ECLI:NL:GHARL:2021:10963

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
P20/0407
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging terbeschikkingstelling en afwijzing verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van verpleging van overheidswege

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 13 november 2020. De rechtbank had de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde verlengd met een jaar en het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege afgewezen. Het hof heeft de terbeschikkingstelling met twee jaar verlengd en het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging afgewezen. Het hof oordeelde dat de uitstroom van de terbeschikkinggestelde naar een vervolgvoorziening via een verloftraject met gefaseerde uitbreiding van vrijheden op zichzelf de voorkeur heeft, maar dat er grote twijfels zijn over de haalbaarheid van een dergelijk resocialisatietraject. De externe deskundigen hebben aangegeven dat, hoewel een voorwaardelijke beëindiging verantwoord kan zijn, er geen geschikte FBW-instelling is gevonden die de terbeschikkinggestelde kan opnemen. Het hof concludeert dat het in de huidige situatie niet verantwoord is om de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen, en dat er mogelijkheden zijn om in de resterende tijd van de verlengingstermijn te komen tot een meer verantwoorde voorbereiding van de voorwaardelijke beëindiging. Het hof heeft de kliniek en de reclassering opgedragen om zich in te spannen voor de uitbreiding van de verloven van de terbeschikkinggestelde en het vinden van een passende vervolgvoorziening.

Uitspraak

TBS P20/0407
Beslissing d.d. 3 november 2021
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
verblijvende in Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) [behandelplaats] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 13 november 2020. Deze beslissing houdt in verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar en – impliciet – de afwijzing van het verzoek tot het doen onderzoeken van de mogelijkheden tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
  • het arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 26 november 2010;
  • de pro justitiarapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (PBC), van 11 mei 2018;
  • de wettelijke aantekeningen van 27 juni 2019 tot en met 14 juli 2020;
  • het verlengingsadvies van de FPC [behandelplaats] van 7 september 2020;
  • de pro justitiarapportage van A.J. Klumpenaar, GZ-psycholoog, van 18 september 2020;
  • de vordering van de officier van justitie van 5 oktober 2020;
  • de pro justitiarapportage van drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater, van 28 oktober 2020;
  • de aanvullende informatie van FPC [behandelplaats] van 29 december 2020;
  • de wettelijke aantekeningen over de periode 15 juli 2020 tot en met 21 januari 2021;
  • het proces-verbaal van de zitting van dit hof van 29 maart 2021;
  • de tussenbeslissing van dit hof van 12 april 2021;
  • het reclasseringsadvies van 4 juni 2021;
  • het aanvullende reclasseringsadvies van 2 juli 2021;
  • het aanvullende advies van FPC [behandelplaats] van 6 juli 2021;
  • het proces-verbaal van de zitting van dit hof van 8 juli 2021;
  • de tussenbeslissing van dit hof van 22 juli 2021;
  • het aanvullende reclasseringsadvies van 8 september 2021.
Het hof heeft ter zitting van 8 juli 2021 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.A.W. Knoester, advocaat te 's-Gravenhage, en de advocaat generaal, mr. W.C.J. Stienen en ter zitting van 21 oktober 2021 de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman voornoemd, en de advocaat-generaal, mr. E.J. Julsing-Nijenhuis. Daarnaast zijn ter zitting van 8 juli 2021 als deskundigen gehoord:
  • drs. A.J. Klumpenaar, GZ psycholoog,
  • [deskundige 1] , reclasseringswerker,
En ter zitting van 21 oktober 2021:
  • [deskundige 2] , als coördinator forensische zorg verbonden aan het forensisch plaatsingsloket van de Dienst Individuele Zaken (DIZ) te Rijswijk;
  • [deskundige 3] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland te Groningen;
  • [deskundige 4] , als psycholoog en behandelcoördinator verbonden aan FPC [behandelplaats] .

Overwegingen:

De procedure in beroep
Het hof heeft in zijn tussenbeslissing van 12 april 2021 overwogen dat het hof het, gelet op de adviezen van de psychiater en de psycholoog over een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, voor de vorming van zijn eindoordeel noodzakelijk achtte
zich nader te doen voorlichten omtrent of en, zo ja, de wijze waarop en de voorwaarden
waaronder de terugkeer van de terbeschikkinggestelde in de samenleving zou kunnen
geschieden. Daartoe diende de reclassering een maatregelrapport op te stellen. Daarnaast
achtte het hof het in verband met de verzochte rapportage noodzakelijk dat de
reclasseringswerker die het gevraagde onderzoek zal uitvoeren voor de volgende zitting zou
worden opgeroepen.
Naar aanleiding van deze tussenbeslissing heeft de reclassering in haar aanvullend advies van 2 juli 2021 geadviseerd om de terbeschikkinggestelde niet in aanmerking te laten komen voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. In haar aanvullend advies van 6 juli 2021 heeft de kliniek zich aangesloten bij dit reclasseringsadvies. Ter zitting van 8 juli 2021 heeft de deskundige [deskundige 1] die als reclasseringswerker het nadere onderzoek heeft uitgevoerd, dit advies gehandhaafd. Deskundige Klumpenaar heeft op die zitting het positieve advies in zijn pro justitiarapportage van 18 september 2020 over een voorwaardelijke beëindiging van de maatregel gehandhaafd.
Vervolgens heeft het hof in de tussenbeslissing van 22 juli 2021 in aanmerking genomen dat het gelet op de adviezen van de psychiater en de psycholoog op zichzelf niet meer noodzakelijk is dat de terbeschikkinggestelde in de huidige setting met een hoog beveiligings- en zorgniveau verblijft. Volgens de psychiater en de psycholoog zou de terbeschikkinggestelde kunnen verblijven bij een instelling voor Forensisch Beschermd/Beveiligd Wonen (FBW). Verblijf in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) achten zij qua aangeboden zorgintensiteit niet noodzakelijk. De uitstroomopties zouden breder bekeken moeten worden. Zowel de psychiater als de psycholoog hebben geadviseerd de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen.
De reclassering daarentegen acht een resocialisatietraject via de weg van de geleidelijkheid, zijnde via onbegeleid verlof naar transmuraal verlof naar proefverlof, de aangewezen route.
Daar komt bij dat het de werkeenheid Indicatiestelling Forensische Zorg van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (IFZ/NIFP) geen indicatiestelling heeft afgegeven voor een vervolgvoorziening als een FPA of FPK waardoor een voorwaardelijke beëindiging ook niet tot de mogelijkheden behoort.
Het hof heeft vervolgens overwogen dat uit de onderliggende rapportages volgt dat de terbeschikkinggestelde, gelet op de aard van zijn persoonlijkheidsstoornis, lastig in staat zal zijn om de lange weg van geleidelijkheid aan te gaan. Ook blijkt dat het niet meer noodzakelijk is dat de terbeschikkinggestelde in een FPC verblijft. Daarnaast komt naar voren dat voor behandeling van de terbeschikkinggestelde het beveiligingsniveau van een FPA of FPK ook niet meer noodzakelijk is. Voorts brengt een plaatsing in een FPA of FPK met zich mee dat er behandelmodules zullen worden aangeboden aan de terbeschikkinggestelde. Dit terwijl van verdere behandeling weinig meer te verwachten is.
Het hof heeft in zijn tussenbeslissing van 22 juli 2021geconstateerd dat er sprake is van een patstelling. De terbeschikkinggestelde heeft enkel semi-onbegeleid (werk)verlof op het terrein van de kliniek. Onbegeleid verlof heeft hij nog niet omdat de interne verloftoetingscommissie hierover negatief adviseert. Hoewel volgens de adviezen van de onafhankelijke rapporteurs een voorwaardelijke beëindiging mogelijk is, kan de terbeschikkinggestelde daar niet naartoe werken zonder uitbreiding van het verlof.
Gelet hierop heeft het hof in de genoemde tussenbeslissing het onderzoek opnieuw heropend om nader onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid van een voorwaardelijke beëindiging met verblijf van de terbeschikkinggestelde in een FBW-instelling, waarbij wel een aanscherping dient plaats te vinden van de reeds door de reclassering geformuleerde voorwaarden. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat dit tot dan toe nog niet was onderzocht. Het hof heeft aangegeven dat bij dit nadere onderzoek ook dient te worden nagegaan of de terbeschikkinggestelde in het kader van de voorwaardelijke beëindiging kan worden geplaatst in de transmurale voorziening van de huidige of een andere kliniek, met door de reclassering te bepalen verlofmogelijkheden. Daarnaast heeft het hof aangegeven nader geïnformeerd te willen worden over de stand van zaken met betrekking tot de nieuwe aanvraag van de uitbreiding van verlofmogelijkheden van de terbeschikkinggestelde.
Het aanvullend reclasseringsadvies van 8 september 2021
De reclassering heeft uiteengezet eerder te hebben onderzocht of de terbeschikkinggestelde in een FBW kon worden geplaatst, wat toen niet lukte omdat hiervoor geen indicatie was afgegeven door IFZ/NIFP. De terbeschikkinggestelde is nogmaals aangemeld bij IFZ/NIFP voor een indicatiestelling. Op 9 augustus 2021 heeft IFZ/NIFP gemeld dat er nu ook geen indicatie is voor de plaatsing van de terbeschikkinggestelde in een beschermde woonvorm. Om uitvoering te geven aan de opdracht van het hof is wel een plaatsingsverzoek voor een woonvoorziening op het niveau van ZZP GGZ C5 (intensief) ingediend bij het Forensisch Plaatsingsloket van de Dienst Individuele Zaken (FPL/DIZ). Het FPL/DIZ heeft de terbeschikkinggestelde aangemeld bij Zorggroep [zorggroep] . Hij is niet geaccepteerd voor een vervolgtraject in die zorginstelling. Volgens die zorginstelling zou zij bij een opname van de terbeschikkinggestelde een
“onverantwoord groot risico (..) nemen voor de samenleving.”Vervolgens heeft de reclassering de terbeschikkinggestelde aangemeld bij de GGZ Drenthe, maar ook dat heeft niet tot acceptatie geleid. In het aanvullend reclasseringsadvies schrijft de reclassering dat het niet mogelijk is om de voorwaarden aan te scherpen omdat er geen passende vervolgvoorziening gevonden is.
De reclassering acht het in praktische zin wel mogelijk om in de voorwaarden op te nemen dat de terbeschikkinggestelde in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege wordt opgenomen in de transmurale voorziening (TMV), maar volgens de reclassering worden in dat geval de verlofmogelijkheden niet door haar bepaald, omdat in dat geval de Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden (Bvt) en de daarop gebaseerde verlofregeling op de terbeschikkinggestelde van toepassing zijn. In die situatie wordt de verlofcyclus opnieuw doorlopen. De reclassering acht een opname in de TMV van een FPC in het kader van een voorwaardelijke beëindiging niet in het belang van een goede resocialisatie. Naar haar mening is plaatsing van de terbeschikkinggestelde in een FBW een realistisch einddoel van zijn resocialisatieproces dat alleen kan worden behaald door hem in een aantal stappen via de resocialisatieafdeling en de TMV van het FPC binnen een proefverlofkader te plaatsen in een FBW. De reclassering heeft gepersisteerd bij de eerder door haar uitgebrachte advies.
De standpunten van de deskundigen
Het reclasseringsadvies is ter zitting van 21 oktober 2021 gehandhaafd door de deskundige [deskundige 3] . De deskundige [deskundige 4] is eveneens gebleven bij het advies van de kliniek. De adviezen van de reclassering en de kliniek worden onderschreven door deskundige [deskundige 2] . De deskundigen verwachten dat er op dit moment geen enkel FBW bereid zal zijn om de terbeschikkinggestelde op te nemen omdat het risico als te hoog wordt ingeschat. Daarbij speelt ook een rol dat de terbeschikkinggestelde nog geen onbegeleide verloven buiten het terrein van de kliniek praktiseert. De deskundigen [deskundige 4] en [deskundige 2] onderschrijven de stelling van de reclassering dat de verlofregeling als bedoeld in de Bvt van toepassing blijft op de terbeschikkinggestelde wanneer hij in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel in de TMV verblijft, wat betekent dat de minister in dat geval nog steeds een machtiging voor (de uitbreiding van) zijn verlof moet geven. De deskundige [deskundige 4] heeft in dit verband verklaard dat de interne verloftoetsingscommissie van de kliniek eerder heeft geoordeeld dat het huidige semi-onbegeleide werkverlof van de terbeschikkinggestelde op het terrein van de kliniek moet worden uitgebreid, alvorens hij in de TMV kan worden geplaatst. In september 2021 is opnieuw een wijziging van het verlofplan aangevraagd. De wijziging houdt in dat de terbeschikkinggestelde behalve semi-onbegeleid werkverlof op het terrein van de kliniek, ook onbegeleide recreatieve verloven kan gaan praktiseren. De aanvraag is inmiddels goedgekeurd door de interne verlofcommissie van de kliniek en verzonden naar de Adviescommissie Verloftoetsing TBS (Avt). De afgelopen jaren heeft de terbeschikkinggestelde weinig vooruitgang geboekt qua behandelbereidheid. Aan de andere kant verlopen zijn werkverloven goed. Ook is hij beter in de samenwerking op de huidige afdeling. Na een verdere uitbreiding van zijn vrijheden kan hij worden geplaatst in de TMV. De deskundige [deskundige 4] heeft zelf nog wel vertrouwen in een resocialisatie van terbeschikkinggestelde via de weg der geleidelijkheid.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
De raadsman heeft aangegeven dat het hoger beroep zich niet meer richt tegen de verlenging van de terbeschikkingstelling en hij heeft de eerder bepleite verlenging met een termijn van niet meer dan één jaar niet gehandhaafd. De inzet van het hoger beroep beperkt zich tot het verzoek de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen. De terbeschikkinggestelde heeft zich ter zitting bereid verklaard te voldoen aan alle voorwaarden die zullen worden gesteld bij een voorwaardelijke beëindiging van de maatregel.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat de Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden van toepassing is op terbeschikkinggestelden die van overheidswege worden verpleegd en andere personen die in een FPC zijn opgenomen. De TMV bij FPC [behandelplaats] is echter fysiek gevestigd in een ander gebouw, heeft een eigen ingang en is een andere instelling dan het FPC. De stelling van de reclassering dat verlofregeling als bedoeld in artikel 50 Bvt van toepassing blijft op de terbeschikkinggestelde wanneer hij in de TMV verblijft in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, is niet juist. Indien die stelling van de reclassering wel juist zou zijn, is de terbeschikkinggestelde bereid om het verloftraject opnieuw te doorlopen bij voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het risico het belangrijkste criterium is bij de beantwoording van de vraag of de verpleging van overheidswege voorwaardelijk kan worden beëindigd. Beide onafhankelijke deskundigen adviseren de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen. Namens de reclassering heeft de deskundige [deskundige 1] ter zitting van 8 juli 2021 gezegd dat verpleging van overheidswege wat het risico betreft wel voorwaardelijk kan worden beëindigd, maar dat de reclassering dit niet adviseert omdat men geen indicatie kan krijgen voor de juiste afdeling waar de terbeschikkinggestelde zou moeten verblijven. Het hof heeft in de tussenbeslissing van 22 juli 202 onder meer overwogen het niet meer noodzakelijk is dat de terbeschikkinggestelde verblijft in het beveiligingsniveau van een FPC, FPK of FPA. Wat het risico betreft hoeft de terbeschikkinggestelde dus niet meer in een klinische setting te verblijven en is een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege op haar plaats. De voorwaardelijke beëindiging mag niet worden gedwarsboomd doordat er geen indicatie voor de plaatsing van de terbeschikkinggestelde in een vervolgingsvoorziening wordt afgegeven, zoals ook overwogen in de tussenbeslissing van het hof van 22 juli 2021. Volgens de raadsman zou het onbestaanbaar moeten zijn dat de voorwaardelijke beëindiging wordt gedwarsboomd door een zorgaanbieder, het ministerie of andere instanties die verantwoordelijk zijn voor de invulling van de maatregel.
De raadsman heeft primair bepleit de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen bij een eindbeslissing. Subsidiair heeft de raadsman voorgesteld dat het hof bij een tussenbeslissing het voornemen uitspreekt de maatregel voorwaardelijk te beëindigen onder de voorwaarde dat de terbeschikkinggestelde verblijft in een vervolgvoorziening, met de opdracht dat voor zijn plaatsing in die voorziening alsnog een indicatie moet worden aangevraagd en afgegeven.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft de vraag opgeworpen of de resocialisatie van de terbeschikkinggestelde langs de weg der geleidelijkheid niet te lang zal duren en of het in zijn geval niet beter is om een stap over te slaan. Aan de andere kant moet er wel een goede opvang van de terbeschikkinggestelde met voldoende begeleiding voor hem beschikbaar zijn. Instellingen en begeleiders zijn kopschuw geworden door heftige incidenten die zich in andere zaken hebben voorgedaan. De kliniek zou de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege eigenlijk moeten kunnen oppakken door sneller stappen in die richting te zetten, maar dan moet het Avt een positief advies voor de uitbreiding van het verlof van de terbeschikkinggestelde geven. De terbeschikkinggestelde kan op dit moment niet het perspectief worden geboden wat eigenlijk wel wenselijk is. Het is nu niet mogelijk om de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen. Gelet op de huidige expiratiedatum van de maatregel is een verlengingstermijn van één jaar al bijna verstreken. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de verlengingsbeslissing van de rechtbank en tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaren. Een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege is niet aan de orde omdat de betrokken instellingen dan te veel over hun eigen schaduw heen moeten stappen.
Het oordeel van het hof
Vernietiging
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen omdat het tot een andere verlengingsbeslissing komt.
Indexdelict
Het gerechtshof Leeuwarden heeft de terbeschikkinggestelde bij arrest van 26 november 2010 veroordeeld ter zake van – onder meer – verkrachting, meermalen gepleegd. Deze misdrijven zijn gericht tegen of veroorzaken gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Stoornis en recidivegevaar
Uit het verlengingsadvies van de kliniek volgt dat er bij de terbeschikkinggestelde sprake is van een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische trekken. De kliniek schat het recidiverisico in als hoog in geval van een beëindiging van de maatregel of een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. De externe deskundigen Gerritsen en Klumpenaar hebben ook een narcistische persoonlijkheidsstoornis bij de terbeschikkinggestelde vastgesteld. Zonder het kader van de terbeschikkingstelling wordt het risico ingeschat als hooguit matig door Gerritsen. Klumpenaar schat de kans op recidive in een seksueel grensoverschrijdend delict op de langere termijn als matig. Het hof constateert dat de externe deskundigen het recidiverisico weliswaar lager inschatten dan de kliniek, maar dat er volgens hen ook nog steeds sprake is van een zodanig recidivegevaar dat zij een verlenging van de terbeschikkingstelling adviseren.
Verlenging
Gelet op de advisering en de overige omstandigheden die op de zitting naar voren zijn gekomen, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel eist. De resocialisatie van de terbeschikkinggestelde zal in ieder geval nog langer dan een jaar duren. Mede gelet op het tijdsverloop sinds de formele expiratiedatum van de terbeschikkingstelling (6 november 2020), is daarom verlenging van de maatregel met een termijn van twee jaren aangewezen.
Verpleging van overheidswege
Het hof constateert dat er sprake is van een verschil in opvatting over de mogelijkheid om de risico’s te hanteren binnen een FBW tussen enerzijds de externe deskundigen en anderzijds de kliniek, IFZ/NIFP en de geraadpleegde instellingen voor beschermend wonen.
De uitstroom van de terbeschikkinggestelde van de kliniek naar een vervolgvoorziening via een verloftraject met een gefaseerde uitbreiding van vrijheden heeft op zichzelf de voorkeur. De externe deskundigen hebben echter grote twijfels over de haalbaarheid van een dergelijk resocialisatietraject. Naar aanleiding van het observatieonderzoek van de terbeschikkinggestelde in het Pieter Baan Centrum (PBC) concluderen ook deze onderzoekers in de rapportage van 11 mei 2018 dat de terbeschikkinggestelde door de aard van zijn persoonlijkheidsstoornis niet in staat is de lange weg van de geleidelijkheid die normaal gepaard gaat met resocialisatie aan te gaan. Gezien het beperkte recidiverisico hebben de onderzoekers van het PBC geadviseerd aan de reclassering te vragen samen met de terbeschikkinggestelde voorwaarden te onderzoeken voor een voorwaardelijke beëindiging.
Het hof merkt op dat de externe deskundigen het weliswaar verantwoord achten om de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen, maar zij gaan er daarbij van uit dat plaatsing praktisch mogelijk is. Tot nu toe is echter geen FBW-instelling bereid gevonden de terbeschikkinggestelde op te nemen. De kliniek is niet bereid hem in de TMV te plaatsen, daargelaten welk verlofregime in de TMV zou gelden. Het hof concludeert daarom dat een voorwaardelijke beëindiging op dit moment naar verwachting zal leiden tot onduidelijkheid en een gebrekkige samenwerking met de instelling en de reclassering, wat het lastig maakt om de risicofactoren van de terbeschikkinggestelde te monitoren. Mede gelet op de geringe en kwetsbare vooruitgang die de terbeschikkinggestelde tot nu toe heeft doorgemaakt, zou het recidiverisico hierdoor worden verhoogd. Het hof acht het daarom in de huidige situatie niet verantwoord om de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen en zal het primaire verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de maatregel afwijzen.
Mede redengevend voor deze beslissing is dat het hof mogelijkheden ziet om in de resterende tijd van deze verlengingstermijn te komen tot een meer verantwoorde voorbereiding van de voorwaardelijke beëindiging van verpleging van overheidswege. Dit kan enerzijds door het uitbreiden van de verloven van de terbeschikkinggestelde, waarmee de kliniek ook al bezig is. Anderzijds kan dit door te komen tot overeenstemming over het resocialisatietraject.
Het hof acht het daarom gewenst dat de kliniek, zo nodig met hulp van de reclassering, het komende jaar alles in het werk stelt om de verloven van de terbeschikkinggestelde uit te breiden en dat de kliniek en de reclassering zich inspannen om een passende vervolgvoorziening voor hem te vinden. De terbeschikkinggestelde zal zich van zijn kant moeten blijven inspannen om aan de voorwaarden voor zo’n beëindiging en een plaatsing in een vervolginstelling te voldoen. Hij dient actief mee te werken en zich aan de regels te houden.
Voorts acht het hof het gewenst dat de kliniek, de reclassering, de externe deskundigen en mogelijke vervolginstellingen op korte termijn met elkaar in gesprek gaan. Zij dienen de verschillen in de opvattingen over het recidiverisico en het benodigde risicomanagement te bespreken en te onderzoeken of ze op één lijn kunnen komen wat betreft de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, voor het geval een resocialisatie van de terbeschikkinggestelde langs de weg der geleidelijkheid toch niet haalbaar blijkt te zijn.
Het hof acht het ten slotte gewenst dat de kliniek in een volgend verlengingsadvies verslag doet van de gepleegde inspanningen en dat de reclassering voor de volgende verlengingsprocedure rapporteert over de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, inclusief daaraan te verbinden vooraarden, ook al komt de reclassering tot een negatief advies.
Het hof vat het subsidiaire voorstel van de raadsman op als een verzoek tot het geven van de opdracht om opnieuw een indicatie voor de plaatsing van de terbeschikkinggestelde in een vervolgvoorziening in het kader van een voorwaardelijke beëindiging aan te vragen en af te geven. Gelet op het voorgaande zal het hof dit verzoek afwijzen. Er is geen vooruitzicht dat bij een heropening van het onderzoek binnen een termijn van drie maanden alsnog een plaats kan worden gevonden in een passende vervolgvoorziening in dat kader.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 13 november 2020 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde].
Verlengtde terbeschikkingstelling met een termijn van
twee jaar.
Wijstaf het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Wijstaf het verzoek tot het geven van de opdracht om opnieuw een indicatie voor de plaatsing van de terbeschikkinggestelde in een vervolgvoorziening aan te vragen.
Aldus gedaan door
mr. M.E. van Wees als voorzitter,
mr. W.A. Holland en mr. E.A.K.G. Ruys als raadsheren,
en dr. J. Lucieer en drs. I. Breukel als raden,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hermans als griffier,
en op 3 november 2021 in het openbaar uitgesproken.
Mr. E.A.K.G. Ruys, de raden en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.