ECLI:NL:GHARL:2021:10981

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
200.293.280
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de vader over de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn dochter, geboren in 2012. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, verzocht het hof om de beëindiging van zijn gezag ongedaan te maken. De rechtbank had eerder op 21 januari 2021, op verzoek van de raad voor de kinderbescherming, het gezag van de ouders beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) benoemd tot voogd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 oktober 2021 was de vader aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de moeder en de pleegouders niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 2017 in een pleeggezin verblijft en dat er bij de ouders sprake was van onvoldoende zorg en opvoeding. De vader heeft niet kunnen aantonen dat hij in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen, mede door een gebrek aan betrokkenheid en de aanwezigheid van een taalbarrière.

Het hof heeft overwogen dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de stabiliteit en continuïteit van haar opvoedingssituatie gewaarborgd moeten worden. De vader heeft geen serieuze plannen gepresenteerd voor een terugplaatsing van de minderjarige, en het hof concludeert dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezag van de vader wordt beëindigd. De beschikking van de rechtbank is dan ook bekrachtigd, waarbij het hof benadrukt dat de vader, ondanks de beëindiging van het gezag, een belangrijke rol in het leven van de minderjarige blijft spelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.293.280
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 512754)
beschikking van 23 november 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. drs. J. el Hannouche te Utrecht,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
en
[de pleegouders],
per adres van de GI,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (deel)beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 21 april 2021; met producties,
  • het verweerschrift van de raad met producties, en
  • het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 oktober 2021 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en door [naam1] (nicht van de vader) die voor hem tolkte. Namens de raad is [naam2] verschenen. Namens de GI is [naam3] , voogd verschenen.
De moeder en de pleegouders zijn – hoewel goed opgeroepen – niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Tijdens de relatie van de vader en de moeder is [in] 2012 te [woonplaats1] geboren: [de minderjarige] .
Tot aan de bestreden beschikking waren de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
De kinderrechter heeft reeds voor de geboorte van [de minderjarige] een voorlopige ondertoezichtstelling ten aanzien van haar uitgesproken. Bij beschikking van 24 juli 2012 is [de minderjarige] door de kinderrechter in de rechtbank Utrecht, onder toezicht gesteld tot 24 juli 2013. De ondertoezichtstelling is nadien niet verlengd.
3.3
Bij beschikking van 26 september 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, [de minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld tot 26 september 2018. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, de laatste keer tot 6 februari 2021.
3.4
Bij beschikking van 26 september 2017 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien ook steeds verlengd, de laatste keer eveneens tot 6 februari 2021.
3.5
[de minderjarige] verblijft sinds 26 september 2017 in het huidige pleeggezin, de familie [de pleegouders] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogd.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief heeft betrekking op de beëindiging van het gezag van de vader.
De vader verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking, voor zover daarin het ouderlijk gezag van de vader is beëindigd,
te vernietigen en opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking ten aanzien van de beëindiging van het gezag van de vader te bekrachtigen.
4.4
De GI voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het gezag van de vader over [de minderjarige] moet worden beëindigd. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en voegt daaraan het volgende toe.
5.4
Vast staat dat bij [de minderjarige] ten tijde van haar uithuisplaatsing in september 2017 sprake was van een behoorlijke ontwikkelingsachterstand en ontwikkelingsproblematiek. [de minderjarige] heeft onveiligheid in de situatie bij de ouders ervaren en de ouders waren onvoldoende in staat om aan te sluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . De vader heeft niet weersproken dat [de minderjarige] grote stappen vooruit heeft gezet, maar nog steeds met ontwikkelingsachterstanden op meerdere vlakken kampt. Zij is een kwetsbaar en beschadigd meisje met een specifieke behoefte aan zorg en aansturing. Dat maakt, in combinatie met de leeftijd van [de minderjarige] en de duur van de uithuisplaatsing, dat de aanvaardbare termijn voor een terugplaatsing bij een van de ouders voor [de minderjarige] (sneller) is verstreken. Vanwege het feit dat [de minderjarige] al meerdere jaren in het pleeggezin woont en zich daar goed ontwikkelt, is het niet in het belang van [de minderjarige] om nu alsnog te gaan onderzoeken of de vader in staat is om [de minderjarige] zelf te gaan verzorgen en opvoeden. [de minderjarige] is inmiddels gehecht aan het pleeggezin en onzekerheid over haar woonsituatie bij de pleegouders is belastend voor haar. Omdat de vader de plaatsing in het pleeggezin niet volledig ondersteunt, is het aannemelijk dat [de minderjarige] nu een bepaalde mate van onzekerheid ervaart.
De vader vindt dat uitgebreider had moeten worden gekeken naar zijn mogelijkheden als opvoeder van [de minderjarige] . Voor hem was niet duidelijk dat een terugplaatsing na verloop van tijd niet meer tot de mogelijkheden zou behoren vanwege het verstrijken van de aanvaardbare termijn. Naar het oordeel van het hof maakt dat de huidige situatie niet anders. Na de uithuisplaatsing waren er geen mogelijkheden om te werken aan een terugplaatsing bij een van de ouders, omdat bij de moeder sprake was van problematiek en de vader buiten beeld was. Toen de vader wel weer in beeld kwam is vanzelfsprekend eerst ingezet op het herstel van het contact en dat zo goed mogelijk onderhouden. Volgens de GI heeft de vader in die periode ook nooit een serieuze wens of plan voor terugplaatsing van [de minderjarige] bij hem geuit. De vader heeft deze stelling van de GI niet weersproken en het hof heeft ook anderszins geen aanwijzingen dat deze stelling niet juist is.
5.5
Ter zitting is gebleken dat binnenkort professionele ondersteuning zal worden ingezet tijdens de omgang om te zorgen dat de vader beter kan aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . Daar is aanleiding toe omdat [de minderjarige] zegt dat zij bepaalde dingen niet prettig vindt tijdens de omgang met de vader en de vader de Nederlandse taal gebrekkig beheerst. Volgens de vader vormt de taal geen belemmering in het contact met [de minderjarige] , maar tegelijkertijd zegt hij ook dat er misverstanden zijn ontstaan.
Het hof ziet de omgang en de wijze waarop deze verloopt los van de vraag of de vader als dagelijkse opvoeder van [de minderjarige] kan fungeren. Niet gebleken is dat de vader in staat is om voldoende aan te sluiten bij de complexe opvoedbehoefte van [de minderjarige] . Daarbij komt dat de vader geen duidelijk beeld schetst hoe hij de door hem gewenste terugplaatsing vorm kan geven en hoe de belemmeringen, zoals de taalbarrière en het feit dat hij werkt en dus niet steeds beschikbaar is voor [de minderjarige] , moeten worden ondervangen.
5.6
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de stabiliteit en continuïteit van de opvoedingssituatie van [de minderjarige] moet worden gewaarborgd door het gezag van de ouders te beëindigen.
Het hof zal het verzoek van de vader in hoger beroep daarom afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen ten aanzien van de beëindiging van het gezag van de vader.
5.7
Net als de GI, die dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft benadrukt, is het hof van oordeel dat het belangrijk is voor een goede ontwikkeling van [de minderjarige] dat zij een goed contact heeft met haar ouders. Ook zonder gezag over [de minderjarige] blijft de vader een belangrijke positie in het leven van [de minderjarige] houden en de voogd zal daar zeker aandacht aan blijven besteden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 januari 2021, ten aanzien van de beëindiging van het gezag van de vader over [de minderjarige] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.B. de Groot en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door de griffier, en is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. M.H.F. van Vugt en op 23 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.