ECLI:NL:GHARL:2021:10767

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
21-001199-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en belediging van ambtenaren met verwerping van noodweerverweer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling en belediging van ambtenaren, gepleegd op 18 juni 2018. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van 15 dagen opgelegd, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling, waarbij hij zich op het standpunt stelde dat hij handelde uit noodweer.

Tijdens de zitting van het hof op 29 oktober 2021 is het verweer van de verdachte besproken. De advocaat-generaal heeft gevorderd om het vonnis van de politierechter te bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich had verzet tegen zijn uitzetting uit een bar, waar hij aan het roken was op een verboden plek. De verdachte heeft de barkeeper, die hem buiten zette, mishandeld en beledigd. Het hof heeft geoordeeld dat de gedragingen van de barkeeper niet als een wederrechtelijke aanranding kunnen worden aangemerkt, waardoor het beroep op noodweer niet kan slagen.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. Daarnaast is de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gelast, omgezet in een taakstraf van 200 uren. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001199-20
Uitspraak d.d.: 12 november 2021
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshofArnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 februari 2020 met parketnummer 18-117823-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-730259-16, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met aftrek van voorarrest en dat de vordering tot tenuitvoerlegging gedeeltelijk wordt toegewezen met dien verstande dat de tenuitvoerlegging van één maand gevangenisstraf wordt gelast. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. C.E. Hok-A-Hin, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar, alsmede een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van een gedeelte van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van één maand en deze omgezet in een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het op onderdelen tot andere beslissingen dan de politierechter komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te [plaats] [naam1] heeft mishandeld door die [naam1] (met kracht en/of met vlakke hand) tegen de (rechter)wang, althans het hoofd te slaan;
2.
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te [plaats] opzettelijk (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant1] , agent van politie Eenheid Noord-Nederland en/of [verbalisant2] , aspirant van politie Eenheid Noord-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, in hun/zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen/hem de woorden toe te voegen: "kanker hoeren" en "mongolen", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking
en/of
(vervolgens) opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant1] , agent van politie Eenheid Noord-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem het woord toe te voegen: kankerlijer, althans een woord van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Verdachte is buiten de bar gezet, omdat hij aan het roken was op een plek waar dat niet mocht. Op de camerabeelden is te zien dat dit met veel geduw en getrek gepaard is gegaan. Buiten aangekomen liet iedereen hem los, behalve aangever. Aangever had toen echter geen reden meer om verdachte vast te houden. Het beoogde doel, verdachte buiten zetten, was toen namelijk al bereikt. Vervolgens heeft aangever verdachte naar de muur gedraaid. Dit was voor verdachte een enorm bedreigende situatie, waartegen hij zich mocht verdedigen. Hij probeerde eigenlijk alleen maar los te komen uit de greep van aangever. Het handelen van verdachte voldeed aan de vereisten van zowel proportionaliteit als subsidiariteit. Met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Beoordeling door het hof
Het hof stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het feit is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een "wederrechtelijke" aanranding is geen sprake wanneer bijvoorbeeld de politie rechtmatig dwangmiddelen toepast, wanneer een burger dat doet bij burgeraanhouding of wanneer de verdachte zich op zijn beurt verdedigt tegen iemand die zelf uit noodweer handelt als reactie op een daarvóór gepleegde aanranding (HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
De vastgestelde feiten
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast. Aangever was op de bewuste avond werkzaam bij bar [naam2] en heeft op verzoek van zijn baas verdachte de deur uitgezet, omdat hij aan het roken was op een plek waar dat niet was toegestaan. Aangever heeft verdachte op het roken aangesproken en hem meegedeeld dat verdachte de bar moest verlaten. Toen verdachte aangever een duw gaf en tegenwerkte werd aangever bij het uitzetten geholpen door niet in dienst zijnde collega’s van aangever. Verdachte is in de bar door meerdere personen vastgepakt om hem naar buiten te geleiden. Terwijl verdachte naar buiten werd gebracht probeerde hij zich los te trekken en werd hij vastgehouden. Buiten gekomen nam aangever verdachte mee uit de groep personen die verdachte vasthield en bewoog hij verdachte - hem bij de arm vasthoudend - richting een muur. Bij de muur kwamen verdachte en aangever tegenover elkaar te staan. Daar maakte verdachte een slaande beweging richting aangever. Het hoofd van aangever bewoog hierdoor naar achteren. Aangever verklaart hierover dat hij op dat moment hard in zijn gezicht werd geslagen.
Beoordeling van de feiten
Het hof is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd geen beroep op noodweer rechtvaardigen. Naar het oordeel van het hof kunnen de gedragingen van aangever namelijk niet worden aangemerkt als een wederrechtelijke aanranding. Aangever was op dat moment werkzaam bij de bar en heeft op verzoek van zijn baas verdachte buiten de deur gezet, omdat verdachte aan het roken was op een plek in de bar waar dat niet was toegestaan. Dat is in de bar door aangever aan verdachte meegedeeld. Verdachte heeft zich daar van aanvang af tegen verzet. Buiten aangekomen ontstond er een situatie waarbij aangever verdachte uit de groep personen - die verdachte had meegenomen - nam en hem richting de muur bewoog. Het hof is van oordeel dat de gedragingen van aangever vallen binnen zijn rechtmatige taakuitoefening op het moment dat iemand zich gedraagt zoals verdachte zich in de bar en gedurende zijn uitzetting gedroeg. Aangever heeft verdachte, die zich verzette en heftig reageerde op de personen om hem heen, vastgehouden en buiten gekomen van de andere personen vandaan bewogen, in de richting van de muur. Aangever mocht verdachte (even daarvóór) de bar uitzetten en daarbij gelet op het verzet van verdachte gepast geweld gebruiken in die zin dat verdachte in bedwang werd gehouden terwijl hij naar buiten werd gebracht. Dat aangever verdachte (vervolgens) heeft vastgehouden terwijl anderen hem los hadden gelaten, maakt zijn optreden jegens verdachte onder de gegeven omstandigheden niet een wederrechtelijke aanranding. Het hof kent hierbij betekenis toe aan het feit dat aangever als barkeeper betrokken was bij het verwijderen van verdachte uit de bar en in die functie buiten aangekomen, verdachte in redelijkheid en gerechtvaardigd uit de groep heeft mogen halen en apart heeft mogen nemen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat verdachte zich daarbij van aanvang af en voortdurend heeft verzet. Aldus kan de aanranding waartegen verdachte zich meende te moeten verdedigen niet worden aangemerkt als een wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 18 juni 2018 te [plaats] [naam1] heeft mishandeld door die [naam1] met kracht en met vlakke hand tegen de rechterwang te slaan;
2.
hij op 18 juni 2018 te [plaats] opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant1] , agent van politie Eenheid Noord-Nederland en [verbalisant2] , aspirant van politie Eenheid Noord-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "kanker hoeren" en "mongolen"
en
vervolgens opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant1] , agent van politie Eenheid Noord-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem het woord toe te voegen: "kankerlijer".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tijdens het uitgaan schuldig gemaakt aan mishandeling. Nadat hij door het slachtoffer een bar was uitgezet, heeft hij het slachtoffer geslagen. Hiermee heeft hij het slachtoffer in het bijzijn van publiek niet alleen pijn en letsel toegebracht, maar heeft hij ook onrust in de samenleving veroorzaakt. Het feit dat verdachte onder invloed van middelen was, maakt het niet minder ernstig.
Voorts heeft verdachte de politieambtenaren beledigd die hem vervolgens hebben aangehouden.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 september 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof houdt voorts rekening met de inhoud van het reclasseringsadvies van 14 oktober 2021 waarin wordt geconcludeerd dat de risico’s op recidive, letselschade en onttrekking aan bijzondere voorwaarden worden ingeschat als hoog. De risico’s bij verdachte worden versterkt door alcohol- en cannabisgebruik.
In de omstandigheid dat verdachte zijn woning dreigt kwijt te raken bij een langdurige gevangenisstraf, alsmede het tijdsverloop ziet het hof aanleiding om af te wijken van hetgeen door de advocaat-generaal is gevorderd en verdachte dezelfde straf op te leggen als de rechtbank heeft gedaan, met dien verstande dat de duur van de proeftijd wordt vastgesteld op 2 jaar. Het hof beoogt hiermee verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan een strafbaar feit.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 9 maart 2018 in de zaak met parketnummer 18-730259-16 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld en de LOVS-afspraken in aanmerking genomen, ziet het hof aanleiding om deze gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf voor de duur van 200 uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis.
Anders dan de advocaat-generaal en de verdediging ziet het hof geen aanleiding om de tenuitvoerlegging van slechts een gedeelte van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te gelasten.
Het hof wijst erop dat in de andere strafzaak tegen de veroordeelde, waarin het hof eveneens vandaag arrest wijst, de tenuitvoerlegging van deze straf ook wordt gelast, maar dat deze slechts één keer ten uitvoer kan worden gelegd. Daarmee dient bij de executie van dit arrest rekening te worden gehouden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 266, 267 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
14 (veertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 9 maart 2018, parketnummer 18-730259-16, te weten:
Een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
90 (honderd) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier,
en op 12 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.