In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn dochter, geboren in 2012. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, verzocht het hof om de beëindiging van zijn gezag ongedaan te maken. De rechtbank had eerder op 21 januari 2021, op verzoek van de raad voor de kinderbescherming, het gezag van de ouders beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) benoemd tot voogd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 oktober 2021 was de vader aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de moeder en de pleegouders niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 2017 in een pleeggezin verblijft en dat er bij de ouders sprake was van onvoldoende zorg en opvoeding. De vader heeft niet kunnen aantonen dat hij in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen, mede door een gebrek aan betrokkenheid en de aanwezigheid van een taalbarrière.
Het hof heeft overwogen dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de stabiliteit en continuïteit van haar opvoedingssituatie gewaarborgd moeten worden. De vader heeft geen serieuze plannen gepresenteerd voor een terugplaatsing van de minderjarige, en het hof concludeert dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezag van de vader wordt beëindigd. De beschikking van de rechtbank is dan ook bekrachtigd, waarbij het hof benadrukt dat de vader, ondanks de beëindiging van het gezag, een belangrijke rol in het leven van de minderjarige blijft spelen.