Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
.
3.Het geschil en de beslissing bij de rechtbank
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“CBR kosten € 5.088,-.”Dat bedrag komt overeen met een ongedateerde factuur met als printdatum 25 oktober 2017, die is overgelegd als prod. 4 bij inleidende dagvaarding. Als prod. 3 bij memorie van grieven legt [appellant] de oorspronkelijke facturen over. Als het hof geen rekening houdt met de handgeschreven opmerkingen op die facturen, sluiten de op die facturen genoemde bedragen op een totaal bedrag van € 14.230,-. Als daarbij de factuur van de gehuurde/afgenomen spullen van € 460,- wordt geteld komt het totaal van de oorspronkelijke vordering op € 14.690,-. Dat is een ander bedrag dan in het overzicht genoemd is als optelsom van alle facturen. Van die optelsom moeten dan de betalingen van [geïntimeerde] , die door [appellant] in zijn overzicht zijn verwerkt, worden afgetrokken. Dat gaat om € 6.150,- in totaal. Dan blijft er € 8.540,- over. Maar [appellant] erkent in zijn akte na memorie van antwoord onder punt 12 dat [geïntimeerde] nog andere betalingen heeft gedaan, te weten € 2.000,- in maart 2016 en € 3.000,- in april 2016. Deze betalingen komen niet terug in het overzicht van [appellant] . Het overzicht sluit kortom niet aan op de overige overgelegde stukken.