ECLI:NL:GHARL:2021:10993

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
200.295.987/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontbinding arbeidsovereenkomst en achterstallig loon na arbeidsconflict

In deze zaak gaat het om een arbeidsconflict tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, Coop Groothandel B.V. De werknemer meent dat hij een hogere functie vervulde dan waarvoor hij was aangesteld en maakt aanspraak op achterstallig loon. De werkgever betwist deze aanspraak en heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden op de g-grond, vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 mei 2021 en een transitievergoeding toegekend aan de werknemer. De werknemer heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij herstel van het dienstverband en een billijke vergoeding heeft verzocht. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de werknemer zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij een hogere functie vervulde. Het hof bevestigt dat de arbeidsovereenkomst terecht is ontbonden en dat er geen grond is voor herstel van het dienstverband of toekenning van een billijke vergoeding. De werknemer heeft onvoldoende onderbouwd dat hij feitelijk als voorman heeft gefunctioneerd en de verstoring in de arbeidsverhouding is voldoende ernstig om ontbinding te rechtvaardigen. Het hof verwerpt het hoger beroep en bevestigt de beschikking van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.295.987/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen 8960849)
beschikking van 30 november 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder, tevens verzoeker in de zelfstandige nevenvordering,
hierna:
[verzoeker]
advocaat: mr. L.H. Haarsma,
tegen
Coop Groothandel B.V.,
gevestigd te Velp,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in de zelfstandige nevenvordering,
hierna:
Coop,
advocaat: mr. A. Klaassen.

1.1. Het geding bij de kantonrechter

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen) van 18 maart 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift met producties van [verzoeker] , op de griffie ontvangen op 18 juni 2021;
- het verweerschrift met producties van 21 september 2021;
- het V6-formulier van 5 oktober 2021 van [verzoeker] met een productie;
- het V6-formulier van 6 oktober 2021 van [verzoeker] met producties;
- het V6-formulier van eveneens 6 oktober 2021 van [verzoeker] met producties;
- het bericht van Coop van 6 oktober 2021 met bezwaar tegen de indiening van de producties;
- de reactie daarop van [verzoeker] van 7 oktober 2021;
- de op 13 oktober 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij [verzoeker] pleitnotities heeft overgelegd.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op 30 november 2021 of zoveel eerder als mogelijk is, dan wel zo veel later als onvermijdelijk blijkt te zijn.

3.Waar deze zaak over gaat en wat het hof beslist

3.1
Centraal in hoger beroep staat de vraag of de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen terecht heeft ontbonden (per 1 mei 2021) op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW). [verzoeker] meent van niet en verzoekt om herstel van dat dienstverband, met enkele nevenverzoeken. Daarnaast verzoekt hij Coop te veroordelen tot betaling van achterstallig salaris, omdat hij vindt dat hij feitelijk een hogere functie uitoefende (voorman) dan die waarin hij was aangesteld en waarvoor hij is betaald ( [functie] ).
3.2
Het hof komt tot het oordeel dat de arbeidsovereenkomst terecht is ontbonden vanwege verstoorde verhoudingen en dat [verzoeker] , afgezien van een periode van waarneming, ook niet de functie uitoefende van voorman. Hij heeft daarom geen aanspraak op betaling van achterstallig salaris. Hoe het hof tot dat oordeel komt wordt hieronder uitgelegd. Het hof zal daarbij eerst de van belang zijnde feiten vaststellen, kort de beslissing van de kantonrechter weergeven en vervolgens de bezwaren van [verzoeker] tegen die beslissing bespreken.

4.4. De feiten

4.1
In april 2015 is [verzoeker] via Timing Flex Groep (hierna: Timing) gestart als [functie] bij Coop, een groothandel in levensmiddelen. Op 14 november 2016 heeft Timing hem aangesteld als “meewerkend voorman/teamleider zaterdagkrachten” (functiegroep 4). Vanaf 14 augustus 2017 is hij op basis van een arbeidsovereenkomst met Coop werkzaam geworden in de functie van “ [functie] ” voor 36 uur per week (fulltime dienstverband). Die functie is door Coop gewaardeerd in schaal 4 van de op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde cao Foodservice & Groothandel in Levensmiddelen (hierna: de cao). Het bruto uurloon voor [verzoeker] bedroeg bij zijn aanstelling door Coop € 12,27.
4.2
In de periode van januari 2019 tot en met februari 2020 heeft [verzoeker] de functie van voorman waargenomen voor een door ziekte uitgevallen voorman. Die functie is door Coop gewaardeerd in schaal 5 met uitloop naar schaal 6. In de praktijk betreft het een schaal 6 functie, met een aanloopperiode van een jaar in schaal 5. Voor die waarneming heeft hij eerst een toeslag ontvangen van € 500,-, later, na gesprekken daarover, aangevuld met nog een bedrag van € 500,-.
4.3
Op een opengevallen functie van voorman heeft [verzoeker] niet gesolliciteerd, vanwege -naar zijn zeggen- gezinsomstandigheden. Op 7 januari 2020 heeft het hoofd magazijn (dhr. [naam1] ) tijdens een gesprek aan [verzoeker] meegedeeld dat de keuze
voor de nieuwe voorman was gevallen op “ [naam2] ”. [verzoeker] heeft dat gesprek daarna op enig moment afgebroken.
4.4
In de periode van 9 januari 2020 tot en met 13 mei 2020 hebben verschillende gesprekken met [verzoeker] plaatsgevonden. Die gesprekken werden gevoerd door het hoofd magazijn. Bij enkele daarvan waren ook aanwezig de algemeen manager (dhr. [naam3] ) en de manager P&O (dhr. [naam4] ). Die gesprekken gingen onder meer over de toeslag over de periode dat [verzoeker] de functie van voorman had waargenomen, misstanden die [verzoeker] bij Coop meende te hebben geconstateerd en de vraag of de werkzaamheden die [verzoeker] vanaf 14 november 2016 had verricht feitelijk al die van voorman waren.
4.5
Na het gesprek van 13 mei 2020 hebben er enkele wijzigingen plaatsgevonden in het takenpakket van [verzoeker] . Die kwamen erop neer dat de leidinggevende aspecten werden verminderd. Ook werd de naam van [verzoeker] verwijderd uit lijsten, zoals een telefoonlijst, waarin hij als voorman stond vermeld.
4.6
Op 30 september 2020 heeft [verzoeker] een functiewaarderingsgesprek gehad. De beoordelaars bij dat gesprek waren een voorman (dhr. [naam5] ) en [naam1] . Dat gesprek is vastgelegd in een “Waarderingsformulier versie 2020 [functie] DC”.
In dat formulier is onder meer het volgende opgenomen:
Daarnaast zullen we in dit document ook vastlegging doen van de uitkomsten van de diverse
gesprekken die we (jij, [naam3] , [naam4] en ik) het afgelopen jaar hebben gehad.
De uitkomsten van de diverse gesprekken die we dit jaar hebben gevoerd kunnen we onder 3 punten samenvatten, te weten:
1. Is er voldoende wederzijds vertrouwen tussen [verzoeker] en [naam1] ,
2. Kunnen we een streep zetten onder het verleden,
3. Wat is in de eigenlijke functie de rol die we voor jouw voorzien en kan je jezelf verenigen hiermee.
Op 13-05-2020 hebben we in een gesprek met [naam4] de volgende gemeenschappelijke eindconclusies getrokken omtrent de gesprekken die gevoerd zijn:
Punt 1 omtrent vertrouwen, er is naar elkaar uitgesproken dat het wederzijds vertrouwen in elkaar nog aanwezig is,
Punt 2 omtrent een streep onder het verleden zetten, op dit punt heb je aangegeven dat je een streep hebt kunnen zetten onder het verleden en dat we naar de toekomst kunnen richten op de eigenlijke functie.
Punt 3 omtrent inhoud van de eigenlijke functie. We hebben geconcludeerd dat de eigenlijke functie als [functie] binnen de afdeling productie niet goed te duiden is en zoals de functie in basis bedoeld is te weten "uitvoeren van de kerntaken van [functie] A/B alsmede aansturen, Toezicht houden, controleren en corrigeren van de uitvoering van de werkzaamheden binnen de toegewezen afdeling” op de afdelingen Emballage en Expeditie veel beter te duiden is.
We hebben gezegd dat de rol die het beste binnen je eigenlijke functie past op de afdeling productie de monitorrol is, daarnaast kan het eventueel voorkomen dat er reachtruck activiteiten uitgevoerd moeten worden.
Samenvattend heb je aangegeven dat het antwoord op bovenstaande 3 vragen positief was:
1. Er is vertrouwen,
2. Er is een streep onder het verleden gezet,
3. Je kan je verenigen met je huidige functie en de taken die daarbij horen.
4.7
In een e-mail van 6 november 2020 heeft [verzoeker] op de vastlegging gereageerd. Daarin schrijft hij onder meer:
We hebben het niet over wederzijds vertrouwen gehad, aldus klopt mijns inziens punt 1 niet. Wij hebben het wel over vertrouwen gehad, jij in mij. Zou je dat willen aanpassen?
(…)
In welke gesprek(ken) heb ik aangegeven dat ik reachtruckwerkzaamheden ga doen of wil gaan doen?
(…)
Gemeenschappelijk geconcludeerd? Nu taken worden gewijzigd die volgens jou op het grijze gebied liggen, is er sprake van indirecte functiewijziging of zien jullie dat anders? Waarom worden de taken van mijn afgepakt, bijvoorbeeld zaterdagkrachten? Ik vind dat er sprake is van eenzijdige contractwijziging! Waarom is dat? Graag overleggen met [naam3] en [naam4] !
Welk contract had ik en welke contract heb ik nu?
Waar hoort de taak monitoren, valt het onder administratieve functie of leidinggevende functie?
Waarom mag ik geen leidinggeven?
Waarom krijg ik geen bonus voor de waargenomen periode?
4.8
Na deze mail hebben op 10 november 2020 kort na elkaar nog twee gesprekken plaatsgevonden met [verzoeker] . Eerst een gesprek met alleen [naam1] en kort daarop een gesprek met [naam1] , [naam3] en [naam4] .
Later die dag heeft Coop aan [verzoeker] een vaststellingsovereenkomst toegezonden. In de begeleidende e-mail schrijft [naam4] , onder meer:
In navolging van diverse gesprekken waarin partijen, lees u enerzijds en het management van DC Gieten anderzijds, een onoverbrugbaar verschil van inzicht omtrent uw functioneren binnen Coop hebben moeten constateren, ontvangt u hierbij het voorstel tot beëindiging van uw arbeidsovereenkomst met Coop.
(…)
Wij vernemen graag uiterlijk vrijdag 13 november voor 12.00 uur uw reactie in deze.
4.9
Op 12 november 2020 heeft [verzoeker] zich ziekgemeld.
4.1
Hierna heeft nog (exit)mediation plaatsgevonden, maar dat heeft niet tot enig resultaat geleid.
4.11
Op 5 januari 2021 heeft Coop het inleidende verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend.

5.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

5.1
Coop heeft de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege -kort gezegd- verstoorde verhoudingen (g-grond), verwijtbaar handelen (e-grond)
dan wel een combinatie van beide gronden, die zodanig is dat van de werkgever in
redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (i-grond),
met toekenning van een transitievergoeding aan [verzoeker] .
5.2
[verzoeker] heeft afwijzing van het verzoek bepleit. Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch mocht worden ontbonden heeft hij verzocht om naast een transitievergoeding aan hem ook een billijke vergoeding toe te kennen van € 25.000,- bruto, omdat hij vindt dat Coop ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Daarnaast heeft hij verzocht Coop te veroordelen tot betaling van € 10.556,43 bruto aan achterstallig loon, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging.
5.3
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking (die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard) de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 mei 2021, onder toekenning aan [verzoeker] van een transitievergoeding van € 3.661,48 bruto en met compensatie van de proceskosten. Volgens de kantonrechter is sprake van een verstoorde verhouding tussen partijen “vanwege de houding van [verzoeker] en zijn onvermogen om orders van zijn leidinggevende op te volgen en de werkzaamheden uit te oefenen passend bij die van een [functie] ”. De kantonrechter concludeert dat er geen basis meer bestaat voor instandhouding van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek van [verzoeker] om ook een billijke vergoeding toe te kennen is afgewezen, omdat “er geen te objectiveren feiten en omstandigheden zijn gesteld die -indien bewezen- het oordeel kunnen wettigen dat Coop grovelijk haar haar verplichtingen niet is nagekomen dan wel een valse grond voor ontslag heeft aangevoerd”. Het nevenverzoek tot betaling van achterstallig salaris heeft de kantonrechter afgewezen omdat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn werkzaamheden “niet onder het functieprofiel van [functie] vielen, maar onder die van een voorman”.

6.6. De verzoeken in hoger beroep

[verzoeker] verzoekt in hoger beroep -samengevat- Coop te veroordelen om de arbeidsovereenkomst te herstellen per 1 mei 2021 en het vanaf die datum verschuldigde salaris te betalen. Voor het geval dat de arbeidsovereenkomst niet wordt hersteld, handhaaft hij zijn verzoek om toekenning van een billijke vergoeding van € 25.000,- bruto.
Daarnaast handhaaft hij zijn verzoek om Coop te veroordelen tot betaling van € 10.556,43 aan achterstallig salaris, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging. Alles met veroordeling van Coop in de proceskosten.

7.7. De beoordeling in hoger beroep

7.1
[verzoeker] heeft acht genummerde gronden (bezwaren) aangevoerd tegen de beschikking van de kantonrechter (genummerd I tot en met VIII). Verder heeft hij nog nader toegelicht dat en waarom hij subsidiair meent aanspraak te hebben op een billijke vergoeding. De gronden en de daarop gegeven toelichtingen snijden de volgende onderwerpen aan:
- heeft [verzoeker] vanaf november 2016 feitelijk gewerkt als voorman, dienen zijn werkzaamheden in die functie daarom te worden beschouwd als de bedongen arbeid en had hij dus aanspraak op beloning als voorman (
gronden I en VII);
- is sprake van verstoorde verhoudingen die op zichzelf de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter rechtvaardigden en zo ja, was herplaatsing mogelijk (
gronden II tot en met VI en VIII);
- heeft Coop ernstig verwijtbaar gehandeld.
7.2
Geen bezwaar is aangevoerd tegen de vaststelling door de kantonrechter dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met ziekte van [verzoeker] . Ook ambtshalve acht het hof die vaststelling juist. Daarmee gold geen opzegverbod, zodat de kantonrechter het verzoek terecht in behandeling heeft genomen.
7.3
Het hof zal de onderwerpen hierna voor zoveel nodig en in de aangegeven volgorde behandelen. Weliswaar vormt het tweede onderwerp -de gerechtvaardigdheid van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst- het eigenlijke hart van het geschil, maar daaraan ligt ten grondslag het verschil van mening dat tussen partijen is ontstaan over de vraag hoe de werkelijke functie van [verzoeker] geduid moet worden -het eerste onderwerp. De beslissing daarover kan dus doorwerken in de beslissing over de beide andere onderwerpen en wordt daarom als eerste behandeld.
[verzoeker] feitelijk werkzaam in de functie van voorman?
7.4
Voorop staat dat [verzoeker] is aangesteld in de functie van [functie] . Die functie is pas achteraf, in mei 2018, door Coop beschreven. [verzoeker] heeft niet aangevoerd dat de beschreven functie door Coop te laag is gewaardeerd (schaal 4 van de cao). Wel heeft [verzoeker] een verklaring ingebracht van de CNV waarin wordt meegedeeld dat de functie [functie] niet is beschreven in de cao, maar uit die verklaring blijkt niet dat Coop die functie ook te laag zou hebben ingedeeld. Vertrekpunt bij de boordeling is dus de functie van [functie] , schaal 4 in de cao. Niet in geschil is dat [verzoeker] overeenkomstig die schaal is beloond. Geschilpunt is of [verzoeker] feitelijk de functie van voorman (schaal 5/6 van de cao) vervulde. Die functie was wel al beschreven toen [verzoeker] in dienst trad bij Coop.
7.5
De functie van [functie] vermeldt de volgende kerntaken:
Kerntaken:
o Uitvoeren van de kerntaken van [functie] A/B;
o Aansturen, toezicht houden en controle op het werkproces en reageren op afwijkingen
binnen gestelde kaders;
o Aanspreken van medewerkers over inhoudelijke taken en algemene gedragingen en
waar nodig melden en adviseren aan de Voorman;
o Signaleren en melden van gebreken aan hulpmiddelen en inventaris;
o Zorgen voor een nette en schone afdeling;
o Toezien op de naleving van bedrijfs- en veiligheidsvoorschriften;
o In opdracht zorgen voor THT-controles en signaleren en reageren op breuk en schade
aan artikelen.
o Inwerken van medewerkers;
o Signaleren/ reageren op afwijkingen in de personeelsplanning.
o Openen en sluiten van DC volgens procedure w.o. in-/uitschakelen alarm.
7.6
De omschrijving door Coop van de functie voorman vermeldt als kerntaken:
Kerntaken:
o Coordineren en controleren van de werkzaamheden;
o Registreren van gegevens indicatoren teneinde met deze informatie een efficiënter en
effectiever werkproces te realiseren;
c Signaleren en reageren op gebreken aan hulpmiddelen en inventaris;
o Zorgdragen voor een nette en schone afdeling;
o Toezien op de naleving van bedrijfs- en veiligheidsvoorschriften;
o Zorgen voor de afhandeling en rapportage van aan de functie verbonden administratieve
taken en eventueel afstemmen met de afdeling voorraadbeheer/bestelkantoor;
o Voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken alsmede zorgen voor het
opleiden en begeleiden van de magazijnmedewerkers;
o Zorgdragen voor geregelde THT-controles en signaleren en reageren op breuk en
schade aan artikelen.
7.7
Het betreffen dus beide functies met toezichthoudende, controlerende aspecten. De functies overlappen elkaar ook gedeeltelijk in beschrijving. Het verschil zit met name in rapporterende aspecten. Van de voorman wordt verwacht dat hij rapporteert en functionerings- en beoordelingsgesprekken voert.
7.8
Het ligt op de weg van [verzoeker] om te stellen en te onderbouwen dat hij op de kenmerkende verschillen in de beide functies, die van voorman vervulde.
Dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft niet aangevoerd en met bescheiden onderbouwd dat hij rapporteerde over de afhandeling van administratieve taken. In ieder geval niet aan het boven een voorman gestelde gezag (hoofd magazijn en/of de algemeen manager). Ook heeft hij niet aangevoerd en met bescheiden onderbouwd dat hij functionerings- en beoordelingsgesprekken voerde met (magazijn)medewerkers van Coop.
7.9
Wel heeft hij aangevoerd en ook onderbouwd dat hij (zaterdag) uitzendkrachten beoordeelde op hun functioneren en dat hij de uitzendorganisatie (Tempo Team) daar over informeerde. Uitzendkrachten vormen echter geen personeel van Coop en de informatie van [verzoeker] diende daarmee niet zozeer Coop alswel de uitzendorganisatie. Dat [verzoeker] binnen Coop wel het het formele aanspreekpunt was voor Tempo Team is verder niet onderbouwd. In een door Coop overgelegde schriftelijke verklaring van mw. [naam6] , naar eigen (onweersproken) zeggen de persoon binnen Tempo Team onder wier verantwoordelijkheid de uitzendkrachten vielen die voor Coop werkten, vermeldt zij juist dat [naam5] voor haar het operationeel aanspreekpunt was en dat [naam7] (hof: ook een [functie] ) en [verzoeker] hulpjes waren.
7.1
Als [verzoeker] door Coop feitelijk werd ingezet als voorman had het ook in de rede gelegen dat de functionerings- en beoordelingsgesprekken met [verzoeker] zouden zijn gevoerd door het hoofd magazijn. Uit de overgelegde verslagen van die gesprekken over de jaren 2017 en 2018 (gehouden begin 2018 respectievelijk begin 2019) blijkt echter dat die zijn gevoerd door [naam5] , een voorman. Het gesprek over 2019/2020 (gehouden in september 2020) is weliswaar mede gevoerd door [naam3] , maar in die periode had [verzoeker] juist ook gedeeltelijk gefunctioneerd als (waarnemend) voorman. Verder valt niet goed in te zien dat als [verzoeker] feitelijk al werkzaam was als voorman, hij niet op een opengevallen plek heeft willen solliciteren, omdat zijn gezinssituatie dat niet toeliet. Dat duidt erop dat ook [verzoeker] zelf onderscheid maakte tussen zijn functie van [functie] en die van voorman.
7.11
Dat blijkens door [verzoeker] overgelegde schriftelijke verklaringen verschillende (magazijn)medewerkers van Coop hem kennelijk wel als voorman beschouwden, maakt dat niet anders. De beide functies kenden, als gezegd, een overlap. Als [verzoeker] in zijn taakuitoefening het zwaartepunt legde bij de leidinggevende aspecten ervan, is goed
voorstelbaar dat hij door sommigen als een voorman werd beschouwd. Bovendien was hij dat feitelijk ook in de periode dat hij die functie waarnam voor een uitgevallen collega. Dat hij ook buiten die periode van waarneming feitelijk voorman was, is door [verzoeker] echter onvoldoende onderbouwd (zie hiervoor). De omstandigheid dat hij op een telefoonlijst en in een nieuwsbrief als voorman vermeld heeft gestaan, en dat hij verschillende leidinggevende cursussen heeft gevolgd en met succes heeft afgerond legt daarvoor onvoldoende gewicht in de schaal, zeker in het licht van de omstandigheid dat hij de functie van voorman ook tijdelijk heeft waargenomen. Voor zover [verzoeker] ook in de periode voorafgaand aan die waarneming taken mocht hebben vervuld die zijn eigenlijke functie te boven gingen, geldt dat dit nog niet meebrengt dat zijn functie niet langer de overeengekomen functie van [functie] was. Als een werknemer zijn functie uitoefent op een wijze die uitstijgt boven de functieomschrijving, betekent dat nog niet dat hij een andere functie vervult en daarvoor betaald moet worden. Dat kan pas anders worden als de feitelijke werkzaamheden die de werkgever opdraagt structureel voldoen aan de omschrijving van een andere functie. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat die situatie zich in het geval van [verzoeker] niet heeft voorgedaan, behoudens een periode van waarneming van een uitgevallen voorman.
7.12
De slotsom is daarmee dat [verzoeker] zich buiten de periode van waarneming ten onrechte heeft beschouwd als voorman en dat hij ten onrechte aanspraak maakt op een beloning als voorman. Voor de periode dat hij de zieke voorman verving is hij gecompenseerd. Dat die compensatie onvoldoende zou zijn geweest is door [verzoeker] niet voldoende onderbouwd aangevoerd, mede gelet op de niet weersproken stelling van Coop dat de functie van voorman een aanloopperiode kende in schaal 5.
De gronden I en VII falen daarmee.
verstoorde arbeidsverhouding
7.13
Voorop gesteld wordt dat voor een voldragen g-grond sprake moet zijn van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, waarvan herstel niet mogelijk is en waarbij herplaatsing niet in de rede ligt. Voor het aannemen van een verstoorde arbeidsverhouding is niet nodig dat er verwijtbaarheid aan de zijde van [verzoeker] bestaat en ook verwijtbaarheid van Coop hoeft niet aan ontbinding op deze grond in de weg te staan [1] . Ook hoeft de verstoring niet onomstotelijk vast te staan, maar is toereikend dat deze voldoende aannemelijk is geworden. [2]
7.14
Uit de vaststaande feiten bezien in samenhang met de conclusie dat [verzoeker] geen voorman was, volgt dat [verzoeker] zich langdurig, halsstarrig en onvoldoende gefundeerd op het onjuiste standpunt heeft gesteld dat hij dat wel was, en daarop ten onrechte loon- en werkaanspraken heeft gebaseerd. Dat dit heeft geleid tot een geschil met Coop is begrijpelijk.
7.15
Dat dit geschil zou voortspruiten uit de omstandigheid dat Coop niet bereid zou zijn geweest om [verzoeker] de duidelijkheid te verschaffen waar hij om vroeg, is niet onderbouwd. Het lijkt er eerder op dat [verzoeker] de duidelijkheid die Coop hem in de verschillende gesprekken heeft willen verschaffen, niet wilde accepteren.
Het verwijt van [verzoeker] dat Coop zijn functie eenzijdig heeft gewijzigd en gedevalueerd is in het licht van het vorenstaande ook niet terecht. [verzoeker] was geen voorman, dus is hij ook niet uit die functie ontheven door die te wijzigen. Wel hebben na het gesprek van 13 mei 2020 enkele wijzigingen plaatsgevonden in de taken van [verzoeker] , maar voldoende aannemelijk is dat de achtergrond daarvan was om er geen misverstand over te laten bestaan dat de functie van [verzoeker] die van [functie] was en niet die van voorman.
7.16
Uit de e-mail van [verzoeker] van 6 november 2020 kan verder worden afgeleid dat hij geen vertrouwen had in het hoofd magazijn. In de kennelijke visie van [verzoeker] had het hoofd magazijn in het gesprek van 13 mei 2020 wel het vertrouwen in hem uitgesproken, maar [verzoeker] ontkent dat hij toen ook het vertrouwen in het hoofd magazijn heeft uitgesproken. Goed voorstelbaar is dat Coop de e-mail van 6 november 2020 dan zo heeft opgevat dat [verzoeker] daarmee wilde zeggen dat hij geen vertrouwen had in het hoofd magazijn. Dat [verzoeker] dat vertrouwen in werkelijkheid wel heeft is door hem niet aangevoerd en is ook niet gebleken.
7.17
Hiermee is een verstoring in de verhoudingen voldoende gegeven. Anders dan [verzoeker] acht het hof die verstoring niet slechts een vertroebeling in de arbeidsrelatie. Gelet op de achtergrond van de verstoring is sprake van een diep(er)gaand verschil van inzicht in de functie van [verzoeker] bij Coop. Een verschil dat ook na herhaalde gesprekken niet heeft geleid tot toenadering en daarmee als onwrikbaar kan worden beschouwd.
7.18
Het verwijt dat Coop heeft aangestuurd op beëindiging in plaats van de vragen te beantwoorden die waren gesteld in de e-mail van 6 november 2020, gaat eraan voorbij dat daarna nog wel twee gesprekken zijn gevoerd voordat de vaststellingsovereenkomst werd aangeboden. En gaat er vooral aan voorbij dat voor die e-mail al diverse gesprekken waren gevoerd en dat de toonzetting van de e-mail van 6 november 2020 bij Coop begrijpelijkerwijs het idee heeft doen opvatten dat verdere discussie tot niets zou leiden. In combinatie met het in die e-mail geuite gebrek aan vertrouwen van [verzoeker] in zijn leidinggevende, is begrijpelijk dat ook Coop het vertrouwen in [verzoeker] is gaan verliezen. Waar wederzijds vertrouwen essentieel is voor een vruchtbare arbeidsverhouding, is daarmee de basis aan voortzetting van de arbeidsovereenkomst komen te ontvallen.
In de omstandigheden van dit geval vormde dat in beginsel voldoende grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de “g-grond”.
7.19
Het verwijt van [verzoeker] dat Coop te vroeg de conclusie heeft getrokken dat voor voortzetting geen basis (meer) bestond, acht het hof niet terecht. Wel valt te betreuren dat het verschil van inzicht niet op een zakelijke wijze opgelost kon worden -Coop was inhoudelijk immers tevreden over het functioneren van [verzoeker] -, maar “it takes two to tango”.
7.2
Wellicht had Coop eerder een onafhankelijke derde in het gesprek kunnen betrekken (via mediation). En ook had Coop er beter aan gedaan om de functiebeschrijving van de functie [functie] al klaar te hebben toen [verzoeker] in die functie werd benoemd, zeker omdat het een functie betreft die niet in de cao is beschreven.
Maar de verwijten die Coop daarvan gemaakt zouden kunnen worden, maken nog niet dat Coop te vroeg haar conclusie zou hebben getrokken. En maken evenmin dat de verstoring
van de verhoudingen niet voldoende zwaarwegend is om tot beëindiging van de arbeidsrelatie te leiden. De verwijten vormen ook niet de basis van de verstoring. Dat lijkt toch de rotsvaste en onwrikbare overtuiging van [verzoeker] dat zijn feitelijke functie die van voorman was.
7.21
Gelet op de verstoring van de arbeidsverhouding en in aanmerking nemend dat daaraan een onjuiste en hardnekkige opstelling door [verzoeker] ten grondslag lijkt te hebben gelegen, lag herplaatsing in een (passende) functie binnen Coop niet in de rede. Ook niet op een andere locatie of bij een ander onderdeel van het concern. Voldoende aannemelijk is dat een dergelijke verstoring doorwerkt tot een locatie overstijgend (directie)niveau.
7.22
De conclusie is daarmee dat de kantonrechter op goede grond de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden. De gronden II tot en met VI en VIII falen daarmee.
geen herstel en geen billijke vergoeding
7.23
Het voorgaande betekent dat voor herstel van de arbeidsverhouding geen grond bestaat en daarmee ook niet voor een billijke vergoeding in plaats van herstel.
In het voorgaande ligt verder besloten dat voor zover (ook) Coop een verwijt treft ten aanzien van de verstoring van de arbeidsverhouding, er geen sprake van is dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Coop als bedoeld in artikel 7:671b lid 9 sub c BW. Daarmee bestaat ook geen grond voor toekenning van een billijke vergoeding op die grond.

8.Slotsom8.1 De gronden falen en het hoger beroep tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt verworpen. Voor het overige wordt de beschikking bekrachtigd.

8.2
Het hof zal [verzoeker] als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Coop zullen tot aan deze beschikking worden vastgesteld op € 772,- voor griffierecht en op € 2.228,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, tarief II in hoger beroep).

9.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter te Assen van 18 maart 2021;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van Coop vastgesteld op € 772,- voor griffierecht en op € 2.228,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [verzoeker] in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval [verzoeker] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze beschikking, voor zover het de hierin vermelde (proceskosten)veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O.E. Mulder, W.P.M. ter Berg en C.W. Inden en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021.

Voetnoten

1.HR-16 2-2018, ECLI:NL:HR:2018:220
2.HR 23-12-2016, ECLI:NL:HR:2016:2998