ECLI:NL:GHARL:2021:10553

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
200.267.058/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Relatieve bevoegdheid van de rechtbank in een verzoekschriftenprocedure zonder verwijzing naar de bevoegde rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de relatieve bevoegdheid van de rechtbank in een verzoekschriftenprocedure. De zaak betreft een verzoek van de moeder om de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 4 juli 2019 te vernietigen, waarin het ouderlijk gezag over haar kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], was beëindigd. De moeder was van mening dat de rechtbank niet bevoegd was om deze beslissing te nemen, maar het hof oordeelde dat de moeder impliciet had ingestemd met de behandeling door de rechtbank Midden-Nederland. Het hof concludeerde dat de rechtbank haar bevoegdheid terecht had vastgesteld en dat de moeder geen belang had bij een inhoudelijk oordeel over de grieven die zij had ingediend. Het hof bevestigde dat de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder gerechtvaardigd was, gezien de langdurige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en het feit dat zij al geruime tijd bij de pleegmoeder woonden. De moeder had geen mogelijkheid om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een aanvaardbare termijn te hervatten. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.267.058/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 477202)
beschikking van 9 november 2021
inzake
[verzoekster] ,
wonende op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.B. Weenink te Alkmaar,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Midden Nederland, locatie Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.1.de gecertificeerde instellingWilliam Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI,

2.[de vader] ,

wonende op een geheim te houden adres,
verder te noemen: de vader,

3.[de pleegmoeder] ,wonende te [woonplaats1] ,

verder te noemen: de pleegmoeder.

1.De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 4 juli 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 4 oktober 2019;
- een brief namens de moeder van 31 oktober 2019 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht namens de moeder van 12 november 2020 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 22 april 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 24 september 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 30 september 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 3 oktober 2021 met bijlage(n).
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] (blijkens de Basisregistratie Personen – gecheckt op 8 november 2021 – hetende:) [achternaam vader] , geboren [in] 2007, heeft bij brief van
29 september 2021 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
Ter zitting van 8 april 2021 is de zaak aangehouden. De mondeling behandeling is voortgezet op 5 oktober 2021. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam1] namens de raad;
- [naam2] namens de GI.
Aan [naam3] (hulpverleenster van de moeder) is bijzondere toegang verleend om de zitting bij te wonen.
2.4
Op de dag na de zitting is van de minderjarige [de minderjarige2] , geboren [in] 2008, ook nog een brief ontvangen. De inhoud daarvan was met instemming van mr. Weenink op de zitting al voorgelezen door de pleegmoeder. Het hof stelt vast dat de inhoud van de brief van [de minderjarige2] overeenkomt met hetgeen de pleegmoeder ter zitting heeft voorgelezen.
2.5
Na de mondelinge behandeling is ingekomen een brief van mr. Weenink van
29 oktober 2021 met bijlage(n). Nu de mondelinge behandeling is gesloten en het hof partijen en belanghebbenden geen toestemming heeft gegeven nog brieven na te zenden, slaat het hof, zoals door het hof ook al is bericht aan mr. Weenink, geen acht op deze brief met bijlage(n). Wel heeft het hof kennis genomen van zijn verzoek namens de moeder om de datum van de uitspraak aan te houden maar het hof heeft in hetgeen ten grondslag ligt aan dat verzoek geen aanleiding gezien om dat verzoek te honoreren.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft twee kinderen: [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voornoemd. De biologische vader van [de minderjarige1] is niet betrokken. [de minderjarige2] is geboren uit de relatie van de moeder met de vader. De vader heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] erkend.
3.2
De moeder oefende voorheen alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] en de vader en de moeder oefenden voorheen samen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige2] .
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben vanaf 2010 onder toezicht gestaan van de GI. Deze maatregel is voor het laatst verlengd tot 13 september 2019. Zij zijn sindsdien ook uithuisgeplaatst geweest, met uitzondering van een periode van augustus 2014 tot in maart 2015, toen zij bij de moeder (in een 24-uursvoorziening) waren teruggeplaatst. De kinderen verblijven inmiddels enkele jaren bij de pleegmoeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de beschikking van 4 juli 2019 heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en het ouderlijk gezag van de vader over [de minderjarige2] op verzoek van de raad beëindigd. De rechtbank heeft de GI belast met de voogdij over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 juli 2019. Zij vraagt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (en, naar het hof begrijpt: het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen alsnog af te wijzen) of een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel het verzoek ongegrond te verklaren met bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank, waarbij het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige2] en [de minderjarige1] is beëindigd en de GI tot voogd over de kinderen is benoemd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder heeft vier grieven tegen de bestreden beschikking van 4 juli 2019 geformuleerd. Het hof zal deze grieven hieronder behandelen.
Relatieve bevoegdheid
5.2
De eerste grief van de moeder ziet op de relatieve bevoegdheid van de rechtbank.
De rechtbank Midden-Nederland heeft in de bestreden beschikking geconcludeerd dat niet zij, maar de rechtbank Overijssel bevoegd was om van het verzoek van de raad kennis te nemen. Desondanks heeft de rechtbank Midden-Nederland de zaak aan zich gehouden, omdat verwijzing volgens haar geen enkel redelijk belang diende.
5.3
In verzoekschriftprocedures geldt als uitgangspunt dat de rechter de relatieve bevoegdheid ambtshalve moet toetsen. Uit het proces-verbaal van de zitting van 6 juni 2019 blijkt dat de rechtbank Midden-Nederland haar bevoegdheid ter zitting expliciet aan de orde heeft gesteld. De moeder heeft blijkens dat proces-verbaal haar aanvankelijke standpunt over de relatieve onbevoegdheid van de rechtbank Midden-Nederland op de zitting in eerste aanleg ingetrokken. Namens de moeder is daar met zoveel woorden aangegeven dat zij zich niet (langer) verzette tegen behandeling door de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland. Het hof kan uit het proces-verbaal van 6 juni 2019 niet anders dan afleiden dat de moeder akkoord is gegaan met een inhoudelijke behandeling van de zaak door de rechtbank Midden-Nederland. Datzelfde gold voor de raad en de GI. Het feit dat de vader geen verweer had gevoerd is door de rechtbank Midden-Nederland kennelijk opgevat als een stilzwijgende forumkeuze van zijn kant. In artikel 270 lid 1 derde zin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald dat verwijzing achterwege blijft indien de verzoeker en de opgeroepen belanghebbenden hebben aangegeven dat zij geen verwijzing wensen. De moeder voert in hoger beroep aan dat zij niet heeft aangegeven geen verwijzing te wensen. Wat daar verder ook van zij, in casu is hetgeen namens de moeder in hoger beroep is aangevoerd over de relatieve (on)bevoegdheid alleen een juridische discussie, aangezien zowel de rechtbank Overijssel als de rechtbank Midden-Nederland binnen het resort van het hof valt en de relatieve bevoegdheid van het hof niet in geschil is. De eerste grief van de moeder faalt.
Kwaliteit
5.4
De tweede en vierde grief van de moeder zien op de kwaliteit van de bestreden beschikking. In de tweede grief stelt de moeder dat de beschikking moet worden vernietigd, omdat deze feitelijke en juridische misslagen bevat. Voor zover daarvan al sprake zou zijn geldt dat dergelijke verzuimen in hoger beroep kunnen worden hersteld. Hetzelfde geldt voor een eventueel motiveringsgebrek zoals de moeder in haar vierde grief aan de orde stelt.
De moeder heeft daarom geen belang bij een inhoudelijk oordeel over deze twee grieven.
Beëindiging gezag
5.5
De derde grief van de moeder ziet op de noodzaak van de gezagsbeëindiging.
Het hof stelt vast dat de namens de moeder ingediende klachten tegen het aan het verzoek van de raad ten grondslag liggende rapport Raadsonderzoek van 6 maart 2019 op 15 april 2021 ongegrond zijn verklaard door de directeur van de raad. Het hof vindt dat de door de rechtbank op basis van dat rapport uitgesproken beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] moet blijven gelden. Het hof zal uitleggen waarom het dat vindt.
5.6
De rechter kan het gezag van een ouder beëindigen als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding kan dragen binnen een voor de persoon en ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbare termijn (artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek). In het geval van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is volgens het hof aan dit wettelijk vereiste voldaan.
Tot de bestreden beschikking was voor [de minderjarige1] (nu 14 jaar) en [de minderjarige2] (nu 12 jaar) al jarenlang sprake van een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing. Dat betekent dat er langdurig ernstige zorgen waren over hun ontwikkeling en dat die zorgen niet bij de moeder thuis konden worden weggenomen en ook dat vrijwillige hulpverlening niet toereikend was.
Al die jaren is de moeder niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (blijvend) te hervatten. Een poging tot terugplaatsing van de kinderen bij de moeder in 2014/2015 is niet gelukt, ondanks dat de terugplaatsing plaatsvond binnen een 24-uursvoorziening met intensieve begeleiding.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben het de eerste jaren dat zij onder jeugd-/pleegzorg vielen erg zwaar gehad. Uit de stukken blijkt dat ten tijde van de pleeggezinplaatsingen sprake is geweest van (ernstige) misstanden. De daardoor (nog meer) belaste voorgeschiedenis van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is echter niet van invloed op het (juridische) oordeel in deze zaak over het ouderlijk gezag van de moeder. Het hof kan zich voorstellen dat dat wrang voelt voor de moeder.
Voor nu is relevant dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] inmiddels meerdere jaren bij de pleegmoeder wonen. Het gaat daar naar omstandigheden goed met hen. De pleegmoeder biedt de kinderen veiligheid, stabiliteit en structuur. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben veel contact met de moeder en de pleegmoeder vindt dat ook belangrijk voor hen. De pleegmoeder en de moeder hebben ook goed en intensief contact met elkaar. Niet ter discussie staat dat het woonperspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de pleegmoeder ligt. De kinderen hebben die wens in 2018 zelf ook al geuit. De moeder heeft dat sindsdien geaccepteerd.
Omdat binnen de ondertoezichtstelling al lang niet meer werd gewerkt aan terugplaatsing naar de moeder, is het hof het eens met de raad dat beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op zijn plaats is. De voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aanvaardbare termijn waarbinnen de moeder de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding had moeten hervatten is verstreken. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in hun alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over hun opvoedingsperspectief. Hun concrete behoefte daaraan blijkt ook uit de mededeling van de pleegmoeder ter zitting dat vooral [de minderjarige2] last heeft van deze procedure waarin zij vanwege haar leeftijd ook om haar mening is gevraagd. [de minderjarige2] laat momenteel meer onrust zien en maakt zich zorgen dat zij weer ergens anders geplaatst gaat worden. Ondanks de door de moeder uitgesproken bereidheid om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de pleegmoeder te laten opgroeien vindt het hof gezagsbeëindiging ook daarom nodig. Het belang van de kinderen bij stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie weegt zwaarder dan het emotionele belang van de moeder bij behoud van haar ouderlijk gezag.
5.7
Voor zover namens de moeder is betoogd dat zij haar ouderlijk gezag moet behouden, omdat de GI in haar hoedanigheid als voogd haar werk niet goed doet gaat het hof daar niet in mee. Indien het gezag van de ouder(s) wegvalt moet een voogd worden benoemd. Die benoeming brengt bepaalde taken en bevoegdheden mee. Het is niet aan het hof om te oordelen over de manier waarop een voogd daar concreet invulling aan geeft. Indien de moeder bezwaren heeft tegen de handelwijze van de voogd dient zij andere wegen te bewandelen dan dit hoger beroep. Overigens is gebleken dat onder voogdij van de GI mooie stappen zijn gezet die een positieve bijdrage hebben geleverd aan de ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zo hebben zij samen met de moeder en de pleegmoeder systeemtherapie gehad, heeft [de minderjarige2] speltherapie en had [de minderjarige1] tot begin dit jaar ook therapie. Ook is ter zitting naar voren gekomen dat het contact tussen de moeder en de voogd en tussen de kinderen en de voogd verder goed is. De derde grief van de moeder faalt.
Bijzondere curator
5.8
Aangezien de grieven niet slagen blijft de bestreden beschikking in stand. Voor dat geval vraagt de moeder het hof (subsidiair) om voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een bijzondere curator (jeugdrechtadvocaat) te benoemen. Namens de moeder is – kort gezegd – betoogd dat deze de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kan behartigen, omdat de voogd als vertegenwoordiger van de jeugdzorg niet voor de kinderen doet wat zij zou moeten doen ter (financiële) compensatie van het onrecht dat hen in het verleden is aangedaan. Om dezelfde reden als genoemd onder 5.7 gaat het hof daar niet in mee. Bovendien is het hof van tegenstrijdige belangen tussen de GI en de kinderen, zoals namens de moeder betoogd, niets gebleken. Ter zitting is naar voren gekomen dat de voogd evenals de moeder het belang inziet van het voor de kinderen gebruikmaken van de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. Momenteel wordt op de juridische afdeling van de GI onderzocht hoe daaraan uitvoering moet worden gegeven.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 4 juli 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.A. Vermeulen en
A.W. Beversluis, bijgestaan door D.M. Welbergen als griffier, en is op 9 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.