ECLI:NL:GHARL:2021:10878

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
200.295.513/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarige en voogdijkwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar zoon [de minderjarige1]. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 25 maart 2021 het gezag van de moeder beëindigd en de gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers tot voogd benoemd. De moeder was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 28 oktober 2021 heeft het hof de verzoeken van de moeder behandeld, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling. De moeder verzocht om vernietiging van de eerdere beschikking en om een deskundigenonderzoek naar haar opvoedcapaciteiten.

Het hof heeft overwogen dat het in het belang van [de minderjarige1] is om in zijn huidige opvoedingssituatie bij de pleegouders te blijven, waar hij sinds zijn geboorte woont. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds de geboorte van [de minderjarige1] weinig contact met hem heeft gehad en dat het in strijd zou zijn met zijn belang om de huidige situatie te wijzigen. De moeder heeft erkend dat het traumatisch zou zijn voor [de minderjarige1] om uit zijn vertrouwde omgeving te worden gehaald. Het hof heeft geconcludeerd dat de hechtingsontwikkeling van [de minderjarige1] in gevaar zou komen als zijn huidige opvoedingssituatie wordt gewijzigd. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.295.513/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 513556)
beschikking van 18 november 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Bos te Rotterdam,
en
de raad voor de kinderbescherming,
Regio Midden Nederland, locatie Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de gecertificeerde instelling
Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
kantoorhoudend te Alkmaar,
verder te noemen: de voogd,

2 de pleegouders van [de minderjarige1] ,

wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders,

3 [de vader] ,

wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Waar gaat het over

De rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft in de beschikking van 25 maart 2021, voor zover hier van belang, het gezag van de moeder over haar zoon [de minderjarige1] beëindigd en de GI tot voogd benoemd. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.Hoe is de procedure in hoger beroep verlopen

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift met bijlage(n), ontvangen op 8 juni 2021;
- het verweerschrift van de raad van 16 juli 2021;
- een brief van de pleegouders van 3 september 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 21 september 2021 met bijlage(n).
2.2
Op 28 oktober 2021 heeft het hof de verzoeken in hoger beroep van de moeder op een zitting behandeld. Bij de zitting waren aanwezig:
- de moeder met mr. J.T.M. Sengers (een kantoorgenoot van mr. J. Bos);
- namens de raad: [naam1] .
Namens de GI heeft [naam2] via een beeldbelverbinding deelgenomen aan de zitting.
De pleegouders hebben hun mening over de zaak gegeven in hun brief van 3 september 2021.

3.Wat wordt er verzocht

3.1
De moeder is het niet eens met de beschikking van de rechtbank van 25 maart 2021. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen. Zij wil dat het hof het verzoek van de raad strekkende tot beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige1] , alsnog zal afwijzen, of zal aanhouden in afwachting van de resultaten van een deskundigenonderzoek
.
3.2
De raad voert verweer en verzoekt het hof de beslissingen van de rechtbank te bekrachtigen.

4.Wat zijn de feiten

4.1
Het verzoek gaat over [de minderjarige1] , geboren [in] 2020. [de minderjarige1] is één van de drie kinderen van de moeder.
4.2
[de minderjarige1] heeft vanaf zijn geboorte onder toezicht gestaan van de GI.
4.3
In mei 2020 heeft de rechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verleend. Sindsdien woont [de minderjarige1] bij de pleegouders. Zijn 11-jarige broer [de minderjarige2] woont daar ook.
4.4
Op 20 november 2020 heeft de raad een rapport opgesteld over de vraag of het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige1] moet worden beëindigd.

5.Wat vindt het hof

5.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of de moeder het ouderlijk gezag moet hebben. De rechtbank vindt van niet en het hof is het eens met die beslissing. Het hof zal hierna vertellen waarom het hof dat vindt.
5.2
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.3
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouder(s) de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.4
De moeder heeft sinds de geboorte van [de minderjarige1] weinig omgang met hem gehad. Vanaf juli 2020 heeft de moeder een jaar lang geen omgang met hem gehad. Sinds kort is de omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] weer opgestart. De moeder heeft ter zitting bij het hof erkend dat het een traumatische ervaring voor [de minderjarige1] zou zijn als hij uit zijn vertrouwde omgeving zou worden weggehaald. Toch wil de moeder dat [de minderjarige1] bij haar komt wonen of dat in ieder geval wordt onderzocht of zij [de minderjarige1] zelf kan opvoeden.
5.5
Het hof is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige1] is om duidelijkheid te geven over waar hij zal opgroeien. Stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces vindt het hof van groot belang voor een jong kind als [de minderjarige1] .
[de minderjarige1] verblijft sinds mei 2020 (hij was toen vijf dagen oud) bij de pleegouders. Uit de stukken blijkt dat de opvoedingssituatie bij de pleegouders [de minderjarige1] biedt wat hij nodig heeft. Hij ontwikkelt zich goed, is gehecht in het pleeggezin en groeit samen met zijn broer [de minderjarige2] op. Volgens de pleegouders is [de minderjarige1] helemaal opgenomen in het gezin en heeft het ook voor [de minderjarige2] een positieve uitwerking dat hij opgroeit met zijn broertje [de minderjarige1] .
Het hof vindt dat de hechtingsontwikkeling van [de minderjarige1] in gevaar komt als zijn huidige opvoedingssituatie wordt gewijzigd. Dit is naar het oordeel van het hof in strijd met het belang van [de minderjarige1] en het hele gezinssysteem waarin hij nu opgroeit. Net als de raad vindt het hof dat de aanvaardbare termijn is verstreken waarbinnen onzekerheid mag bestaan over de plek waar [de minderjarige1] mag opgroeien. Het hof vindt het dan ook in het belang van de verdere (hechtings-)ontwikkeling van [de minderjarige1] dat hij in het gezin van de pleegouders zal opgroeien waar hij zich veilig en gezond kan ontwikkelen.
5.6
Verder vindt het hof dat het in het belang van [de minderjarige1] is dat de GI voorlopig zijn voogd blijft. In het raadsrapport staat dat de pleegouders misschien op termijn zelf de voogden van [de minderjarige1] willen worden, maar dat is nu nog niet aan de orde.
5.7
Met betrekking tot het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek te gelasten overweegt het hof het volgende.
Art. 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
5.8
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen ziet het hof geen aanleiding voor een onderzoek zoals de moeder verzoekt. De uitkomst daarvan kan namelijk niet mede tot de beslissing van de zaak leiden. Zelfs indien uit verder onderzoek naar voren zou komen dat de moeder (op termijn) in staat is om zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] te dragen, dan nog geldt dat er in elk geval geen sprake meer is van een voor [de minderjarige1] , gelet op zijn persoon en ontwikkeling, aanvaardbaar te achten termijn als bedoeld in artikel 1:266 lid 1, onder a, BW. Hierbij is van belang dat [de minderjarige1] anderhalf jaar oud is en (bijna) zijn hele leven bij de pleegouders en zijn broer heeft gewoond, aan wie hij inmiddels is gehecht. Bovendien heeft de raad aangegeven dat een deskundigenonderzoek (indirect) negatieve gevolgen kan hebben voor de hechtingsontwikkeling van [de minderjarige1] , zodat het belang van [de minderjarige1] zich hiertegen verzet.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 25 maart 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.G. Idsardi en F. Menso, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 18 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.