ECLI:NL:GHARL:2021:10440

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
200.288.989
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een bijzonder curator en omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2021, gaat het om een hoger beroep van de vader in een geschil over de omgangsregeling met zijn minderjarige kind, geboren in 2011. De vader, vertegenwoordigd door mr. F. van den Heuvel, verzoekt om een wijziging van de eerder door de rechtbank Overijssel vastgestelde omgangsregeling, die hem slechts twee keer per jaar in het bijzijn van de moeder toestaat om zijn kind te zien. De moeder, vertegenwoordigd door mr. R.W. de Gruijl, verzet zich tegen deze wijziging en wil de eerdere beschikking in stand houden.

Het hof verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Overijssel en constateert dat er al jarenlang pogingen zijn gedaan om een omgangsregeling tot stand te brengen. De vader heeft in het verleden een verzoek ingediend voor een omgangsregeling, maar door verschillende omstandigheden, waaronder de verhuizing van de moeder en de psychische problemen van de vader, is dit niet gelukt. Het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat er een omgangsregeling komt, waarbij de vader en het kind elkaar vaker kunnen zien dan de huidige regeling toestaat.

Het hof besluit dat de omgangsregeling moet worden aangepast naar eenmaal per twee weken een uur onder begeleiding van een onafhankelijke instantie, [naam2], en dat deze regeling voor de duur van acht weken zal gelden. Na deze periode zal de regeling worden aangepast naar eenmaal per zes weken. Het hof legt ook een informatieregeling op aan de moeder, waarbij zij de vader moet informeren over de ontwikkelingen van de minderjarige. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, en het hof wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.288.989
(zaaknummer rechtbank Overijssel 176533)
beschikking van 9 november 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. van den Heuvel in Arnhem,
en
[verweerster],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl in Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 10 september 2015, 20 juli 2018, 25 februari 2019 en 20 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 20 oktober 2020 wordt hierna ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 januari 2021;
  • een journaalbericht van mr. Van den Heuvel van 28 mei 2021 met producties;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van den Heuvel van 30 september 2021, tevens wijziging van het verzoek met productie;
  • een brief van mr. de Gruijl van 28 september 2021 met productie;
  • een brief van mr. de Gruijl van 5 oktober 2021 met productie;
  • het e-mailbericht van de raad voor de kinderbescherming van 11 oktober 2021.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 12 oktober 2021 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl.

3.De feiten

Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2011 in [woonplaats1] . De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder heeft alleen het gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1.
Tussen partijen is in geschil (de invulling van) het recht op omgang van de vader met [de minderjarige] . In de bestreden beschikking heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader en [de minderjarige] elkaar, in het bijzijn van de moeder, twee keer per jaar in mei en in december ongeveer een uur zullen zien op een door de ouders in onderling overleg nader te bepalen dag, uur en locatie. Verder heeft de rechtbank de eerder opgelegde informatieregeling gehandhaafd. In de beschikking van 20 juli 2018 is als informatieregeling vastgelegd dat de moeder eens per twee maanden de vader schriftelijk informeert over [de minderjarige] . De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2.
De vader bestrijdt in dit hoger beroep de beslissing van de rechtbank over de omgangsregeling. Hij wil dat het hof bepaalt dat er een bijzonder curator wordt benoemd om de mogelijkheden voor omgang tussen de vader en [de minderjarige] te onderzoeken dan wel dat het hof een omgangsregeling vaststelt. De omgang zou om te beginnen eens in de zes weken moeten plaatsvinden met een opbouw naar een tweewekelijkse omgang, dan wel een andere in goede justitie te bepalen frequentie en opbouw onder begeleiding van een professionele instantie, die de tijdstippen, duur van de omgang en de locatie van deze omgang zal bepalen. De vader wil verder dat het hof bepaalt dat de moeder haar informatieverplichting nakomt met oplegging van een dwangsom.
4.3.
De moeder is het daarmee niet eens en voert verweer. Zij wil dat het hof de beslissing van de rechtbank in stand laat.

5.De motivering van de beslissing

de bijzonder curator
5.1.
Het hof zal allereerst ingaan op het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzonder curator.
Wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige de belangen van de met het gezag belaste ouders in strijd zijn met die van de minderjarige, kan, indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter, indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzonder(e) curator benoemen om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen (artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek).
5.2.
Voor het hof is duidelijk dat tussen de vader en de moeder ernstige geschillen zijn ontstaan over de (totstandkoming van de) omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] . Daaruit vloeit nog niet zonder meer voort dat het belang van de moeder, die alleen met het gezag over [de minderjarige] is belast, in strijd is met het belang van [de minderjarige] en dat benoeming van een bijzonder curator in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Uiteraard is het in het belang van [de minderjarige] dat op enig moment herstel van het contact met zijn vader plaatsvindt. Het is aan de moeder om dit belang te dienen door de omgang van [de minderjarige] met zijn vader te stimuleren. Het is aan de ouders samen om – met behulp van een professionele instantie – hiervoor de noodzakelijke voorwaarden te scheppen. Daarbij is geen taak weggelegd voor de bijzonder curator. Het behoort immers niet tot taak van een bijzonder curator een omgangsregeling tot stand te brengen. Het hof oordeelt dat benoeming van een bijzonder curator, mede gelet op de aard van het belang van [de minderjarige] , op dit moment niet in zijn belang noodzakelijk is. De eerste grief van de vader faalt dan ook.
de omgangsregeling
5.3.
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Tegen de achtergrond van de bestreden beschikking is in beroep niet in geschil dat geen grond bestaat voor ontzegging.
5.4.
Indien de rechter de gronden die de met het gezag belaste ouder aanvoert om geen medewerking te verlenen aan de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ongenoegzaam acht, dient hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09). Van de rechter kan temeer een actieve opstelling worden verlangd naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder – of zelfs geen – goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd. [1]
5.5.
Vast staat dat in eerste aanleg jarenlang is geprobeerd om omgang tussen de vader en [de minderjarige] te realiseren. Op 20 april 2015 heeft de vader een verzoek tot (onder meer) vaststelling van een omgangsregeling ingediend. De procedure bij de rechtbank heeft in totaal zo’n vijf jaar in beslag genomen. In de eerste tussenbeschikking (van 28 oktober 2015) heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgesteld. Daarnaast zijn de ouders, nadat zij hiertoe bereid bleken, in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan het traject “Ouderschap Blijft’. Dit traject is echter vanwege de onbereikbaarheid van de moeder niet van de grond gekomen. Naar aanleiding van het daaropvolgende raadsonderzoek hebben partijen zich vervolgens in de tweede helft van 2016 aangemeld bij [naam1] . Gebleken is echter dat het niet lukt om de omgang goed van de grond te krijgen, zodat ook het traject bij [naam1] voortijdig is afgesloten. Naar aanleiding van het (vervolg)onderzoek van de raad is er vervolgens een ondertoezichtstelling geweest van 19 juli 2018 tot 19 januari 2019. Door onder meer de verhuizing van de moeder naar [woonplaats2] is het de gezinsvoogd niet gelukt begeleide omgang tussen [de minderjarige] en de vader tot stand te brengen. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat er omgang via het omgangshuis in [woonplaats2] moet plaatsvinden. Het traject bij het omgangshuis is echter voortijdig gestopt vanwege een onwerkbare situatie. [de minderjarige] heeft aangegeven geen contact met de vader te willen, de verstoorde verhouding tussen de ouders is niet veranderd en de moeder vond het voortzetten van het traject schadelijk voor [de minderjarige] . Uiteindelijk heeft de rechtbank in de bestreden beschikking een omgangsregeling vastgesteld in het bijzijn van de moeder van twee keer per jaar in mei en december gedurende een uur. Gebleken is echter dat de vader sinds de bestreden beschikking geen omgang meer heeft gehad met [de minderjarige] . Ouders wijzen naar elkaar voor de reden daarvan.
5.6.
Aan het hof ligt nu voor welke omgangsregeling op dit moment het meest in het belang van [de minderjarige] is. Het hof acht het evenals de rechtbank in het belang van [de minderjarige] dat hij omgang met zijn vader heeft. Tijdens het traject bij [naam1] heeft de vader laten zien dat hij in staat is invulling te geven aan de omgangsmomenten. Ook [de minderjarige] heeft zichtbaar van deze omgang genoten. Toch heeft [de minderjarige] op dit moment een negatief vaderbeeld. Het hof acht het voor een goede verdere identiteitsontwikkeling van belang dat [de minderjarige] omgang heeft met zijn vader. Daarbij is het van belang dat [de minderjarige] zich zelf een goed beeld van de vader kan vormen.
5.7.
Om een onbelast contact te kunnen hebben met zijn vader, heeft [de minderjarige] de steun van zijn moeder nodig. Gebleken is echter dat het de moeder niet lukt [de minderjarige] de uitdrukkelijke toestemming te geven om vrij contact met zijn vader aan te gaan. Uit de verschillende raadsrapportages blijkt dat de moeder zich zorgen maakt over de veiligheid van [de minderjarige] bij de vader. De vader heeft een verleden van (ernstig) psychische problemen met als gevolg forse problemen op meerdere levensgebieden. Met name de laatste tijd heeft de situatie van de vader zich echter positief ontwikkeld, hetgeen ook recent door de mentor van de vader schriftelijk is bevestigd. Inmiddels is de situatie van de vader zelfs zo goed dat het mentorschap is beëindigd. De vader woont inmiddels in gezinsverband samen met zijn nieuwe partner en ontvangt alleen nog ambulante ondersteuning. Naar het oordeel van het hof vormt de psychische problematiek van de vader op dit moment ogenschijnlijk geen belemmering meer voor omgang tussen de vader en [de minderjarige] . Daarbij kan de vader zich vinden in een begeleide omgangsregeling, zodat daarmee voldoende wordt tegemoetgekomen aan de zorgen die de moeder nog heeft over de vader.
5.8.
Verder blijkt uit het raadsrapport van 26 april 2018 dat de draagkracht van de moeder op dat moment was overschreden, waardoor van haar weinig tot geen inzet verwacht moest worden om tot omgang tussen [de minderjarige] en de vader te komen. Inmiddels is er ruim drie jaar verstreken en is het hof van oordeel dat van de moeder verwacht kan en mag worden dat zij zich inspant om omgang tussen [de minderjarige] en de vader te realiseren. De verwachting is dat het vertrouwen van de moeder in de vader (enkel) kan toenemen op basis van succeservaringen en door te ervaren dat omgang met zijn vader [de minderjarige] goed doet.
5.9.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er in het belang van [de minderjarige] omgang moet komen. Een omgang van twee keer per jaar in het bijzijn van de moeder is onvoldoende voor de vader en [de minderjarige] om een band te kunnen opbouwen. Daarbij komt dat [de minderjarige] zich in het bijzijn van zijn moeder niet vrij zal voelen om vrij en onbelemmerd omgang met de vader te kunnen hebben. Het hof sluit aan bij het advies van de raad in het rapport van 26 april 2018 dat een omgangsregeling van eens per zes weken voor een uur onder begeleiding tegemoet komt aan de belangen van [de minderjarige] .
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is ook gebleken dat het de ouders niet lukt om samen afspraken te maken over en invulling te geven aan de omgangsregeling. Zo is er geen uitvoering gegeven aan de bestreden beschikking en heeft de vader [de minderjarige] in december 2020 en in mei 2021 niet gezien. Inmiddels heeft [de minderjarige] zijn vader al zeer lange tijd niet gezien. Daarom acht het hof het van belang dat de omgang wordt opgestart onder begeleiding van een onafhankelijke instantie. Tijdens de zitting is een omgangsregeling onder begeleiding van [naam2] besproken. Na de zitting heeft het hof contact gezocht met [naam2] . Uit de informatie van [naam2] blijkt dat zij niet in staat is een omgangsregeling van eens in de zes weken te begeleiden. Zij kan enkel een (twee)wekelijkse omgang begeleiden. Voor een goed contactherstel tussen [de minderjarige] en de vader acht het hof het van belang dat [naam2] de begeleiding in het kader van het contactherstel oppakt. Daarom zal het hof bepalen dat [de minderjarige] een keer in de twee weken een uur omgang met de vader heeft onder begeleiding van [naam2] in [plaats1] . Het hof acht het van groot belang dat er uiteindelijk een omgangsregeling komt die voor alle partijen haalbaar is, mede gelet op de al ingezette trajecten en rekening houdende met de omstandigheid dat partijen ver uiteen wonen, zodat de omgangsregeling ook op lange termijn nageleefd wordt. Daarom zal het hof bepalen dat de begeleide omgang bij [naam2] voor de duur van acht weken (dus in totaal vier keer) zal plaatsvinden en dat er daarna een omgangsregeling zal gelden van eenmaal per zes weken gedurende een uur onder begeleiding van de schoonmoeder van moeder, zoals ter zitting besproken. De schoonmoeder van moeder heeft zich bereid verklaard deze begeleidende rol op zich te nemen. Mocht blijken dat de schoonmoeder deze begeleiding toch niet voor deze frequentie en voor de lange termijn op zich kan nemen, acht het hof voortzetting van het traject bij [naam2] aangewezen.
De tweede grief van de vader slaagt dan ook.
5.10.
Partijen dienen zich binnen twee weken na de datum van deze beschikking te melden bij hun eigen (sociale) wijkteam. Via het wijkteam kan begeleide omgang bij [naam2] in [plaats1] worden opgestart.
de informatieregeling
5.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat de nu geldende informatieregeling moet worden nagekomen. Partijen verschillen van mening over de inhoud/omvang van de door de moeder te geven informatie en de vraag of een dwangsom moet worden opgelegd.
5.12.
Het hof overweegt als volgt. De moeder erkent dat zij een periode de informatieregeling niet is nagekomen. Volgens haar heeft de vader ook geen interesse getoond in [de minderjarige] . Of de vader wel of niet naar [de minderjarige] informeert, staat echter los van de verplichting van de moeder om de vader te informeren. Het hof acht het van belang dat de vader informatie ontvangt over de ontwikkelingen van [de minderjarige] , onder meer op het gebied van gezondheid, schoolprestaties, vrijetijdsbesteding en sociale leven, daaronder begrepen recente foto’s en afschriften van de schoolrapporten. Omdat uit de door de vader overgelegde stukken volgt dat de informatie die hij ontvangt zeer summier is, zal het hof bepalen dat de informatie over [de minderjarige] minimaal één A4 moet omvatten. In zoverre slaagt de derde grief van de vader.
5.13.
De moeder ziet inmiddels in dat zij haar informatieverplichting moet nakomen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de moeder deze verplichting op vrijwillige basis zal nakomen. Het opleggen van een dwangsom zal de verhoudingen tussen partijen niet ten goede komen, terwijl partijen juist moeten werken aan een vertrouwensherstel. Het hof ziet dan ook geen aanleiding een dwangsom op te leggen. In zoverre faalt de derde grief van de vader.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof zal de bestreden beschikking, voor zover het de omgangsregeling betreft, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 20 oktober 2020, voor zover het de omgangsregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt vast als omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] , geboren [in] 2011 in [woonplaats1] :
  • gedurende de eerste acht weken: eenmaal per twee weken een uur onder begeleiding van [naam2] in [plaats1] ;
  • daarna: eenmaal per zes weken een uur op zondag van 10.30 uur tot 11.30 uur op een neutrale plek in de omgeving van [plaats1] onder begeleiding van de schoonmoeder van de moeder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.H. Lieber en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 9 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91.