In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] had hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 23 juni 2021 en 30 juni 2021 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De moeder was van mening dat de uithuisplaatsing onrechtmatig was en verzocht het hof om de bestreden beschikkingen te vernietigen.
Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen die aanleiding gaven voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in juni 2021, voornamelijk voortkwamen uit de onveilige situatie waarin de moeder zich bevond door haar relatie met [de vader]. De moeder had in het verleden te maken gehad met psychisch en fysiek geweld van [de vader], wat leidde tot zorgen over de veiligheid van [de minderjarige]. De GI had verzocht om de uithuisplaatsing, die door de kinderrechter was goedgekeurd, omdat er sprake was van onmiddellijk en ernstig gevaar voor het kind.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de situatie van de moeder en de ontwikkeling van [de minderjarige] beoordeeld. Het hof concludeerde dat de zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] aanzienlijk waren verminderd. De moeder had stappen ondernomen om haar situatie te verbeteren, waaronder het beëindigen van haar relatie met [de vader] en het zoeken naar hulp. Het hof oordeelde dat het in het belang van [de minderjarige] was om haar op korte termijn weer bij de moeder te plaatsen, met de verwachting dat de juiste hulpverlening zou worden georganiseerd. De uithuisplaatsing werd beëindigd met ingang van 14 dagen na de uitspraak, en de moeder werd aangespoord om gebruik te maken van een beveiligingssysteem ter bescherming van haar en [de minderjarige].