ECLI:NL:GHARL:2021:10718

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
20/00782
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de WOZ-waarde van zijn woning is vastgesteld. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning aan de [adres1] 4 in [woonplaats] voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 259.000, met als waardepeildatum 1 januari 2018. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de waarde niet hoger kon zijn dan € 249.000. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 30 september 2021 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de vastgestelde waarde te hoog was. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde en onderbouwde deze met een taxatiematrix. Het Hof oordeelde dat de onroerende zaak voldoende vergelijkbaar was met de vergelijkingsobjecten en dat de heffingsambtenaar zijn stelling voldoende had onderbouwd. Het Hof concludeerde dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld en verklaarde het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier. De beslissing is op 16 november 2021 in het openbaar uitgesproken. Het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer: 20/00782
uitspraakdatum: 16 november 2021
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 juli 2020, nummer UTR 19/3571 in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij beschikking van 28 februari 2019 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] 4 in [woonplaats] (hierna ook: de woning) voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 259.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2018.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak van 1 augustus 2019 de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 17 juli 2020 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het hogerberoepschrift gedateerd 31 augustus 2020 is op 1 september 2020 ontvangen door het Hof.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op 6 april 2021 een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2021. Namens belanghebbende is verschenen mr. [naam1] (hierna: [naam1] ). Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam2] en [naam3] (taxateur).

2.Feiten

Belanghebbende is eigenaar van de hoekwoning, bouwjaar 1977, in de wijk [de wijk] met een gebruiksoppervlakte van 103 m² en een kaveloppervlakte van 195 m². Bij de woning behoort een berging.
Aan belanghebbende is een Taxatieverslag Woning gestuurd, waarin bij de waardering van de woning ervan is uitgegaan dat deze over twee bergingen beschikt. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning over één berging beschikt. De vastgestelde waarde van de woning is met 19,35% gestegen in vergelijking met de vastgestelde waarde van het vorige jaar (€ 217.000).

3.Geschil

In geschil is of de WOZ-waarde van de onroerende zaak door de heffingsambtenaar te hoog is vastgesteld. Belanghebbende stelt dat de waarde van de woning niet hoger kan zijn dan € 249.000. De heffingsambtenaar betoogt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 17, lid 2, Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed (vgl. TK, vergaderjaar 1992-1993, 22885, nr. 3, blz. 44, en HR 8 augustus 2003, nr. 38.085, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
4.2.
Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de vastgestelde waarde voor het belastingjaar 2019 te hoog is. Gelet daarop rust op de heffingsambtenaar de last, in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van de woning wijst de heffingsambtenaar op een overgelegde taxatiematrix van taxateur [naam4] van 9 december 2019, waarin de waarde per 1 januari 2018 van de woning op basis van de vergelijkingsmethode als volgt is onderbouwd:
Object
Bj
Opp.
kavel
Soort woning
Opp. woning
Waarde
[adres1] 4
1977
195 m2
hoekwoning
103 m2
€ 259.000
Vergelijkingsobjecten
Koopsom
[adres2] 10
1977
136 m2
tussenwoning
120 m²
€ 235.000
(20-01-2017)
[adres2] 25
1977
130 m2
tussenwoning
111 m²
€ 250.000
(29-11-2016)
[adres3] 64
1977
133 m²
tussenwoning
111 m²
€ 231.000
(09-11-2016)
4.4.
Bij de waardebepaling is de volgende grondstaffel gehanteerd:
Oppervlakte
€/m²
0-100 m²
400,00
100-200 m²
350,00
4.5.
Gelet op de in de taxatiematrix opgenomen gegevens en foto’s is de onroerende zaak naar het oordeel van het Hof voldoende vergelijkbaar met de vergelijkingsobjecten. Alle woningen zijn in dezelfde wijk gelegen en hebben dezelfde uitstraling en verkeren in een vergelijkbare staat van onderhoud. Het feit dat de woning een hoekwoning is en de vergelijkingspanden tussenwoningen zijn, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Met deze omstandigheid is op inzichtelijke wijze voldoende rekening gehouden door onderscheid te maken in de verschillen in gebruiks- en kaveloppervlakte. Nu elk jaar de waarde opnieuw dient te worden vastgesteld, kan ook de omstandigheid dat de vastgestelde waarde met 19,35% is gestegen in vergelijking met de een jaar eerder vastgestelde waarde niet tot een ander oordeel leiden. Hetzelfde geldt voor het feit dat de heffingsambtenaar eerder abusievelijk is uitgegaan van het bestaan van twee bergingen, nu de uiteindelijke taxatie uitgaat van de juiste objectkenmerken. Gelet op hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd en op de voor de vergelijkingsobjecten vóór de waardepeildatum gerealiseerde verkoopprijzen in een stijgende markt, acht het Hof aannemelijk dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
4.6.
Ter zitting zijn door belanghebbende de andere beroepsgronden ingetrokken, waaronder het beroep op betalingsonmacht ter zake van het betalen van het griffierecht en het verzoek de zitting op digitale wijze te laten plaatsvinden.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 16 november 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
( A. Vellema) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 november 2021.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.