ECLI:NL:GHARL:2021:10699

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
200.298.431/01 en /02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijzing naar gerechtshof ’s-Hertogenbosch in een zaak betreffende ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een verzoek van de vader om de ondertoezichtstelling van zijn minderjarige kind, geboren in 2018, te verlengen. De vader en de moeder van het kind hebben gezamenlijk gezag, maar de moeder is met het kind naar het buitenland geëmigreerd, waardoor de vader geen contact meer heeft. De vader heeft in eerste aanleg verzocht om het ouderlijk gezag van de moeder te schorsen en om de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem te bepalen. De rechtbank Midden-Nederland heeft deze verzoeken afgewezen, wat de vader heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 oktober 2021 heeft de vader, bijgestaan door zijn advocaat, verzocht om de ondertoezichtstelling van het kind te verlengen en om de bestreden beschikking te schorsen. De moeder was niet aanwezig, maar haar advocaat en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling SAVE waren wel aanwezig. De vader heeft ook een verzoek gedaan om de zaak te verwijzen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, omdat deze zaak samenhangt met een andere procedure die daar loopt. Het hof heeft echter geoordeeld dat het verzoek tot verwijzing niet-ontvankelijk is, omdat de wet geen mogelijkheid biedt voor verwijzing naar een andere rechter in hoger beroep.

Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden om de vader de gelegenheid te geven een nieuwe advocaat te vinden, aangezien zijn huidige advocaat zich heeft onttrokken. De vader heeft tot 30 november 2021 de tijd om een nieuwe advocaat te vinden. Het hof heeft verder iedere beslissing aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is beslist en dat partijen in de toekomst opnieuw zullen worden gehoord.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.298.431/01 en 02 en
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 522600)
beschikking van 18 november 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker, verder te noemen: de vader,
voormalig advocaat (onttrokken op 11 oktober 2021): mr. J.H. Weermeijer-Patist te Leiden,
en
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster, verder te noemen: SAVE.
Als overige belanghebbende worden aangemerkt:
[de moeder],
adres onbekend,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties en een verzoek tot het treffen van voorlopige
voorzieningen, ingekomen op 18 juli 2021;
- een brief van SAVE van 2 september 2021;
- een journaalbericht van mr. Loonstein van 30 augustus 2021;
- een journaalbericht van mr. Weermeijer-Patist van 11 september 2021;
- een journaalbericht van mr. Weermeijer-Patist van 1 oktober 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Loonstein van 7 oktober 2021 met productie;
- een journaalbericht van mr. Weermeijer-Patist van 11 oktober 2021;
- een journaalbericht van mr. Loonstein van 14 oktober 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft gelijktijdig met de behandeling van de zaak die bij het hof is geregistreerd onder nummer 200.299.995 ( [verzoeker] - [de moeder] ), op 19 oktober 2021 plaatsgevonden.
Aanwezig via een (beeld)belverbinding waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw [naam1] namens SAVE.
Aanwezig in de zaal waren:
- de advocaat van de moeder;
- [naam2] namens de raad voor de kinderbescherming.
De moeder was niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2018 (verder: [de minderjarige] ), over wie de ouders met ingang van 15 augustus 2019 gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige] en de moeder zijn blijkens de gemeentelijke basisadministratie op
11 april 2019 geëmigreerd. Alhoewel in de gemeentelijke basisadministratie staat dat zij op de Bahama’s verblijven, is de vader tot op heden niet bekend met het verblijfadres van [de minderjarige] . De moeder en [de minderjarige] hebben Nederland vermoedelijk verlaten op een moment gelegen tussen 16 maart 2019 en 11 april 2019.
3.2
[de minderjarige] is met ingang van 1 april 2019 onder toezicht gesteld van SAVE, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd bij beschikking van 7 augustus 2020, tot 18 juli 2021. De beschikking over de verlenging van de ondertoezichtstelling is door dit hof bekrachtigd.
3.3.
Bij beschikking van 2 april 2021 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de verzoeken van de vader om:
1. voor recht te verklaren dat het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige] van rechtswege is geschorst,
2. het gezamenlijk gezag van de moeder en de vader over [de minderjarige] te beëindigen en te bepalen dat de vader alleen zal worden belast met het gezag over [de minderjarige] , en
3. de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader te bepalen,
afgewezen. De vader is tegen die beslissing in hoger beroep gegaan en deze procedure is bij het hof bekend onder nummer 200.299.995 (zie ook rechtsoverweging 2.2 van deze beschikking).
3.3
SAVE heeft de rechtbank bij verzoek van 1 juni 2021en na wijziging ter zitting in eerste aanleg, verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met een jaar te verlengen, waarvan zes maanden van het verzoek kunnen worden aangehouden. De vader heeft in eerste aanleg een zelfstandig verzoek gedaan en heeft de kinderrechter verzocht de ondertoezichtstelling te verlengen met een jaar.
3.4
Bij de bestreden beschikking van 9 juli 2021 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek van SAVE en het zelfstandige verzoek van de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met acht grieven in hoge beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof de volgende voorlopige voorzieningen te treffen:
1. de bestreden beschikking te schorsen, tot aan het moment dat het hof een beschikking geeft in hoger beroep, en
2. de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van twaalf maanden, subsidiair tot aan het moment dat het hof een beschikking geeft in hoger beroep.
4.2
In de hoofdzaak verzoekt de vader het hof om:
1. de volgende prejudiciële vraag voor te leggen aan de Hoge Raad:
In het licht van art. 6 EVRM jo. art. 3 lid 1 en 2 IVRK, dient de kinderrechter binnen een lopende ondertoezichtstelling partijen niet voldoende tijd te bieden om beroep in stellen indien de kinderrechter negatief beschikt over een verlenging van een ondertoezichtstelling (art. 1:260 BW)? Onder voldoende tijd wordt volstaan de tijd die partijen wordt geboden om hoger beroep in te stellen en rekenend vanaf het moment dat partijen beschikken over de volledige uitspraak. En dient de kinderrechter desnoods niet de ondertoezichtstelling tijdelijk te verlengen om aan deze voorwaarden te blijven voldoen?
en
2. de bestreden beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor een periode van twaalf maanden te verlengen.
4.3
In een aanvullend memo van 16 september 2021 heeft de vader het hof verzocht:
1. de volgende (aanvullende) prejudiciële vragen voor te leggen aan de Hoge Raad:
Gezien het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, gezien het feit dat een
ondertoezichtstelling verlengd dient te worden voor de einddatum van de lopende
ondertoezichtstelling, gezien het feit dat de ondertoezichtstelling is verlopen, gezien het feit dat door uitsluitend het handelen van de Rechtspraak het niet mogelijk gebleken is tijdig in hoger beroep de ondertoezichtstelling te verlengen, is er in onderhavige zaak niet sprake van een dusdanige uitzonderlijke situatie dat verlenging van de ondertoezichtstelling is toegestaan?
Gezien het feit dat de kinderrechter zich in ernstige mate (objectief en subjectief) partijdig heeft getoond en willens en wetens zich onbevoegd heeft verklaard om de ondertoezichtstelling niet te hoeven te verlengen zonder zich te bekommeren over de
consequenties voor de minderjarige, en gezien dat de uitspraak van de rechter nu al
gevolgen heeft, kan de vader in hoger beroep het gerechtshof verzoeken voor recht te
verklaren dat de kinderrechter onrechtmatig heeft gehandeld (verklaring van
onrechtmatige rechtspraak)? Wie dient de vader in de 'buitenwettelijke' procedure dan te dagen, de staat of de kinderrechter?
2. voor recht te verklaren dat kinderrechter R.R. Everaars-Katerberg onrechtmatig heeft
gehandeld jegens de vader en SAVE;
3. voor zover mogelijk, de in het beroepschrift in 2. gevraagde voorlopige voorziening en het gevraagde verzoek in hoger beroep (de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor een periode van twaalf maanden te verlengen) uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

verzoek tot verwijzing naar gerechtshof ’s-Hertogenbosch
5.1
De vader heeft het hof op 15 oktober 2021 telefonisch via een griffiemedewerker verzocht deze zaak te verwijzen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch omdat deze zaak samenhangt met een andere zaak die de minderjarige betreft bij het hof ’s-Hertogenbosch na verwijzing door de Hoge Raad (HR 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1513 [1] ) ter beoordeling voorligt. Op de mondelinge behandeling heeft de vader dit verzoek herhaald. Nog afgezien van de omstandigheid dat het hier om een proceshandeling gaat (verzoek tot verwijzing) die uitsluitend door een advocaat kan worden gedaan en vader reeds daarom niet-ontvankelijk is ten aanzien van dit verzoek, biedt de wet het hof niet de mogelijkheid voor verwijzing naar een andere rechter. In artikel 285 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) is een regeling gegeven voor verwijzing naar een andere rechter. In artikel 362 Rv is artikel 285 niet van toepassing verklaard in hoger beroep. Het hof zal de vader in zijn verzoek om verwijzing van deze zaak niet-ontvankelijk verklaren.
onttrekking mr. Weermeijer-Patist
5.2
Bij journaalbericht van 11 oktober 2021 heeft mr. Weermeijer-Patist zich onttrokken in de zaak met nummer 200.298.431-02 (de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen). Ter zitting is duidelijk geworden dat mr. Weermeijer-Patist zich met het bericht van 11 oktober 2021 in beide procedures, namelijk 200.298.431-01 en 02, heeft bedoeld te onttrekken. De vader heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat hij tijd nodig heeft om een nieuwe advocaat te vinden.
5.3
Het hof zal daarom de behandeling van de zaak aanhouden en de vader tot uiterlijk
30 november 2021 de gelegenheid geven om een nieuwe advocaat te vinden die zijn (procedurele) belangen in die zaken verder kan behartigen. Het hof vindt het wenselijk, in de eerste plaats om proceseconomische redenen, alle zaken gevoegd te blijven behandelen. Het hof zal daarom de behandeling van deze zaak verder aanhouden en na ontvangst van de verhinderdata van partijen een nieuwe datum en tijdstip van de mondelinge behandeling bepalen.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het verzoek om deze zaak te verwijzen;
houdt de behandeling van de zaak aan opdat de vader de gelegenheid heeft een nieuwe advocaat te vinden, waarbij die nieuwe advocaat zich dient te stellen voor 30 november 2021;
stelt partijen en alle belanghebbenden in de gelegenheid uiterlijk
30 november 2021hun verhinderdata op te geven over de maanden
januari, februari en maart 2022;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, voorzitter, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 18 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:1513