Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de relatieve bevoegdheid van de rechtbank in een verzoekschriftenprocedure. De zaak betreft een verzoek van de moeder om de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 4 juli 2019 te vernietigen, waarin het ouderlijk gezag over haar kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], was beëindigd. De moeder was van mening dat de rechtbank niet bevoegd was om deze beslissing te nemen, maar het hof oordeelde dat de moeder impliciet had ingestemd met de behandeling door de rechtbank Midden-Nederland. Het hof concludeerde dat de rechtbank haar bevoegdheid terecht had vastgesteld en dat de moeder geen belang had bij een inhoudelijk oordeel over de grieven die zij had ingediend. Het hof bevestigde dat de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder gerechtvaardigd was, gezien de langdurige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en het feit dat zij al geruime tijd bij de pleegmoeder woonden. De moeder had geen mogelijkheid om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een aanvaardbare termijn te hervatten. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af.