‘Overeenkomst tot ontbinding van de vennootschap onder firma en overdracht activa’ getekend. In de overeenkomst (hierna: de ontbindingsovereenkomst) is, voor zover van belang, het volgende bepaald):
"
De ondergetekenden:
1. De besloten vennootschap Orthodontiepraktijk Dokkum B.V..(…), rechtsgeldig vertegenwoordigt door haar bestuurder de besloten vennootschap Tandem Participaties B.V., welke op haar beurt rechtsgeldig vertegenwoordigd wordt door de heer [geïntimeerde1] namens de besloten vennootschap Tandartsenpraktijk [geïntimeerde1] B.V. en de heer[geïntimeerde2] namens de besloten vennootschap [geïntimeerde2] B.V.. hierna ook te noemen: ondergetekende sub 1:
2. De heer [appellant] . (...), hierna ook te noemen: Ondergetekende sub 2;
Gezamenlijk te noemen: partijen.
(...)
Artikel 4
Aandelenoverdracht:
Partijen leggen uitdrukkelijk vast dat zij nimmer de intentie hebben gehad de aandelen in ondergetekende sub 1 over te dragen aan ondergetekende sub 2.
(...)
Artikel 6
Goodwill
Partijen doen over en weer uitdrukkelijk afstand van de bepaling, betaling en verrekening van goodwill.
Artikel 7
Stille reserves
De stille reserves in de roerende goederen die tegen gebruik en genot zijn ingebracht door ondergetekende sub 1 bedragen € 28.338. Hierover hebben partijen overeenstemming bereikt. Ondergetekende sub 2 neemt deze activa over tegen betaling van € 28.338.
(...)
Artikel 11
Betaling overnamesom
1. De totale overnamesom bedraagt € 111.905.-- en bestaat uit een overnamesom voor het in artikel 5 bedoelde kapitaal ad € 83.567.-, vermeerderd met € 28.338 aan stille reserves, zoals genoemd in artikel 7.
(...)
3. Indien binnen 3 jaar na de datum van ondertekening van deze overeenkomst de vennootschap (deels) wordt vervreemd, iemand toetreedt, danwel de winstgerechtigheid wordt aangepast, dan is ondergetekende sub 2 verplicht twee/derde (2/3) van de meerwaarde te voldoen aan Tandartsenpraktijk [geïntimeerde1] B.V. en [geïntimeerde2] B.V. gezamenlijk. De meerwaarde bedraagt het verschil tussen de economische waarde minus de boekwaarde.
(...)".
3.6
Artikel 11 lid 3 van de ontbindingsovereenkomst zal hierna worden aangeduid als de meerwaardeclausule.
3.7
Op 13 juni 2018 is tussen [appellant] en Orthocenter BV een overeenkomst gesloten, waarin staat vermeld, voor zover van belang, dat [appellant] de Orthodontiepraktijk - waaronder ook de goodwill - per 20 oktober 2018 overdraagt tegen een koopsom van € 200.000,-.
3.8
In een brief van 10 september 2019 heeft (de advocaat van) [geïntimeerden] c.s. - de vordering op basis van de meerwaardeclausule nader (cijfermatig) toegelicht en [appellant] gesommeerd tot betaling van het aldus door haar berekende bedrag van € 102.559,33 over te gaan.
3.9
In een e-mail van 11 september 2019 heeft de notaris het volgende aan de advocaat
van [geïntimeerden] c.s. geschreven:
"Naar aanleiding van uw verzoek over de strekking van artikel I lid 3 sub e van de door mij opgestelde notariële aandeelhoudersovereenkomst m.b.t. Orthodontiepraktijk Dokkum B.V. op 19 mei 2010 verleden voor mij, notaris, bevestig ik u het volgende.
Bij de bepaling van de waarde van de aandelen bij de overdracht aan de heer [appellant] zou geen rekening worden gehouden met goodwill (artikel 1 lid 3 sub d verwijst namelijk naar lid 1 van dit artikel). Indien de heer [appellant] binnen 3 jaar na datum levering van de aandelen deze zou vervreemden, geldt het meerwaardebeding (artikel 1 lid 3 sub e) en in dat geval werd wel rekening gehouden met de werkelijke waarde (waaronder goodwill).
Partijen hebben dit destijds zo afgesproken en ik heb dit dus zo verwoord in de aandeelhoudersovereenkomst.".

4.De motivering van de beslissing

Inleiding
4.1
In totaal zijn twintig grieven (bezwaren) door [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank aangevoerd. De grieven hebben als doel om de zaak volledig opnieuw door het hof te laten beoordelen. Het hof zal de grieven zoveel mogelijk per onderwerp behandelen.
Toepasselijk recht
4.2
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vraag welk recht op deze zaak van toepassing is, moet worden beantwoord aan de hand van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo). Partijen hebben niet gesteld en ook is niet gebleken dat zij een keuze hebben gemaakt ten aanzien van het toepasselijke recht, zodat op grond van artikel 4 van Rome I-Vo het recht van toepassing is van het land waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de meest kenmerkende prestatie in Nederland moest worden verricht en Nederlands recht van toepassing is op de onderhavige vorderingen. Tegen de overweging van de rechtbank (rov 4.2), zijn (terecht) geen bezwaren geuit. Ook het hof gaat daarvan uit en daarmee van de toepasselijkheid van Nederlands recht
Verklaring voor recht
4.3
Grief II richt zich tegen 5.1 van het dictum. De daarin gegeven verklaring voor recht ziet op Ortho Dokkum en de door haar gesloten overeenkomst, terwijl Ortho Dokkum geen partij is in deze procedure. Bovendien heeft de advocaat van [geïntimeerden] c.s. bij de mondelinge behandeling verklaard dat [geïntimeerden] c.s. geen afzonderlijk belang hebben bij deze verklaring voor recht. De grief slaagt. Het hof zal het vonnis op dit punt vernietigen.
Derdenbeding
4.4
In het verlengde van de vorige grief voert [appellant] aan dat [geïntimeerden] c.s. geen rechten kunnen ontlenen aan de meerwaardeclausule, omdat niet zij, maar Ortho Dokkum partij is bij de ontbindingsovereenkomst waarin de meerwaardeclausule is opgenomen.
4.5
Artikel 11 lid 3 van de ontbindingsovereenkomst verplicht [appellant] om bij vervreemding binnen drie jaar na ondertekening van de overeenkomst aan [geïntimeerden] c.s. 2/3 van de meerwaarde te voldoen. Daarmee schept deze bepaling het recht voor [geïntimeerden] c.s. om een prestatie van [appellant] te vorderen. Dat maakt dat er sprake is van een derdenbeding in de zin van artikel 6:253 BW. Uit het feit dat [geïntimeerden] c.s. nakoming vorderen van wat is verwoord in deze bepaling, volgt dat zij dit derdenbeding hebben aanvaard. Door die aanvaarding gelden [geïntimeerden] c.s. als partij bij de overeenkomst (artikel 6:254 BW).
4.6
Aan veel van de grieven ligt (mede) ten grondslag dat [geïntimeerden] c.s. geen nakoming kunnen vorderen van wat is bepaald in de meerwaardeclausule, omdat zij geen partij zijn bij de overeenkomst. Nu hiervoor is vastgesteld dat [geïntimeerden] c.s. een beroep kunnen doen op het bepaalde in de meerwaardeclausule slagen de grieven in zoverre niet.
Uitleg meerwaardeclausule
4.7
Omdat partijen het niet eens zijn over de uitleg van de meerwaardeclausule, moet deze worden uitgelegd. Daarbij komt het aan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten; daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien. [1] Bij de uitleg van een overeenkomst kan ook worden gelet op feiten en omstandigheden die zich na de totstandkoming van de overeenkomst hebben voorgedaan.
4.8
Voor die uitleg is het volgende van belang. Op 19 mei 2010 is in het kader van de samenwerking tussen [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en [appellant] een aandeelhoudersovereenkomst gesloten met het oog op de toekomst van de orthodontiepraktijk. In die aandeelhoudersovereenkomst is een bepaling opgenomen op grond waarvan [appellant] de maatschap kon overnemen en voortzetten. [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en [appellant] hebben destijds, in het bijzijn van de notaris, uitgangspunten voor deze overname afgesproken en in het kader daarvan een bepaling opgenomen voor het geval er verkoop aan een derde van de Orthodontiepraktijk door [appellant] zou plaatsvinden binnen drie jaar. De notaris heeft verklaard, zo blijkt uit zijn e-mail van 11 september 2019, dat toen is afgesproken tussen partijen dat bij doorverkoop van de onderneming door [appellant] binnen drie jaar rekening zou worden gehouden met de werkelijke waarde van de onderneming, waaronder goodwill. Dat de notaris die verklaring heeft afgelegd uit angst voor een aansprakelijkstelling, zoals door [appellant] tijdens de mondelinge behandeling is gezegd is onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de goodwill hebben partijen in de aandeelhoudersovereenkomst ook vastgelegd dat in hun onderlinge verhouding geen rekening wordt gehouden met eventuele goodwill en dat bij overdracht door de maten de overdrachtswinst waaronder eventuele goodwill volgens de verdeelsleutel van de maatschapsovereenkomst zal worden verdeeld. Zo is het ook in de aandeelhoudersovereenkomst opgenomen, waarbij partijen uitgingen van een aandelenoverdracht, omdat naast [appellant] een besloten vennootschap (Ortho Dokkum) deel uitmaakte van de maatschap.
4.9
[appellant] heeft in hoger beroep gesteld een en ander niet te hebben begrepen, gelet op het feit dat de aandeelhoudersovereenkomst in het Nederlands is besproken, terwijl Duits zijn moedertaal is, en er sprake was van juridisch taalgebruik. Ook zou de notaris de meerwaardeclausule, anders dan hij heeft verklaard, niet hebben uitgelegd. Door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] is dit weersproken, maar wat daar ook van zij, de voorwaarden bij overdracht zijn opnieuw besproken op het moment dat [appellant] in 2016 een beroep deed op die aandeelhoudersovereenkomst door te kennen te geven de aandelen over te willen nemen. Niet alleen werd hij toen bijgestaan door een eigen financieel adviseur (accountant), ook is destijds op zijn verzoek de meerwaardeclausule nader gedefinieerd. Op het punt van de goodwill is niets gewijzigd. Niet aannemelijk is dat voor hem niet duidelijk was onder welke voorwaarden de daarop volgende overeenkomst werd gesloten. Indien dit wel het geval was dient dit voor zijn rekening te blijven.
4.1
[appellant] , [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] , waarbij die twee laatsten niet alleen als natuurlijke personen, maar ook in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van de diverse betrokken vennootschappen optraden, zoals ook uit de ondertekening van de overeenkomst blijkt, hebben in gezamenlijk overleg, bijgestaan door hun financieel adviseurs vervolgens om (fiscale) redenen besloten tot een activa-overdracht in plaats van een aandelenoverdracht.
De intenties van partijen wijzigden niet en evenmin de inhoud van de overeenkomst. In plaats van aandelen in Ortho Dokkum werden de activa van die vennootschap, waarvan tot dan enkel het genot was ingebracht in de maatschap en de activa van de maatschap aan [appellant] overgedragen. Er is daarmee gehandeld in overeenstemming met wat in 2010 en 2016 is besproken en overeengekomen, namelijk dat [appellant] op het moment dat hij 50 jaar werd de praktijk tegen de boekwaarde kon overnemen en dat in de onderlinge verhouding tussen partijen geen rekening werd gehouden met eventuele goodwill.
4.11
Dat laatste staat er echter niet aan in de weg dat op het moment dat [appellant] de orthodontiepraktijk verkocht aan een derde hij de door hem ontvangen goodwill moest afrekenen. Voor die situatie was de meerwaardeclausule juist geschreven. Door [appellant] werd het niet nader uitgesplitste bedrag van € 200.000,- ontvangen, zoals hij ook tijdens de zitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verklaard. Hoe de koper (Orthocenter B.V.) de koopsom intern heeft geboekt is daarbij niet van belang. De meerwaarde is in de overeenkomst gedefinieerd als de economische waarde minus de boekwaarde. De berekening van € 200.000,- minus € 46.161,99 (koopsom activa) sluit daarbij aan, waarvan 2/3 aan [geïntimeerden] c.s. toekomt, zoals ook door de rechtbank is toegewezen.
4.12
Gelet op het voorgaande is het verweer van [appellant] dat de meerwaardeclausule niet ziet op goodwill onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop komt het hof niet aan bewijslevering toe en wordt het bewijsaanbod van [appellant] dat betrekking heeft op dit verweer verworpen.
Wettelijke rente (grief XVII)
4.13
De schadevergoeding verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is (artikel 6:119 BW). Omdat [appellant] met de voldoening van die geldsom in verzuim was is de wettelijke rente terecht toegewezen.
Beslagkosten (grief XVIII)
4.14
De rechtbank heeft terecht de kosten van door [geïntimeerden] c.s. gelegde beslag toegewezen, omdat het beslag terecht is gelegd, de kosten zijn gemaakt en aangetoond
(€ 1.517,62) en zijn gevorderd in de inleidende dagvaarding. Dat de beslagkosten per abuis niet juist in het petitum zijn vermeld staat aan toewijzing niet in de weg. [appellant] heeft kunnen begrijpen welke kosten werden gevorderd en wat de omvang daarvan is.
Slotsom
4.15
Grief II slaagt, de overige grieven slagen niet. Het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd, met uitzondering van het dictum onder 5.1. Venema zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Aan de zijde van Van Dalen worden deze vastgesteld op € 5.517,- voor verschotten en op € 6.556,- aan salaris advocaat in overeenstemming met het liquidatietarief (2 punten, tarief V). De nakosten worden toegewezen als in het dictum vermeld.

5.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 april 2020 uitsluitend met betrekking tot het dictum onder 5.1.;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in de procedure in hoger beroep, vastgesteld op
€ 5.517,- voor verschotten en op € 6.556,- aan salaris advocaat;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. H. de Hek en mr. K.M. Makkinga en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
30 november 2020.

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex).