ECLI:NL:GHARL:2021:11025

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
200.272.570
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onbetaalde facturen en rechtsverwerking in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, van 27 september 2019. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van onbetaalde facturen ter hoogte van € 21.913,75, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, waarop [appellant] in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en de procedure in hoger beroep besproken. [geïntimeerde] heeft in de periode januari tot en met oktober 2017 werkzaamheden verricht voor [appellant], waarvoor hij 26 facturen heeft gestuurd. Ondanks aanmaningen heeft [appellant] niet betaald. In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat hij geen opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden en dat hij niet in gebreke is gebleven. Het hof heeft echter geoordeeld dat [geïntimeerde] zijn vordering voldoende heeft onderbouwd en dat [appellant] zijn verweer onvoldoende heeft gemotiveerd.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en dat er geen aanleiding is voor bewijslevering. De grieven van [appellant] zijn verworpen, en het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 30 november 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.272.570/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen 7603182 \ CV EXPL 19-1104)
arrest van 30 november 2021
in de zaak van
[appellant] , h.o.d.n. [naam1] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. I. van Bekkum,
tegen:
[geïntimeerde] , h.o.d.n. [naam2] ,
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.J. van Vliet.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van de tussenarresten van 18 februari 2020 en 27 oktober 2020 hier over. De daarin bepaalde mondelinge behandelingen hebben door omstandigheden geen doorgang gevonden. Partijen hebben aangegeven de procedure na de memorie van grieven en de memorie van antwoord schriftelijk te willen voortzetten.
1.2.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de akte houdende uitlating naar aanleiding van bij memorie van antwoord overgelegde producties tevens houdende overlegging producties van [appellant] met producties;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] met producties.
1.3.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten
.
2.1.1.
[geïntimeerde] heeft in de periode januari 2017 tot en met oktober 2017 op diverse locaties in Nederland werkzaamheden verricht, bestaande uit het afwerken van gipsplatenwanden en -plafonds.
2.1.2.
[geïntimeerde] heeft voor deze werkzaamheden een bedrag van in totaal € 21.913,75 aan [appellant] in rekening gebracht door middel van 26 facturen.
2.1.3.
Ondanks daartoe te zijn aangemaand door [geïntimeerde] is [appellant] niet tot betaling van deze facturen overgegaan.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd dat de kantonrechter [appellant] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om aan [geïntimeerde] tegen kwijting te betalen:
de som van € 21.913,75 (totaalbedrag van de facturen);
de wettelijke handelsrente ad € 2.529,11;
de wettelijke handelsrente over het bedrag ad € 21.913,75 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
de kosten van het geding in eerste aanleg;
de nakosten.
3.2.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 27 september 2019 de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
[appellant] is tegen het vonnis van 27 september 2019 in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] tegen het vonnis van 27 september 2019 twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans hem die vorderingen als ongegrond en onbewezen te ontzeggen, met veroordeling van [geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
Geen rechtsverwerking
4.2.
[geïntimeerde] stelt dat [appellant] zijn rechten heeft verwerkt door niet aanstonds na ontvangst van de facturen en urenstaten, dan wel binnen een redelijke termijn, bij [geïntimeerde] te protesteren tegen de aan hem toegezonden facturen en de daarbij gevoegde urenstaten.
4.3.
Het beroep van [geïntimeerde] op rechtsverwerking van de zijde van [appellant] faalt. Anders dan [geïntimeerde] kennelijk bepleit, vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht de regel dat de schuldenaar die de juistheid van een hem toegezonden factuur wil betwisten, onder alle omstandigheden is gehouden dat te doen binnen bekwame tijd na ontvangst ervan. Artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat bepaalt dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd, heeft hier geen toepassing, omdat het opstellen en het toezenden van een factuur niet kunnen gelden als een prestatie zoals in dit artikel wordt bedoeld (vgl. in die zin HR 11 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1565). Dat [geïntimeerde] door het late klagen van [appellant] in zijn mogelijkheden tot het voeren van verweer is benadeeld, heeft hij onvoldoende toegelicht.
[appellant] moet de facturen van [geïntimeerde] betalen
4.4.
Door middel van de aangevoerde grieven wordt het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd. De vraag die tussen partijen speelt, is of [appellant] de facturen van [geïntimeerde] moet betalen. Naar het oordeel van het hof is dat het geval. Dat wordt hierna verder toegelicht.
4.5.
Stelplicht en bewijslast rusten op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op [geïntimeerde] . [geïntimeerde] vordert immers betaling van facturen en daarmee nakoming. [geïntimeerde] heeft de betreffende facturen in het geding gebracht en per factuur een gespecificeerde urenstaat overgelegd waaruit blijkt op welke data en locaties hij werkzaamheden heeft verricht. [appellant] heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de overgelegde urenstaten.
Bij factuur 2017-001 d.d. 1 februari 2017 ad € 3.000,00 (productie 6 van [geïntimeerde] in eerste aanleg) ontbreekt een urenstaat. [geïntimeerde] heeft onderbouwd gesteld welk project het betreft (project Werf 07 te Scheveningen) en dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] voor deze werkzaamheden € 3.000,00 aan [appellant] in rekening mocht brengen. [appellant] heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist.
[geïntimeerde] heeft daarmee zijn vordering voldoende onderbouwd.
4.6.
Het is vervolgens aan [appellant] om gemotiveerd te betwisten dat de facturen van [geïntimeerde] niet zouden kloppen en zo ja, waarom. [appellant] betwist dat hij aan [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden die [geïntimeerde] door middel van de hier aan de orde zijnde facturen aan hem in rekening heeft gebracht. Daartoe stelt [appellant] – in het bijzonder – dat op de dagen waarop [geïntimeerde] volgens deze facturen voor [appellant] zou hebben gewerkt, [appellant] elders aan het werk is geweest; daarmee suggererend dat [geïntimeerde] op die dagen geen werkzaamheden voor [appellant] kan hebben uitgevoerd. Daarvoor is van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat [geïntimeerde] in de periode dat hij voor [appellant] heeft gewerkt, geen eigen vervoer had en dat [geïntimeerde] daarom, zoals hij onweersproken heeft gesteld, vrijwel altijd met [appellant] meereed naar een klus.
4.7.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] WhatsApp-correspondentie in het geding gebracht. Daaruit blijkt volgens hem dat partijen hebben gecommuniceerd over de werkzaamheden die [geïntimeerde] volgens zijn urenstaten in 2017 in opdracht van [appellant] heeft uitgevoerd en aan hem in rekening heeft gebracht, alsmede dat [appellant] , anders dan hij stelt, op dezelfde projecten heeft gewerkt als [geïntimeerde] volgens zijn urenstaten heeft gedaan, althans dat [appellant] [geïntimeerde] heeft opgehaald en samen met hem naar deze projecten is gereden. In het licht van dit gemotiveerde betoog van [geïntimeerde] en hoewel [geïntimeerde] [appellant] bij memorie van antwoord daartoe heeft uitgenodigd, heeft [appellant] de facturen met urenstaten die hij in de betreffende periode aan zijn
opdrachtgevers heeft gestuurd, waaruit blijkt waar [appellant] toen heeft gewerkt, niet bij akte na memorie van antwoord in het geding gebracht. Daarentegen heeft [appellant] in hoofdzaak volstaan met te betwisten dat de overgelegde WhatsApp-berichten van hem afkomstig zijn en stelt hij dat [geïntimeerde] de WhatsApp-correspondentie die [geïntimeerde] in het geding heeft gebracht, heeft gemanipuleerd. Verder herhaalt [appellant] zijn stelling dat hij op andere plaatsen dan [geïntimeerde] heeft gewerkt.
De urenstaten die [appellant] bij akte na memorie van antwoord in het geding heeft gebracht, zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende ter onderbouwing van zijn stelling dat [appellant] in de betreffende weken in Nijmegen (op het project Handelskade) heeft gewerkt, gelet op de gemotiveerde betwisting van deze urenstaten door [geïntimeerde] . Bovendien valt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet in te zien waarom [appellant] , die stelt dat hij in de periode januari 2017 tot en met oktober 2017 nagenoeg uitsluitend in Nijmegen heeft gewerkt, slechts vijf urenstaten over die periode in het geding brengt.
4.8.
[appellant] gaat er met zijn betoog bovendien aan voorbij dat [geïntimeerde] in opdracht van [appellant] werkzaamheden kan hebben verricht, ook indien partijen niet samen op de betreffende projecten hebben gewerkt. Naar [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld, reed hij om op een klus te komen weleens mee met de heer [naam3] van Melco Totaalafbouw of met de heer [naam4] ( [naam4] ).
4.9.
Anders dan [appellant] stelt, is het weliswaar aan [geïntimeerde] om aan te tonen dat hij zijn werkzaamheden in opdracht van [appellant] heeft verricht, maar moet eerst worden beoordeeld of [appellant] de stellingen van [geïntimeerde] voldoende heeft weersproken. Dat heeft hij niet gedaan. [appellant] betwist dat van een opdracht zoals door [geïntimeerde] gesteld, sprake is geweest. [geïntimeerde] heeft zijn stelling op dit punt onderbouwd en het verweer van [appellant] voldoende gemotiveerd betwist. Het is dan aan [appellant] om de stellingen die hij aan zijn verweer ten grondslag legt, tegenover die gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , voldoende te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan.
4.10.
Nu in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] een voldoende onderbouwing door [appellant] ontbreekt van zijn verweer dat [geïntimeerde] de gefactureerde werkzaamheden niet in zijn opdracht heeft verricht, heeft [appellant] niet aan zijn stelplicht voldaan zodat voor bewijslevering geen plaats is. Het verweer van [appellant] dient dan ook te worden verworpen.
4.11.
Het hof ziet ook overigens geen aanleiding om partijen overeenkomstig hun aanbod daartoe tot bewijslevering toe te laten omdat er geen - niet vaststaande - stellingen en verweren zijn die - indien die na bewijslevering zouden komen vast te staan - tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
4.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat [appellant] de door middel van de hier aan de orde zijnde facturen bij hem in rekening gebrachte bedragen, aan [geïntimeerde] moet betalen.
4.13.
Nu de kantonrechter aldus de vordering van [geïntimeerde] terecht heeft toegewezen, blijft [appellant] de in het ongelijk gestelde partij. De proceskostenveroordeling in eerste aanleg blijft dan ook in stand.

5.De slotsom

5.1.
De slotsom is dat de grieven falen zodat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd.
5.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 741,00
totaal verschotten €
741,00
- salaris advocaat € 2.163,00 (1,5 punten x tarief III)

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, van 27 september 2019;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 741,00 voor verschotten en op € 2.163,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en J.G.A. Struycken, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021.