ECLI:NL:GHARL:2021:10539

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
21-003078-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag met bewezenverklaring poging zware mishandeling en beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 januari 2018 in een conflict met de benadeelde partij, die haar eerder had bedreigd, met een mes in de schouder van de benadeelde partij heeft gestoken. De verdachte heeft aangevoerd dat zij handelde uit noodweer, omdat zij zich bedreigd voelde door de benadeelde partij die haar agressief benaderde. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen als geloofwaardig beoordeeld en geconcludeerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar was, omdat haar handelen gerechtvaardigd was als noodzakelijke verdediging. De verdachte is vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003078-18
Uitspraak d.d.: 3 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 30 mei 2018 met parketnummer 16-659084-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
 vrijspraak van het primair tenlastegelegde;
 veroordeling ter zake het subsidiair tenlastegelegde tot:
 een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden:
 een contactverbod met het slachtoffer;
 een continuerende meldplicht bij de reclassering;
 een verplichting tot een behandeling bij De Waag;
 een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest;
 toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] voor zover het betreft de verzochte vergoeding voor de trui en de broek en het betaalde eigen risico ziektekosten;
 niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij] in het meer gevorderde.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw,
mr. W.E.R. Geurts, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en veroordeeld ter zake het subsidiair ten laste gelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden:
 een contactverbod met het slachtoffer;
 een continuerende meldplicht bij de reclassering;
 een verplichting tot een behandeling bij De Waag,
en tot een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. De benadeelde partij [benadeelde partij] is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt met betrekking tot de strafbaarheid en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 28 januari 2018 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met een (vlees/keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
- met kracht heeft gestoken in de borst(streek) van die [benadeelde partij] en/of
- meermalen, althans éénmaal, met kracht heeft gestoken en/of gesneden in de hand en/of de schouder, althans het lichaam van die [benadeelde partij] ,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair
zij op of omstreeks 28 januari 2018 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (vlees/keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
- met kracht heeft gestoken in de borst(streek) van die [benadeelde partij] en/of
- meermalen, althans éénmaal, met kracht heeft gestoken en/of gesneden in de hand en/of de schouder, althans het lichaam van die [benadeelde partij] ,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof is met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 28 januari 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes heeft gesneden in de schouder van die [benadeelde partij] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid

Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit (putatief) noodweer(exces), als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van haar lijf dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor en verdedigen hiertegen was noodzakelijk voor verdachte. Subsidiair meende verdachte gerechtvaardigd in die situatie te verkeren.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een noodweersituatie en ook niet van putatief noodweer.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Vooropgesteld wordt dat van noodweer sprake is als het begane feit is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Onder omstandigheden kan daaronder mede een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding begrepen zijn. In zijn overzichtsarrest heeft de Hoge Raad - kort samengevat - immers overwogen dat van een "ogenblikkelijke aanranding” ook sprake is bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende, maar de gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 Sr. [1]
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
De verdachte heeft bij de politie, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende verklaard:
  • dat [benadeelde partij] en zij huisgenoten waren;
  • dat er het laatste half jaar sprake was van pesterijen van aangever [benadeelde partij] tegen haar;
  • dat er steeds sprake was van ruzies tussen hen;
  • dat de huurbaas tegen haar had gezegd dat [benadeelde partij] gekke dingen van plan was met haar;
  • dat zij op de dag van het tenlastegelegde weer ruzie met [benadeelde partij] kreeg en hij heel hard tegen haar schreeuwde;
  • dat zij de trap op naar haar kamer op de tweede verdieping is gevlucht en de deur achter zich dicht heeft gedaan;
  • dat [benadeelde partij] achter haar aan stormde en op haar kamer kwam;
  • dat [benadeelde partij] ogen van vuur had, schreeuwde, op haar af kwam en zij vreesde voor haar leven;
  • dat zij hem de kamer uit wilde hebben;
  • dat zij een mes pakte dat achter haar lag, dit omdat zij bang was dat hij haar dood zou maken;
  • dat [benadeelde partij] agressief was, dat zij dacht dat ze eraan ging, dat hij schreeuwde;
  • dat hij heel agressief tegen haar zei: "Wil je me steken, wil je me steken?";
  • dat zij hem toen in zijn schouder heeft gestoken om zichzelf tegen hem te verdedigen;
  • dat er vervolgens een worsteling om het mes is ontstaan en hij het mes bemachtigde;
  • dat [benadeelde partij] haar vervolgens het mes op de keel zette en haar jurk heeft opengesneden;
  • dat [benadeelde partij] de kamer verliet, maar even later terug kwam en zei: "je hebt mij genakt", vervolgens het mes in haar been stak en het mes heel diep naar beneden trok zodat zij een grote, diepe wond in haar been had.
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard overeenkomstig haar verklaring bij de politie. Zij verklaarde daarbij dat zij voorafgaand aan het tenlastegelegde op meerdere momenten is bedreigd door aangever [benadeelde partij] , dat zij daarom al maanden bang voor hem was, dat zij op 28 januari 2018 vreesde voor haar leven, geen kant op kon en niet anders kon dan steken met dat mes om zichzelf te verdedigen.
[benadeelde partij] heeft op 29 januari 2018 in zijn eerste verhoor bij de politie onder meer verklaard:
  • dat hij regelmatig ruzie had met verdachte;
  • dat er op 28 januari 2018 ook ruzie tussen hen was;
  • dat hij toen achter haar aan is gelopen om haar te kalmeren;
  • dat hij op de eerste etage achter de verdachte liep;
  • dat verdachte op de tweede etage haar kamerdeur al had gesloten en dat hij haar kamerdeur open heeft gedaan en haar kamer binnen is gegaan;
  • dat hij misschien de deur iets harder duwde dan normaal, dat hij opgefokt was, zich niet serieus genomen voelde, de ruzie zat was;
  • dat verdachte onmiddellijk twee stappen naar voren deed met een mes in haar hand en hem in zijn borst stak;
  • dat hij heeft geprobeerd het mes af te pakken en dat dit na een worsteling lukte;
  • dat hij daarna gelijk weg is gegaan;
  • dat hij pas merkte dat hij steekwonden had toen hij naar beneden liep;
  • dat zijn dochter en zijn vriendin Mandy beneden waren;
  • dat hij niets tegen hen heeft gezegd;
  • dat hij bang is voor verdachte.
[benadeelde partij] verklaart niets over het feit dat ook verdachte snij- en steekverwondingen had en aanzienlijk gewond was geraakt.
[benadeelde partij] wordt op 6 februari 2018 voor de tweede maal gehoord bij de politie. Dan verklaart hij:
  • dat verdachte het mes al in haar hand had toen hij de kamer in kwam;
  • dat verdachte hem meteen in de borst stak;
  • dat er daarna een worsteling tussen hen was omdat hij het mes af wilde pakken;
  • dat hij daarna meteen is weggegaan;
  • dat hij niet weet hoe zij aan die diepe beenwond is gekomen.
De vriendin van [benadeelde partij] , medebewoonster van de woning, [naam1] , is gehoord door de politie. Zij heeft onder meer verklaard:
  • dat [benadeelde partij] en verdachte op 28 januari 2018 ruzie hadden;
  • dat verdachte naar haar kamer ging en dat zij hoorde dat de kamerdeur dicht ging;
  • dat [benadeelde partij] achter verdachte aan ging;
  • dat zij vervolgens hoorde dat [benadeelde partij] en verdachte boven ruzie maakten;
  • dat zij hard gebonk hoorde van spullen die omvielen en een hoop geschreeuw;
  • dat de verdachte gilde en dat [benadeelde partij] schreeuwde;
  • dat [benadeelde partij] even later beneden kwam met een steekwond in zijn linkerschouder waar het bloed uit gutste;
  • dat [benadeelde partij] tegen haar zei: "Zij heeft mij neergestoken. Ik heb haar terug gestoken".
De politie treft [benadeelde partij] beneden in huis aan met een bebloed bovenlijf en treft verdachte boven in haar kamer aan, liggend in een plas bloed.
Zij ligt op de grond aan de andere kant van de kamer tegen het bed. [2] De politie constateert een bloedspoor op de trap in de woning dat leidt tot achterin de kamer van verdachte naast het bed. De politie constateert eveneens dat er in de kamer van verdachte meubilair is omgegooid [3] . Volgens het proces-verbaal van bevindingen van de politie zegt de verdachte bij haar aantreffen, terwijl zij door ambulancepersoneel wordt behandeld, dat [benadeelde partij] achter haar aankwam, zij zich wilde verdedigen en een mes pakte, dat hij haar heeft gestoken en dat zij denkt dat zij hem ook één keer gestoken heeft.
Uit de letselrapportage betreffende [benadeelde partij] blijkt dat hij op zijn borst een kleine huidverwonding heeft van 1 cm bij 1 mm dat is gehecht met 1 hechtdraad en een snijwond in zijn linkerschouder van 3 cm bij 2 mm dat is gehecht met 3 hechtdraden. Voorts is sprake van letsel aan zijn handen.
Uit het letselonderzoek dat aan de verdachte werd verricht en overige medische informatie blijkt dat de verdachte onder meer verwondingen had aan beide handen en over de buitenzijde van haar linker bovenbeen een in lengte grote snijverwonding die gehecht moest worden.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van de verdachte worden ondersteund door de verklaring van medebewoonster [naam1] aangaande het schreeuwen door [benadeelde partij] , de inhoud van de letselrapportage betreffende [benadeelde partij] , haar eigen letsel en de bevindingen van de politie over hoe zij verdachte en [benadeelde partij] aantreft.
Dat is niet het geval bij de verklaringen van [benadeelde partij] over wat er is gebeurd in de kamer van de verdachte op de tweede etage van de woning. Hetgeen [benadeelde partij] verklaart strookt op belangrijke punten niet met de verklaringen van verdachte, niet met de verklaring van [naam1] en niet met de letselrapportage en de bevindingen ten aanzien van het letsel van de verdachte. Immers, blijkens de verklaringen van [naam1] en verdachte, schreeuwde [benadeelde partij] , was [benadeelde partij] agressief en heeft [benadeelde partij] verdachte nadat hij terugkwam in de kamer van de verdachte, heel bewust in het been gestoken waarna het mes door het been werd getrokken. [benadeelde partij] ontkent die agressiviteit, zegt dat hij wilde sussen, maar verklaart tevens dat hij opgefokt was en het zat was. Medebewoonster [naam1] heeft [benadeelde partij] ook horen schreeuwen en heeft hem horen zeggen dat hij terug gestoken heeft.
Het hof acht aannemelijk dat [benadeelde partij] agressief was op het moment van binnengaan van de kamer van de verdachte en gelooft niet dat hij de verdachte wilde kalmeren. Hetgeen [benadeelde partij] daar zelf over verklaart – kalmeren en tegelijkertijd het zat en opgefokt zijn – komt het hof niet logisch voor. Het hof volgt [benadeelde partij] evenmin in zijn verklaring omtrent de feitelijke toedracht van het steken door hemzelf. Dit vindt weliswaar plaats nadat de verdachte [benadeelde partij] letsel heeft toegebracht, maar in het kader van het wegen van de betrouwbaarheid van hetgeen [benadeelde partij] heeft verklaard, kent het hof hier betekenis aan toe. Zijn verklaring op dit punt komt immers niet overeen met het letsel zoals de verdachte dat blijkens de bevindingen van de politie en de letselrapportage had, te weten onder meer een flinke snijwond in de buitenzijde van haar bovenbeen. Dat letsel laat zich naar het oordeel van het hof niet anders verklaren dan het over een langere afstand snijden in het bovenbeen van de verdachte zoals de verdachte daarover consequent heeft verteld.
Verder verklaart [benadeelde partij] dat verdachte hem eerst in zijn borst stak, terwijl verdachte verklaart hem juist in zijn linkerschouder te hebben gestoken. Uit de letselrapportage van [benadeelde partij] blijkt dat hij op zijn borst slechts een kleine huidverwonding heeft terwijl zich een grotere snijwond in/op zijn linkerschouder bevindt. Dit laatste letsel past bij de toedracht zoals de verdachte daarover consequent heeft verklaard, te weten dat zij [benadeelde partij] met het mes in de schouder raakte, toen daar meteen bloed in het shirt zag opbollen en schrok.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de feitelijke gang van zaken zoals door de verdachte is weergegeven ter ondersteuning van haar beroep op noodweer aannemelijk is geworden.
Die feiten en omstandigheden zoals weergegeven door de verdachte, rechtvaardigen naar het oordeel van het hof een beroep op noodweer. Door de gedragingen van de aangever was sprake van onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte waartegen een noodzakelijke verdediging geboden was. Immers, er was – samengevat - sprake van bedreigingen vooraf door aangever, terwijl op 28 januari 2018 aangever in die voortdurende conflictsituatie, toen de emoties beneden in de woning hoog waren opgelopen, achter de weglopende verdachte aanrent, hij de door haar gesloten kamerdeur op agressieve wijze opent en haar kamer ingaat. Aangever blokkeert aldus die deuropening terwijl de verdachte zich (achter) in die kamer bevindt en van een tweede deur om de kamer te verlaten niet is gebleken. In de situatie dat verdachte niet weg kan komt aangever schreeuwend en dreigend op haar af.
Deze situatie was naar het oordeel van het hof in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend voor de verdachte dat deze wordt aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 Sr.
De vraag die vervolgens ter beantwoording voorligt is of de gedraging van de verdachte als verdedigingsmiddel al dan niet in onredelijke verhouding stond tot de ernst van de dreigende aanranding, waarbij de keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt bij de beoordeling centraal staat.
Het hof is van oordeel dat de gedraging van de verdachte in de gegeven omstandigheden niet in onredelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Verdachte werd geconfronteerd met de agressiviteit van [benadeelde partij] die haar achtervolgde en de door haar gesloten kamerdeur opende en kamer binnenkwam. De verdachte heeft zich in die voor haar benarde situatie een aldaar voorhanden keukenmes gegrepen en dat heeft zij verdedigend voor zich gehouden waarna zij [benadeelde partij] daarmee ter afwending van zijn agressie in de schouder sneed. Weliswaar is een mes een potentieel dodelijk wapen, maar verdachte heeft in de schouder gesneden en heeft hem niet dodelijk verwond.
Aan de vereisten voor een geslaagd beroep op noodweer is derhalve voldaan.
Het verweer slaagt.
Het bewezenverklaarde levert daarom geen strafbaar feit op. De verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Vordering benadeelde partij [benadeelde partij]

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat hij in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. Blijkens de aanvullende toelichting op de vordering vordert de benadeelde partij in hoger beroep vergoeding van materiële en immateriële schade tot een bedrag van € 1.970,19, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening.
Nu aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient te benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 3 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456
2.Dossier Politie Midden-Nederland, Districtsrecherche Flevoland, dossiernummer 2018028649, pagina 1000.
3.Dossier Politie Midden-Nederland, Districtsrecherche Flevoland, dossiernummer 2018028649, pagina 1053.