ECLI:NL:GHARL:2021:10560

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
200.294.747/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en ouderlijk gezag na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat door de vader is ingesteld met betrekking tot de omgang met zijn zoon, geboren in 2008. De vader verzoekt om een wijziging van de omgangsregeling die eerder door de rechtbank Noord-Nederland was vastgesteld. De moeder, die het ouderlijk gezag alleen uitoefent, verzet zich tegen de verzoeken van de vader. Het hof heeft de vader en de moeder gehoord, evenals de raad voor de kinderbescherming, die negatief adviseerde over onbegeleide omgang.

Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van de vader sinds de eerdere beschikking is verslechterd, onder andere door recente detentie en problematiek met alcohol en drugs. De minderjarige heeft tijdens een kindgesprek aangegeven geen omgang met zijn vader te willen. Het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is om op dit moment geen omgangsregeling vast te stellen, gezien de problematiek van de vader en de impact daarvan op de minderjarige. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank over het ouderlijk gezag, maar vernietigt de eerdere omgangsregeling en stelt dat er momenteel geen omgangsregeling kan worden vastgesteld. Het hof vertrouwt erop dat er in de toekomst, wanneer de omstandigheden van de vader verbeteren, weer ruimte zal zijn voor contact tussen de vader en de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.747/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 128829)
beschikking van 9 november 2021
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden,
en
[verweerster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. K.J. Kanning te Assen.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 25 maart 2020 en 24 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 21 mei 2021;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht namens de vader van 7 juli 2021 met bijlage(n).
2.2
Op 18 oktober 2021 is [de minderjarige] , geboren [in] 2008, buiten aanwezigheid van partijen door het hof gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 oktober 2021 plaatsgevonden. Namens de vader is mr. Thiescheffer verschenen en de moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad zijn [naam1] en [naam2] verschenen.
3. De feiten
3.1
[de minderjarige] is de zoon van de vader en de moeder. Hij woont bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
1 december 2015 is een zorgregeling bepaald inhoudende dat [de minderjarige] eenmaal per twee weken van vrijdag 15.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijft.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, bepaald dat de moeder voortaan alleen zal zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en, zo begrijpt het hof met wijziging van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
1 december 2015, dat de vader omgang heeft met [de minderjarige] in het weekend dat [de minderjarige] om de week bij oma (vaderszijde) thuis verblijft onder begeleiding van de oma (vaderszijde).
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt (naar het hof begrijpt:) de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de moeder, tot het wijzigen van het gezag, alsnog af te wijzen, alsmede om een zorgregeling te bepalen waarbij de vader eenmaal per twee weken in het weekend omgang heeft met [de minderjarige] , waarbij de vader bepaalt of de omgang plaatsvindt bij de oma (vaderszijde) of bij hemzelf thuis.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het gezag
5.1
Het hof is het eens met de beoordeling en de beslissing van de rechtbank over het ouderlijk gezag en vindt dat deze ook nu moet blijven gelden. Het hof neemt, na eigen onderzoek, de motivering van de rechtbank over en voegt het volgende toe.
5.2
Onveranderd is het ontbrekende vertrouwen van de moeder in de vader, de (alcohol)problematiek van de vader, het ontbreken van invulling aan het gezag/de vaderschapsrol door de vader en de stress die [de minderjarige] heeft als zijn vader mede het ouderlijk gezag zou hebben. Verder is gebleken dat sinds de beslissing van de rechtbank gezagsbeslissingen gemakkelijker genomen kunnen worden. Bijvoorbeeld de beslissing over een vervolgschool voor [de minderjarige] , die genomen moest worden omdat zijn huidige middelbare school slechts onderbouw aanbiedt. Eerder werden brieven gericht aan de vader over te nemen beslissingen en het zetten van een handtekening niet beantwoord. Ook [de minderjarige] ervoer dat de vader zijn handtekening steeds weigerde en dwars was. Daarnaast gaf het gezamenlijk ouderlijk gezag onrust bij de moeder omdat vragen van haar kant over te nemen beslissingen vaak leidden tot -zoals zij zelf zegt- vervelende en bedreigende (whatsapp) berichten van de vader. Ook voor [de minderjarige] geeft het feit dat alleen zijn moeder de beslissingen neemt rust en duidelijkheid.
De omgang
5.3
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.4
Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat de situatie sinds de bestreden beschikking in grote mate gewijzigd is. De vader is recent twee keer gedetineerd geweest. Momenteel is hij weer vrij, heeft hij een enkelband om en is hij in afwachting van het vervolg in de strafza(a)k(en) waarin hij verdachte is. Nadat de vader is vrijgekomen is hij bij zijn moeder (de hiervoor genoemde oma (vaderszijde)) ingetrokken. Gelet op deze sterk veranderde situatie is het hof van oordeel dat er op dit moment geen ruimte is om een omgangsregeling vast te leggen. Dit heeft met de al genoemde wijzigingen te maken, maar ook met de hierna genoemde omstandigheden. Het hof ziet hierbij gelet op artikel 1:377g BW (en Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:321) de ruimte om ambtshalve de omgang in volle omvang te beoordelen nu [de minderjarige] tijdens het kindgesprek bij het hof heeft aangegeven geen omgang met zijn vader te willen.
5.5
[de minderjarige] heeft verteld dat hij een goede relatie met zijn oma (vaderszijde) heeft en dat hij graag bij haar kwam. Sinds zijn vader bij de oma inwoont is dit echter veranderd. De vader is er nu het gehele weekend lang. [de minderjarige] komt daardoor minder graag en vaak bij de oma. De door de rechtbank vastgelegde regeling waarbij de omgang onder begeleiding van de oma bij haar thuis plaatsvindt zet, nu de vader bij haar inwoont met al de persoonlijke problematiek die hij heeft, de relatie tussen de oma en [de minderjarige] op het spel en dat is niet wenselijk. Bovendien is de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling in feite een omgangsregeling tussen de oma en [de minderjarige] . Een zodanige regeling is onnodig omdat [de minderjarige] hoe dan ook wel graag contact met zijn oma heeft. Zo vertelde [de minderjarige] dat zij nu wat vaker één-op-één afspreken buitenshuis. Een omgangsregeling met/onder begeleiding van de oma is gelet op het voorgaande niet langer haalbaar en in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Dat geldt ook voor de door vader gewenste onbegeleide omgang. Dat is op dit moment, gelet op de persoonlijke problematiek van de vader niet haalbaar. De raad heeft in 2020 onderzoek naar een te treffen contactregeling tussen [de minderjarige] en de vader en negatief geadviseerd over onbegeleide omgang. Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de persoonlijke situatie van de vader volgt dat nadien slechts nieuwe contra-indicaties naar voren zijn gekomen. Daarnaast vertelde [de minderjarige] over enkele incidenten. Zo ligt de vader onder invloed (van drank en/of drugs) op de bank op de momenten dat zij contact hebben en heeft de vader [de minderjarige] gevraagd (hard)drugs voor hem te kopen.
5.6
Hoewel er nu geen omgangsregeling wordt vastgelegd heeft het hof er vertrouwen in dat er in de (nabije) toekomst -als de vader zijn leven (weer) op orde heeft- wel weer ruimte zal kunnen zijn voor (een door een familielid of professionele derde) begeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige] . Immers, ondanks de moeilijke situatie waarvan steeds sprake is geweest, heeft de moeder de omgang tussen de vader en [de minderjarige] steeds ondersteund en is [de minderjarige] ook gewoon naar de oma en de vader blijven gaan in de omgangsweekenden. Het hof vertrouwt er daarom op dat zodra de omstandigheden van de vader voldoende zijn verbeterd er bij alle betrokkenen én [de minderjarige] weer ruimte ontstaat voor contactherstel.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de beslissing over het gezag betreft en vernietigen ten aanzien van de omgang en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
24 maart 2021, voor zover het de beslissing over het gezag betreft;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
24 maart 2021, voor zover het de beslissing over de omgang betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
1 december 2015 als volgt: stelt met ingang van heden geen omgangsregeling vast tussen de vader en de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2008;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.M. Dölle en
M.A.L.M. Willems, bijgestaan door mr. M.J. Muller als griffier en is op 9 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.