ECLI:NL:GHARL:2021:10561

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
200.295.838/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg van ouders met neuropsychiatrische problematiek

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2020, wiens ouders niet in staat zijn om voor haar te zorgen. De moeder heeft ernstige neuropsychiatrische problematiek die haar verzorging en opvoeding belemmert, terwijl de vader geen duidelijkheid biedt over zijn functioneren. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft op 24 maart 2021 besloten dat de uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd wordt tot 2 april 2022, wat door de ouders wordt betwist in hoger beroep. De ouders willen zelf voor hun kind zorgen of, als dat niet mogelijk is, dat zij bij de grootmoeder aan vaderszijde kan wonen.

Het hof heeft de zaak op 5 oktober 2021 behandeld en heeft de persoonlijke problematiek van de ouders, waaronder verslavingsproblematiek en huiselijk geweld, in overweging genomen. De moeder heeft een verleden van trauma en is onder behandeling geweest bij de geestelijke gezondheidszorg. De vader heeft geen inzage gegeven in zijn diagnostische gegevens, wat het onderzoek naar zijn opvoedingsvaardigheden bemoeilijkt. Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, gezien de onoplosbare problematiek van de ouders en de veiligheid van het kind.

Het hof bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter en wijst de verzoeken van de ouders af. De ouders hebben geen aanknopingspunten gegeven voor nader onderzoek naar hun ouderschap, en de situatie van de minderjarige in het pleeggezin is positief. Het hof benadrukt dat de belangen en veiligheid van de minderjarige voorop staan, en dat de huidige situatie in het pleeggezin het beste is voor haar ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.295.838/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 134831)
beschikking van 9 november 2021
in het hoger beroep van:
[verzoekster](de moeder) en
[verzoeker](de vader)
,
woonplaats: [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.A.E. Dekens (in Odoorn).
Belanghebbenden zijn:
(1) de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI),
(in Amsterdam)
(2)
de pleegouders van [de minderjarige],
wonende op een geheim te houden adres.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad), regio Noord-Nederland, locatie Groningen.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de uithuisplaatsing van [de minderjarige] , geboren [in] 2020.

2.Belangrijke informatie

Feiten
De vader en de moeder hebben samen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Dat betekent dat de ouders samen belangrijke beslissingen over [de minderjarige] kunnen nemen.
[de minderjarige] is voor haar geboorte onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling geldt tot 2 april 2022.
[de minderjarige] verbleef tot de uithuisplaatsing in juni 2020 met de moeder in verschillende opvangen voor ouder en kind. Nu verblijft [de minderjarige] bij de pleegouders.
3. De beslissing van de kinderrechter
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft op 24 maart 2021 op verzoek van de GI een beslissing genomen over de (verlenging van de) uithuisplaatsing van [de minderjarige] .
De kinderrechter heeft beslist dat [de minderjarige] langer (tot uiterlijk 2 april 2022) in een pleeggezin zal blijven wonen (de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 2 april 2022)
.

4.Het hoger beroep

De vader en de moeder zijn het niet eens met deze beslissing van de kinderrechter. Zij zijn in hoger beroep gegaan. Zij vinden dat het hof het verzoek van de GI alsnog moet afwijzen. De ouders willen het liefste zelf voor [de minderjarige] zorgen. Als dat niet kan, dan willen zij graag dat [de minderjarige] bij oma (vaderszijde) gaat wonen. De ouders willen dat de GI daarvoor zo snel mogelijk een onderzoek voor een netwerkplaatsing aanvraagt bij [naam1] of het Leger des Heils of een gelijksoortige instantie.

5.De rechtszaak bij het hof

Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 18 juni 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n)
.
De zitting bij het hof was op 5 oktober 2021.
Aanwezig waren:
- de ouders, met hun advocaat;
- [naam2] voor de GI;
- [naam3] , de mentor van de moeder.

6.De redenen voor de beslissing

Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met de beslissing van de kinderrechter.
De kinderrechter kan de (machtiging) uithuisplaatsing verlengen (artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter kan dit alleen beslissen als de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind.
Het hof moet in deze zaak een beslissing nemen over de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de periode van 2 april 2021 tot 2 april 2022. Voor zover het hoger beroep van de ouders zich richt op de eerdere periode van de uithuisplaatsing verwijst het hof naar de onherroepelijke beslissingen van de kinderrechter van 26 juni 2020, 8 juli 2020 en
7 januari 2021, waarbij daarvoor een machtiging is verleend. Daarmee staat de noodzaak van de uithuisplaatsing door de kinderrechter van [de minderjarige] over de periode van 26 juni 2020 tot
2 april 2021 vast. Het hof vindt dat het voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] nog steeds noodzakelijk is dat zij bij de pleegouders woont. Voor dit moment kunnen de ouders zich daar op zich ook wel in vinden, maar hun grootste bezwaar zit er in dat de GI het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet meer bij hen ziet. De ouders voeren aan dat de ouderschapsvaardigheden van de vader nooit zijn onderzocht en dat die van de moeder na de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet opnieuw zijn onderzocht. De ouders vinden dat er geen echt goed onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden tot terugplaatsing. Het hof volgt de ouders daarin niet en legt dat hierna uit.
De zorgen over (de veiligheid van) [de minderjarige] waren voor haar geboorte al zo groot en talrijk dat zij onder toezicht is gesteld toen zij nog in de buik van de moeder zat. In het raadsrapport van 19 maart 2020, dus van voor de geboorte van [de minderjarige] , worden al de volgende ontwikkelingsbedreigingen genoemd:
- de persoonlijke problematiek van de aanstaande ouders;
- de mate van supervisiebehoeftigheid van de moeder;
- de passiviteit/onzekerheid en beïnvloedbaarheid van de vader;
- het huiselijk geweld tussen de aanstaande ouders;
- de verslavingsproblematiek bij beide aanstaande ouders (waarbij de moeder blowt tijdens de zwangerschap);
- twee meldingen dat de moeder zich op de buik zou hebben laten vallen;
- zorgen of de aanstaande ouders voldoende in staat zullen zijn om op passende wijze te zorgen voor en te reageren op de behoeften van het kind, of het kind voldoende aandacht, liefde en de juiste zorg zal krijgen, of het kind zich veilig zal kunnen hechten, of de aanstaande ouders in staat zullen zijn om zich in te leven in het kind en of zij de veiligheid kunnen waarborgen.
De moeder heeft op 14-jarige leeftijd een ernstig ongeluk gehad waardoor zij hersenletsel heeft opgelopen met blijvende gevolgen. Daarvoor was bij haar al sprake van gedrags- en ontwikkelingsproblemen en was reeds een benedengemiddeld IQ vastgesteld. Daar bovenop heeft het hersenletsel bij de moeder tot stoornissen in het mentale functioneren en de regulatie van emoties en gedrag geleid. In de stukken wordt beschreven dat de veranderingen in het gedrag van de moeder vooral zien op impulsiviteit, agressieve doorbraken en een verminderd inlevingsvermogen. Ook is het vermogen van de moeder om van ervaringen en fouten te leren door het hersenletsel verminderd.
De posttraumatische klachten/stoornissen van de moeder zijn in de jaren na het ongeluk verder toegenomen. Dat heeft haar in contact met politie en justitie gebracht.
De beperkingen van de moeder zijn zodanig dat zij altijd toezicht nodig zal hebben op alle onderdelen van het dagelijkse leven.
Sinds 2017 heeft de moeder een door de rechter aangestelde mentor om haar te helpen haar
niet-vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Vanaf 2018 krijgt de moeder begeleiding van Stichting [naam4] (verstandelijk gehandicaptenzorg).
De moeder is nu een vrouw van bijna 23 jaar. Zij heeft al de nodige pech gehad in het leven. Dat is verdrietig genoeg. De belangen en veiligheid van [de minderjarige] staan voor het hof echter voorop. De aard en ernst van de problematiek van de moeder maakt dat zij niet voldoende in staat is om af te stemmen op de behoeftes van een volledig van haar afhankelijk kindje. Ook kan zij niet de daarvoor benodigde structuur, aandacht en voorspelbaarheid bieden.
De al voor de geboorte van [de minderjarige] bestaande grote zorgen over de opvoedingsvaardigheden van de moeder zijn na de geboorte al heel snel terecht gebleken. In de paar dagen dat de moeder met [de minderjarige] na ontslag uit het ziekenhuis in een gezinskliniek voor ouders met een verslaving ( [naam5] ) was, waren er naast de lichamelijke klachten van de moeder ook zorgen over (het op gang komen van) de ouder-kindrelatie en het niet aannemen van adviezen. De moeder kon daarom hier niet langer blijven. De daarop volgende overplaatsing van de moeder naar een beschermd wonen locatie ( [naam6] ) mislukte omdat de moeder weerstand had tegen deze opname en dreigde met [de minderjarige] weg te gaan. Na een kleine twee weken in de 24-uursopname van [naam7] (gespecialiseerd in verstandelijke of psychische beperkingen) was al een spoeduithuisplaatsing van [de minderjarige] nodig, omdat [naam7] haar veiligheid niet meer kon waarborgen. Anders dan de ouders stellen waren de zorgen van [naam7] veel meeromvattend dan de medische toestand van de moeder door haar zware bevalling. Tijdens de opname werd gezien dat de moeder veel herhaling nodig had en niet aansloot bij de behoeften van [de minderjarige] als pasgeboren baby. [naam7] durfde de moeder niet alleen te laten met [de minderjarige] en de moeder ontwikkelde steeds meer weerstand tegen de adviezen over hoe zij met [de minderjarige] moest omgaan. De moeder was van mening dat zij prima voor [de minderjarige] kon zorgen en vond begeleiding niet nodig.
Het hof vindt de gestelde overprikkeling van de moeder bij aankomst bij [naam7] door de eerdere overplaatsingen (vanuit [naam5] en [naam6] ) dan ook onvoldoende argument voor de conclusie van de ouders dat het traject bij [naam7] geen eerlijke kans van slagen heeft gehad. De lastige zoektocht naar een passende plek voor de moeder en [de minderjarige] was duidelijk verbonden met de meervoudige complexe problematiek van de moeder.
De persoonlijke (neuropsychiatrische) problematiek van de moeder is helaas grotendeels onherstelbaar gebleken. Aangezien de moeder niet goed genoeg voor zichzelf kan zorgen is het niet reëel om te verwachten dat zij wel goed genoeg voor een kindje kan zorgen. Daarom vindt het hof het gerechtvaardigd dat de GI, ondanks dat gezinshereniging het uitgangspunt is bij een uithuisplaatsing, in dit geval geen nader onderzoek meer heeft gedaan naar de opvoedingsvaardigheden van de moeder.
Voor de vader geldt dat hem de kans is geboden om samen met de moeder en [de minderjarige] te worden opgenomen in de gezinskliniek [naam5] . Hij heeft daar om redenen die niet duidelijk zijn van afgezien. De vader mocht na de geboorte van [de minderjarige] niet blijven overnachten in [naam5] , omdat zijn urinecontroles niet schoon waren. Tijdens de opname van de moeder en [de minderjarige] bij [naam7] is geprobeerd de ondersteuning van de vader in te zetten door hem een aantal nachten per week te laten logeren. Dit leidde echter al snel tot conflicten tussen de ouders waarna de vader (’s nachts) vertrok en voor [de minderjarige] onveilige situaties ontstonden.
Van de vader is verder bekend dat hij:
- in het verleden trauma’s heeft opgelopen;
- in het verleden is onderzocht en in behandeling is geweest bij de Geestelijke Gezondheidszorg;
- een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) heeft;
- moeite heeft om zijn emoties onder controle te houden;
- sinds 2004 begeleiding ontvangt van een zorginstelling actief in de verstandelijke gehandicaptenzorg (Stichting [naam4] );
- een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor jonggehandicapten (WAJONG) heeft.
Al vanaf de start van het raadsonderzoek begin 2020 is geprobeerd meer zicht te krijgen op het functioneren van de vader. Maar de vader heeft tot op de dag van de zitting bij het hof geen inzage gegeven in zijn diagnostische gegevens en ook nieuwe diagnostiek komt bij hem niet van de grond. De ouders weten al ruim anderhalf jaar dat die informatie belangrijk is voor onderzoek naar de (on)mogelijkheden van de vader om [de minderjarige] te verzorgen en op te voeden en naar de vraag of hij de tekorten van de moeder eventueel zou kunnen compenseren. In de informatie die wel over de vader bekend is liggen, met name in combinatie met de problematiek van de moeder, de nodige risicofactoren in relatie tot de verzorging en opvoeding van een jong kindje. Daartegenover zijn geen beschermingsfactoren gesteld of gebleken. Integendeel, inmiddels is gebleken dat de relatie van de ouders nog altijd enorm heftig is. In februari en mei van dit jaar hebben de politie respectievelijk Stichting [naam4] nog meldingen van geweldsincidenten tussen de ouders gedaan bij [naam8] .
Alles overziend hebben de ouders de GI geen enkel aanknopingspunt gegeven voor (nader) ouderschapsonderzoek naar de vader. En daarvoor is het nu ook te laat. De in het raadsrapport van 19 maart 2020 genoemde termijn van zes maanden waarbinnen het voor [de minderjarige] duidelijk moest worden of [de minderjarige] bij de ouders kan opgroeien (de zogenaamde aanvaardbare termijn) is al lang verstreken. Iedereen is het erover eens dat het goed gaat met [de minderjarige] in het pleeggezin. Dat is fijn. [de minderjarige] ontwikkelt zich goed en heeft zich aan de pleegouders gehecht. Het contact tussen de ouders en de pleegouders is ook goed. De ouders bezoeken [de minderjarige] inmiddels bij de pleegouders thuis. Het hof vindt het het meest in het belang van [de minderjarige] dat deze voor haar rustige en veilige situatie blijft zoals die is. Het is positief dat de ouders meewerken aan de Sherborne therapie zodat gekeken kan worden naar wat er mogelijk is in het contact tussen de ouders en [de minderjarige] en naar wat [de minderjarige] aankan.
In tegenstelling tot de ouders vindt het hof dat de GI de mogelijkheden tot plaatsing van [de minderjarige] binnen het netwerk zorgvuldig heeft onderzocht. Het hof verwijst in dit verband naar de duidelijk gemotiveerde brief van de GI van 26 november 2020 aan de kinderrechter. Aanvankelijk was het de wens van de ouders dat [de minderjarige] bij de ouders van de vader zou gaan wonen, maar opa (vaderszijde) is afgelopen zomer plotsteling overleden. Oma staat er nu dus alleen voor. Net als de GI ziet het hof, nog los van haar leeftijd, geen reële mogelijkheden om [de minderjarige] bij oma te laten opgroeien. Het hof begrijpt de wens van de ouders (en oma) om [de minderjarige] binnen de familie te laten opgroeien. Dat heeft in sommige situaties ook zeker de voorkeur, maar in dit geval is de individuele problematiek van de moeder en de vader (voor zover bekend) zo groot en hun onderlinge wisselwerking zo ingewikkeld, dat alleen een neutrale woonplek de veiligheid van [de minderjarige] ook op de langere termijn voldoende kan waarborgen. Zoals gezegd zijn de heftige conflicten tussen de ouders nog altijd actueel. Gezien hun persoonlijke problematiek zal dit waarschijnlijk ook altijd een punt van zorg blijven. Tegen die achtergrond moeten zowel de ouders als oma tegen zichzelf in bescherming worden genomen. De vader en de moeder hebben ieder voor zich meer dan eens op het punt gestaan de relatie te verbreken. In het verleden zocht de vader dan opvang en steun bij zijn ouders. Gelet op de kwetsbaarheid van de vader is het belangrijk dat oma in haar rol als moeder voor hem beschikbaar kan blijven. Uit de stukken komt naar voren dat de vader onzeker en beïnvloedbaar is en onvoldoende is opgewassen tegen de moeder. Dat maakt een rol als pleegouder voor oma in deze situatie niet haalbaar. Dat de GI het voorstel van de vader om de zorg voor [de minderjarige] samen met zijn moeder op te pakken en bij haar in te trekken niet als serieuze optie heeft onderzocht vindt het hof dan ook logisch.
Kortom, het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Het hof zal die beslissing daarom bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 24 maart 2021, betrekking hebbend op de verlenging van de uithuisplaatsing, waarover de ouders een beslissing hebben gevraagd;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.A. Vermeulen en
A.W. Beversluis, in samenwerking met mr. D.M. Welbergen, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.