ECLI:NL:GHARL:2021:10879

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
200.297.153/01 en 200.297.800/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg voor de ontwikkeling en veiligheid van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] had hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 23 juni 2021 en 30 juni 2021 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De moeder was van mening dat de uithuisplaatsing onrechtmatig was en verzocht het hof om de bestreden beschikkingen te vernietigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen die aanleiding gaven voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in juni 2021, voornamelijk voortkwamen uit de onveilige situatie waarin de moeder zich bevond door haar relatie met [de vader]. De moeder had in het verleden te maken gehad met psychisch en fysiek geweld van [de vader], wat leidde tot zorgen over de veiligheid van [de minderjarige]. De GI had verzocht om de uithuisplaatsing, die door de kinderrechter was goedgekeurd, omdat er sprake was van onmiddellijk en ernstig gevaar voor het kind.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de situatie van de moeder en de ontwikkeling van [de minderjarige] beoordeeld. Het hof concludeerde dat de zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] aanzienlijk waren verminderd. De moeder had stappen ondernomen om haar situatie te verbeteren, waaronder het beëindigen van haar relatie met [de vader] en het zoeken naar hulp. Het hof oordeelde dat het in het belang van [de minderjarige] was om haar op korte termijn weer bij de moeder te plaatsen, met de verwachting dat de juiste hulpverlening zou worden georganiseerd. De uithuisplaatsing werd beëindigd met ingang van 14 dagen na de uitspraak, en de moeder werd aangespoord om gebruik te maken van een beveiligingssysteem ter bescherming van haar en [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.297.153/01 en 200.297.800/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 179242)
beschikking van 18 november 2021
inzake
[verzoekster] ,
wonende op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Baarn,
en
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 23 juni 2021 en 30 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 13 juli 2021;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 22 juli 2021;
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 27 juli 2021;
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n), ingekomen op 10 augustus 2021;
- twee journaalberichten namens de moeder van 13 september 2021 met bijlage(n);
- een brief van de GI met bijlage(n) van 12 oktober 2021.
2.2
Op 28 oktober 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij het hoger beroep van de moeder tegen de beschikkingen van de kinderrechter van 23 juni 2021 en 30 juni 2021 tegelijkertijd is behandeld. Ter zitting is met instemming van partijen afgesproken dat alle onder 2.1 genoemde stukken geacht worden in beide zaken te zijn ingediend. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr.Sneper. Namens de GI zijn [naam1] , [naam2] (gezinsvoogden) en [naam3] (juridisch medewerker) verschenen. Ter zitting hebben mr. Sneper en [naam3] mede het woord gevoerd aan de hand van een door ieder van hen overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [de vader] (hierna: [de vader] ) is [in] 2020 geboren: [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ).
De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 31 maart 2020 heeft de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad de toen nog ongeboren [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de Stichting Samen Veilig Midden-Nederland, tot 31 maart 2021. Sinds 18 september 2020 is Stichting Samen Veilig Midden-Nederland vervangen door de huidige GI. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is op 17 maart 2021 verlengd tot 31 maart 2022.
3.3
De GI heeft op 23 juni 2021 verzocht [de minderjarige] met spoed uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 23 juni 2021 heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 23 juni 2021 tot 21 juli 2021 en de beslissing voor het overige aangehouden. Bij beschikking van 30 juni 2021 heeft de kinderrechter – voor zover hier van belang – de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd voor de duur van zes maanden, tot 23 december 2021, en de beslissing voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling in november 2021.
3.4
Sinds 23 juni 2021 verblijft [de minderjarige] in een crisispleeggezin. De GI heeft op 2 augustus 2021 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna: contactregeling). In de contactregeling is vastgesteld dat de moeder in de periode van 3 augustus 2021 tot en met 26 oktober 2021 iedere dinsdag van 15:00 tot 16:00 uur begeleide omgang heeft met [de minderjarige] op het kantoor van de Gl.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder kan zich met (de verlenging van) de (spoed)uithuisplaatsing niet verenigen. De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 23 juni 2021 en met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 juni 2021. De grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof ten aanzien van de beschikking van 23 juni 2021 (zo begrijpt het hof):
I. te bepalen dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en dat het verzoek van de GI om [de minderjarige] (met spoed) uit huis te plaatsen wordt afgewezen;
II. dan wel een beslissing te nemen zoals het hof juist acht
.
De moeder verzoekt het hof ten aanzien van de beschikking van 30 juni 2021 (zo begrijpt het hof):
I. primair te bepalen dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en dat het verzoek van de GI tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt afgewezen;
II. subsidiair te bepalen dat de bestreden beschikking van 30 juni 2021 gedeeltelijk wordt vernietigd en de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend voor een kortere periode dan de rechtbank heeft gedaan;
III. dan wel een beslissing te nemen zoals het hof juist acht
.
4.2
De GI heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in de door haar ingestelde beroepen dan wel haar verzoeken af te wijzen en de beschikkingen waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
Artikel 800 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat onder meer de beschikkingen tot machtiging van de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet om een minderjarige uit huis te plaatsen alleen dan aanstonds kunnen worden gegeven, indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Deze beschikkingen verliezen hun kracht na verloop van twee weken, tenzij de belanghebbenden binnen deze termijn in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken.
5.3
[de minderjarige] is in juni 2021 met spoed uit huis geplaatst, omdat er grote zorgen waren over haar veiligheid. De moeder is tijdens haar relatie met haar toenmalige partner [de vader] , ook toen zij zwanger was van [de minderjarige] , diverse keren psychisch en fysiek door deze partner mishandeld. Ondanks de mishandelingen, gebieds- en contactverboden tussen de moeder en [de vader] heeft de moeder diverse ontmoetingen met [de vader] gehad, waarbij [de minderjarige] ook aanwezig was. Die ontmoetingen hebben geleid tot meerdere geweldsincidenten en zorgmeldingen.
5.4
De moeder heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat er vanaf het begin van de uithuisplaatsing sprake is van een onrechtmatige uithuisplaatsing. Voorts stelt de moeder dat er vanuit de GI te weinig is gedaan om de omgang tussen haar en [de minderjarige] en de terugplaatsing van [de minderjarige] bij haar te bevorderen. De omgang verliep vanaf augustus 2021 erg rommelig en de moeder heeft sindsdien in onzekerheid verkeerd vanwege afwezigheid van een vaste gezinsvoogd. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat zij inmiddels drie maanden geen contact heeft gehad met [de vader] . De moeder heeft aangegeven dat zij de sloten van haar woning heeft vervangen en dat zij hulp zal vragen als [de vader] contact met haar zoekt of als zij een relatie krijgt met iemand. Volgens de moeder is zij niet toe aan een nieuwe relatie. Zij is erg geschrokken van de uithuisplaatsing en stelt nu de belangen van [de minderjarige] voorop. De moeder wil dat [de minderjarige] zo spoedig mogelijk weer bij haar komt wonen.
5.5
De GI heeft aangegeven het te betreuren dat er na de ziekte van de vorige gezinsvoogd pas recentelijk twee nieuwe vaste gezinsvoogden zijn aangesteld. De nieuwe gezinsvoogden hebben inmiddels het dossier van [de minderjarige] opgepakt. De GI heeft in de afgelopen periode gezien dat de moeder tijdens de omgangsmomenten liefdevol is richting [de minderjarige] en dat het klachtgedrag dat [de minderjarige] eerder vertoonde na de omgangsmomenten, is afgenomen. Op grond van eerdere ervaringen met de moeder maakt de GI zich zorgen over de betrouwbaarheid van de moeder, haar kwetsbaarheid en haar beschikbaarheid voor [de minderjarige] . Volgens de GI ligt het perspectief van [de minderjarige] bij de moeder. Omdat eerder ingezette hulp ontoereikend is gebleken, staat de GI een gezinsopname van de moeder met [de minderjarige] bij een kliniek van GGZ Drenthe in [plaats] voor. In de kliniek in [plaats] kan tegelijkertijd gewerkt worden aan de persoonlijkheidsproblematiek van de moeder en de zorgen omtrent de opvoedingssituatie van [de minderjarige] .
5.6
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de grootste zorgen over de situatie van de moeder gelegen zijn in de contacten van de moeder met [de vader] en de weerbaarheid van de moeder als zij een relatie heeft. Deze persoonlijkheidsproblematiek van de moeder is ook één van de bevindingen van [naam4] , waar de moeder in de periode tussen eind 2020 en maart 2021 psychiatrisch en psychodiagnostisch is onderzocht. De moeder is daarna niet in behandeling geweest voor haar persoonlijkheidsproblematiek. De moeder heeft vanaf 3 juni 2021 intensieve ambulante gezinsbehandeling (IAG) gehad. Door de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in juni 2021 is de IAG in augustus 2021 vroegtijdig geëindigd. Het hof zal hierna eerst beoordelen of de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing terecht is verleend en zich daarna uitlaten over de verlenging van de machtiging.
Spoedmachtiging
5.7
De vraag ligt voor of ten tijde van de verlening door de kinderrechter van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing is voldaan aan de voorwaarde van onmiddellijk en ernstig gevaar voor het kind, zoals is bepaald in artikel 800 lid 3 Rv jo artikel 1:265b lid 1 BW. Anders dan de moeder stelt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de genoemde wettelijke vereisten voor een spoedmachtiging. De aanwezigheid van [de vader] bij de moeder en [de minderjarige] vormde een directe bedreiging voor de ontwikkeling van [de minderjarige] .
In juni 2021 kreeg de GI kennis van een ernstige zorgmelding door de politie en het voornemen van de moeder om met [de minderjarige] (en [de vader] ) naar een ander dan aan de GI medegedeeld adres (bij familie van [de vader] ) in het buitenland te gaan. Ook was naar voren gekomen dat de moeder had gelogen over haar (verboden) contacten met [de vader] en was uit eerdere zorgmeldingen gebleken dat de moeder en [de vader] onvoorspelbaar (kunnen) zijn in hun gedrag. De GI heeft een regulier verzoek tot uithuisplaatsing overwogen, maar voorzag een verhoogd risico op geweld tussen de moeder en [de vader] en vluchtgevaar van de moeder met [de minderjarige] . Voornoemde combinatie van feiten en omstandigheden maken dat een uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk was en dat de rechter op goede gronden heeft geoordeeld dat op dat moment sprake was van onmiddellijk en ernstig gevaar voor [de minderjarige] . Het hof is dan ook van oordeel dat de spoedmachtiging terecht is verleend.
Verlenging machtiging
5.8
Ten aanzien van de verlenging van de machtiging voor de periode tot 23 december 2021 overweegt het hof als volgt. Het hof constateert dat het probleem niet de verzorging van [de minderjarige] door de moeder betreft, maar de situatie en personen waaraan de moeder [de minderjarige] blootstelt waardoor (de ontwikkeling van) [de minderjarige] in gevaar is gekomen. Terwijl de moeder verantwoordelijk is voor de veiligheid van [de minderjarige] , heeft zij [de minderjarige] bij herhaling blootgesteld aan onveilige situaties. Toen de moeder een relatie had heeft zij verkeerde keuzes gemaakt en het belang van [de minderjarige] niet voorop gesteld. Het hof is van oordeel dat de fysieke, psychische en emotionele veiligheid van [de minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder onvoldoende werd gewaarborgd en dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de periode tot heden terecht is verlengd.
5.9
Voor de beoordeling over de periode na heden is voor het hof doorslaggevend dat het perspectief van [de minderjarige] bij de moeder ligt en dat [de minderjarige] een éénjarig kind is dat, indien dit verantwoord is, zo snel mogelijk teruggeplaatst moet worden bij de moeder. Het hof volgt de moeder in haar stelling dat de tijd dringt voor [de minderjarige] en dat de hechting tussen de moeder en [de minderjarige] problematischer wordt naarmate de tijd verstrijkt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder tijdens de omgangsmomenten liefdevol omgaat met [de minderjarige] en in staat is om [de minderjarige] te verzorgen. Ook de leefsituatie van de moeder is geschikt voor de opvoeding van [de minderjarige] . De moeder woont op zichzelf, zij heeft inkomen in de vorm van een uitkering en zij volgt een opleiding. Nu de relatie van de moeder met [de vader] is geëindigd en zij al enige tijd geen enkel contact met elkaar hebben gehad, zijn de zorgen van het hof over de situatie van de moeder niet meer van dien aard dat een uithuisplaatsing van [de minderjarige] in haar belang noodzakelijk is. Het hof heeft voldoende vertrouwen in de toezegging van de moeder dat zij het belang van [de minderjarige] vanaf nu voorop zal stellen, dat zij geen contact zal opnemen met [de vader] en dat zij tijdig hulp zal inroepen van professionals als [de vader] contact met haar zoekt of als de moeder in contact komt met iemand waarmee zij een relatie zou willen aangaan. De moeder heeft daarnaast aangegeven dat zij een aanzienlijk netwerk heeft (waaronder haar advocaat) waarop zij een beroep kan en zal doen als zij hulp nodig heeft. Het hof concludeert dat de ernstige zorgen die reden waren voor de (verlenging van de) uithuisplaatsing van [de minderjarige] , dusdanig zijn verminderd dat [de minderjarige] op korte termijn weer bij de moeder geplaatst kan worden. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat zij binnen 14 dagen na heden weer bij de moeder woont en dat de tussenliggende tijd door de GI en de moeder wordt benut om de juiste hulpverlening voor de moeder en [de minderjarige] te organiseren.
5.1
In aanvulling op het vorenstaande adviseert het hof de moeder dringend om gebruik te gaan maken van een beveiligingssysteem (zoals het Aware-alarmsysteem) ter voorkoming van incidenten tussen de moeder en [de vader] en ter waarborging van de veiligheid van haar en [de minderjarige] . Verder verwacht het hof van de moeder dat zij transparant en eerlijk is richting de hulpverlening en open staat voor hulp. In dat kader verwacht het hof ook van de moeder dat zij (voor zover dit nog niet is gebeurd) een gesprek aangaat met de GI en met de kliniek in [plaats] om te bezien welke (ambulante) hulp men haar van daaruit kan bieden en waarvoor zij open dient te staan.
5.11
Voor zover de moeder stelt dat de GI in strijd heeft gehandeld met de bepalingen uit het EVRM en/of IVRK is het hof van oordeel dat dit niet het geval is nu de (spoed-) uithuisplaatsing voor de periode tot heden in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk, gerechtvaardigd en proportioneel wordt geacht.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof:
- de beschikking van 23 juni 2021 bekrachtigen;
- de beschikking van 30 juni 2021 bekrachtigen voor zover die ziet op de periode tot 14 dagen na heden;
- de beschikking van 30 juni 2021 vernietigen voor zover die ziet op de periode vanaf 14 dagen na heden tot 23 december 2021;
- het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 14 dagen na heden afwijzen;
- de uithuisplaatsing van [de minderjarige] met ingang van 14 dagen na heden, oftewel op
2 december 2021, beëindigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 23 juni 2021;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 juni 2021 voor zover die ziet op de periode tot 14 dagen na heden;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 juni 2021 voor zover die ziet op de periode vanaf 14 dagen na heden tot 23 december 2021;
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 14 dagen na heden af;
beëindigt de uithuisplaatsing van [de minderjarige] met ingang van 14 dagen na heden, oftewel op
2 december 2021;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.G. Idsardi en F. Menso, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 18 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.