ECLI:NL:GHARL:2021:10773

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
200.268.185/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldig handelen van bewindvoerder leidt tot schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rol van een bewindvoerder. De bewindvoerder, [verzoeker], werd verweten op meerdere vlakken onzorgvuldig te hebben gehandeld, wat heeft geleid tot schade voor de rechthebbende, [verweerster]. De zaak betreft een bewindvoering die in 2007 was ingesteld en waarbij [verzoeker] in 2012 werd benoemd tot bewindvoerder. Het hof oordeelde dat [verzoeker] tekort is geschoten in zijn zorgplicht, met name in de afhandeling van een pensioenuitkering en de terugvordering van huurtoeslag door de Belastingdienst. De kantonrechter had [verzoeker] eerder veroordeeld tot betaling van € 4.964,- aan [verweerster], maar het hof vernietigde deze beschikking voor het deel dat betrekking had op de revisierente, omdat [verweerster] uiteindelijk geen schade had geleden. Echter, het hof bevestigde de schadevergoeding van € 3.217,- voor de huurtoeslag, omdat [verzoeker] had nagelaten een verzoek in te dienen bij de Belastingdienst. Het hof veroordeelde [verzoeker] ook in de proceskosten van beide instanties, die op € 1.660,50 werden vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.268.185/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 7228169)
beschikking van 18 november 2021
inzake
[verzoeker] ,handelend onder de naam
[verzoeker] bewindvoering,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: voorheen mr. S.G.G. Albersen, opgevolgd door mr. N.D. Wassink te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. E. Baldan te Deventer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 25 juli 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift namens [verzoeker] met bijlage(n)), ingekomen op 23 oktober 2019;
- een journaalbericht namens [verzoeker] van 31 oktober 2019 met bijlage(n);
- het verweerschrift namens [verweerster] met bijlage(n);
- een journaalbericht namens [verzoeker] van 25 augustus 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens [verweerster] van 26 augustus 2021 met bijlage(n).
2.2
De oorspronkelijk op 11 mei 2020 en op 10 augustus 2020 geplande mondelinge behandelingen zijn op verzoek van partijen niet doorgegaan. Gelet hierop zal het hof de zaak met instemming van partijen schriftelijk afdoen.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van 8 november 2007 is het vermogen van [verweerster] onder bewind gesteld. Bij beschikking van 23 maart 2012 is [verzoeker] benoemd tot bewindvoerder van [verweerster] . Het bewind is met ingang van 13 juni 2018 opgeheven.
3.2
Op 21 augustus 2016 is de ex-partner van [verweerster] overleden. Bij brief van de Stichting Pensioenfonds [naam1] (hierna ook: het pensioenfonds) van 29 augustus 2016 is aan [verweerster] bericht dat zij daarom recht heeft op bijzonder partnerpensioen en dat het pensioenfonds dit pensioen vanwege de geringe hoogte afkoopt tegen een eenmalige uitkering van bruto € 8.737,13.
3.3
De kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, heeft bij beschikking van 21 februari 2020 vanaf 22 februari 2020 opnieuw een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [verweerster] en daarbij bepaald dat inschrijving in het daartoe bestemde register dient plaats te vinden, met benoeming van [naam2] , handelend onder de naam [naam2] Bewind te [plaats1] , tot bewindvoerder.

4.De procedure bij de kantonrechter

4.1
Bij brief van 3 oktober 2018 heeft [verweerster] aan de kantonrechter bericht dat zij niet akkoord gaat met de door [verzoeker] ingediende eindrekening en -verantwoording over de periode van 1 januari 2017 tot en met 13 juni 2018.
4.2
Bij brief van 24 oktober 2018 heeft [verweerster] bij de kantonrechter een klacht ingediend over [verzoeker] en zich op het standpunt gesteld dat [verzoeker] zich niet op adequate wijze van zijn bewindvoerderstaken heeft gekweten. De kantonrechter heeft [verzoeker] bij brief van 26 oktober 2018 in de gelegenheid gesteld om te reageren op voornoemde brief van 24 oktober 2018. [verzoeker] heeft hierop bij brief van 19 maart 2019 - dus na de hierna te melden zitting van 12 maart 2019 - inhoudelijk gereageerd. Hij heeft daarbij als reden voor zijn (veel) te late reactie opgegeven dat de stukken in een ander dossier opgeborgen bleken te zijn.
4.3
Op 12 maart 2019 heeft een zitting bij de kantonrechter plaatsgevonden. [verzoeker] is toen, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Ter zitting heeft de kantonrechter met de advocaat van [verweerster] afgesproken dat zij een termijn van vier weken krijgt om stukken in te dienen en de door haar gestelde schade nader te specificeren. Voorts is afgesproken dat deze stukken zullen worden doorgestuurd naar [verzoeker] met de mogelijkheid om daarop te reageren en dat er geen uitstel zal worden verleend.
4.4
Bij brief van 5 juni 2019 heeft (de advocaat van) [verweerster] de kantonrechter verzocht [verzoeker] te veroordelen tot betaling van een totaalbedrag van € 4.964,-, bestaande uit een bedrag van € 1.747,- ter zake van de verschuldigde revisierente over het pensioenafkoopbedrag en een bedrag van € 3.217,- betreffende de door de Belastingdienst teruggevorderde huurtoeslag over 2016.
4.5
Bij brief van 4 juli 2019 heeft [verzoeker] aan de kantonrechter bericht dat hij wegens vakantie niet eerder dan na 26 juli 2019 kan reageren. Bij brief van 19 juli 2019 is aan [verzoeker] medegedeeld dat de kantonrechter geen uitstel verleent.
4.6
Bij de bestreden beschikking van 25 juli 2019 heeft de kantonrechter [verzoeker] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.964,- aan [verweerster] en het meer of anders verzochte afgewezen.

5.De omvang van het geschil in hoger beroep

5.1
[verzoeker] is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. [verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van [verweerster] tot aansprakelijkstelling van [verzoeker] af te wijzen en [verweerster] te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
5.2
[verweerster] voert verweer en verzoekt het hof [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, dan wel zijn verzoek in hoger beroep af te wijzen, en [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedures.

6.De motivering van de beslissing

6.1
Het hof stelt vast dat [verweerster] ten tijde van de indiening van het hoger beroepschrift en ook ten tijde van de indiening van het verweerschrift niet onder bewind stond. Uit de (bij het journaalbericht van 26 augustus 2021 namens [verweerster] ) overgelegde e-mail van 15 april 2021 van de huidige bewindvoerder aan (de advocaat van) [verweerster] , maakt het hof op dat de bewindvoerder op de hoogte is van dit hoger beroep en, hoewel zij hierover niet rechtstreeks aan het hof heeft bericht, instemt met de voortzetting van de onderhavige procedure door [verweerster] .
6.2
In artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Op grond van artikel 1:362 BW, volgens artikel 1:445 lid 5 BW van overeenkomstige toepassing bij bewind, kan de rechter (ambtshalve) de schade vaststellen die de rechthebbende door slecht bewind van de bewindvoerder heeft geleden en de bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.
6.3
Aan de orde is de vraag of [verzoeker] toerekenbaar in de zorg van een goed bewindvoerder is tekortgeschoten ten aanzien van:
a. de afhandeling met betrekking tot de al dan niet verschuldigde revisierente over het pensioenafkoopbedrag;
b. de afhandeling met betrekking tot de teruggevorderde huurtoeslag.
De revisierente
6.4
Hoewel [verzoeker] zich aanvankelijk op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van het onjuist invullen van de aangifte inkomstenbelasting 2016, heeft hij (pas) in zijn (bij het journaalbericht van 25 augustus) overgelegde akte erkend dat de belastingaangifte 2016 niet juist is ingevuld. Uit de door [verzoeker] ingevulde aangifte inkomstenbelasting 2016 van [verweerster] blijkt dat [verzoeker] de vraag: Zou de pensioenuitkering hoger zijn geweest dan € 465,94 per jaar, bevestigend heeft beantwoord, terwijl deze pensioenuitkering lager was dan het drempelbedrag van € 465,94 per jaar. Doordat [verzoeker] de belastingaangifte onjuist heeft ingevuld is hij toerekenbaar in de zorg van een goed bewindvoerder tekortgeschoten.
6.5
Het hof stelt vast dat [verweerster] door de fout van [verzoeker] (ten onrechte) € 1.747,- revisierente heeft moeten betalen. Inmiddels heeft de belastingdienst, na tussenkomst van de huidige bewindvoerder van [verweerster] , bij beschikking van 16 april 2021 de aanslag IB/PH 2016 aangepast, waardoor een bedrag van € 1.759,- (inclusief € 12,- rente) is of zal worden teruggestort op de bankrekening ten behoeve van [verweerster] . Deze recente ontwikkeling brengt mee dat [verweerster] , wat betreft de revisierente, (uiteindelijk) geen schade heeft geleden. Daarom zal het hof de beslissing van de kantonrechter op het verzoek van [verweerster] , voor zover dit betrekking heeft op betaling door [verzoeker] van € 1.747,- ter zake van revisierente, vernietigen en het verzoek op dit punt alsnog afwijzen.
6.6
Voor zover [verweerster] haar stelling heeft gehandhaafd dat [verzoeker] haar had moeten voorhouden dat zij de mogelijkheid had om het pensioen jaarlijks uitgekeerd te krijgen en dat hij die beslissing niet voor haar had mogen nemen, stelt het hof vast dat uit de hiervoor onder 3.2 vermelde brief van het pensioenfonds blijkt dat deze keuzemogelijkheid niet bestond. Het is het pensioenfonds dat, gezien het lage pensioenbedrag, het pensioen wilde (en mocht) afkopen en daarvan mededeling heeft gedaan. .
De huurtoeslag
6.7
Het pensioenfonds heeft in de eerdergenoemde brief gewaarschuwd dat de eenmalige uitkering van het afgekochte pensioen invloed kan hebben op huurtoeslag en dat het mogelijk is dat [verweerster] een naheffing ontvangt. De belastingdienst heeft ook daadwerkelijk over 2016 een bedrag van € 3.217,- aan huurtoeslag teruggevorderd. [verzoeker] had naar het oordeel van het hof echter een ‘verzoek bijzondere situatie huurtoeslag’ kunnen en moeten indienen na de terugvordering door de belastingdienst. Net de situatie van [verweerster] , waarin het ging om een afkoopsom van een klein pensioen, valt onder bijzonder inkomen dat bij de bepaling van de huurtoeslag buiten beschouwing kan worden gelaten. Omdat [verzoeker] dit heeft nagelaten, is hij ook op dit punt toerekenbaar tekortgeschoten, zodat hij gehouden is de door [verweerster] daardoor geleden schade te vergoeden. [verzoeker] heeft het bedrag van € 3.217,- in de vorm van teruggevorderde huurtoeslag niet betwist, zodat de hoogte van dit bedrag, en daarmee de schade van [verweerster] , vast staat. De kantonrechter heeft [verzoeker] dan ook op goede gronden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [verweerster] .
Proceskostenveroordeling
6.8
Het hof ziet in dit dossier het patroon dat [verzoeker] als bewindvoerder op meerdere vlakken niet zorgvuldig heeft gehandeld en niet adequaat heeft gereageerd. Zo heeft hij rond de afhandeling van de pensioenuitkering in 2016 steken laten vallen, heeft hij op signalen dat er wellicht fouten zijn gemaakt niet voortvarend gereageerd en is hij slordig met het dossier van [verweerster] omgegaan. Ten slotte heeft hij pas in een heel laat stadium de fout in de aangifte erkend, terwijl dat al lang duidelijk had moeten zijn. Feitelijk heeft [verzoeker] in hoger beroep geheel ongelijk gekregen. Alleen doordat de nieuwe bewindvoerder de schade als gevolg van de fouten van [verzoeker] heeft weten te beperken, leidt dit tot een vernietiging van de beschikking.
Het hof ziet daarom aanleiding [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties Het hof begroot de kosten aan de zijde van [verweerster] op totaal € 1.660,50 aan salaris (€ 480,- voor de procedure bij de kantonrechter volgens het liquidatietarief 2019 (2 punten à € 240,-: 1 punt voor de mondelinge behandeling en 1 punt voor het verzoek van 5 juni 2019), en € 1180,50 aan salaris hoger beroep (1,5 punt à € 787,- volgens het liquidatietarief I in hoger beroep (1 punt voor verweerschrift en 0,5 punt voor de akte).

7.De slotsom

Om doelmatigheidsredenen zal het hof de bestreden beschikking geheel vernietigen en [verzoeker] veroordelen een bedrag van € 3.217,- aan [verweerster] te betalen, alsmede de proceskosten.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 25 juli 2019, en opnieuw beschikkende,
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van een bedrag van € 3.217,- aan [verweerster] ;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 1.660,50 aan salaris gemachtigde/advocaat;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, I.A. Vermeulen en C. Koopman, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 18 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.