ECLI:NL:GHARL:2021:10388

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
200.258.805
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid politie voor schade bij binnentreden woning en disproportioneel optreden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de politie voor schade die is ontstaan bij het binnentreden van de woning van de appellant. De politie trad de woning binnen op verdenking van bezit van een vuurwapen en drugs, waarbij gebruik werd gemaakt van een explosief. De appellant vorderde een verklaring voor recht dat de politie aansprakelijk was voor zijn schade, omdat het optreden als disproportioneel en onzorgvuldig werd beschouwd. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vorderingen van de appellant moesten worden afgewezen. Het gebruik van een explosief bij het binnentreden was niet disproportioneel, gezien de omstandigheden van de zaak. De appellant had onvoldoende onderbouwd dat de doorzoeking van zijn woning en auto disproportioneel was, ondanks de onaangename gevolgen voor hem. Het hof bevestigde dat de politie niet aansprakelijk was voor de schade die de appellant claimde, omdat niet was aangetoond dat het optreden van de politie in strijd was met de zorgvuldigheid die van hen verwacht mag worden. De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan de politie, aangezien de appellant in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.258.805
(zaaknummer rechtbank Midden Nederland, locatie Utrecht 464799
arrest van 9 november 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. I.J. Penning,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Het Landelijke Politiekorps (eenheid Midden-Nederland),
zetelend te ‘s Gravenhage,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de politie,
advocaat: mr. E.P. Ceulen.

1.Kern van de zaak en de beslissing

1.1
De politie is de woning van [appellant] binnengetreden vanwege een verdenking van bezit van een vuurwapen en drugs. Daarbij is de voorkeur met een explosief geopend en zijn [appellant] ’s woning en auto doorzocht. [appellant] vordert (i) een verklaring voor recht dat de politie aansprakelijk is vanwege disproportioneel en onzorgvuldig optreden en (ii) schadevergoeding.
1.2
Het hof is het eens met het oordeel van de rechtbank dat de vorderingen van [appellant] moeten worden afgewezen. Schadevergoeding is pas aan de orde als het optreden van de politie zo disproportioneel is dat het in strijd is met de zorgvuldigheid die de politie betaamt. Het gebruik van een explosief bij het binnentreden was niet disproportioneel. Over de doorzoeking van woning en auto heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat die disproportioneel waren, hoe onaangenaam het voor hem ook zal zijn geweest.
1.3
Hierna legt het hof zijn oordeel uit. Eerst vermeldt het hof nog wat er in de procedure in hoger beroep is gebeurd.

2.Het procesverloop tot nu toe

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding in hoger beroep van 8 april 2019, de memorie van grieven (met producties) en de memorie van antwoord (met producties). Vervolgens is een mondelinge behandeling bepaald.
2.2
Op 13 oktober 2021 heeft de zitting plaatsgevonden. Partijen en hun advocaten hebben de zaak toegelicht. Van de zitting is een verslag gemaakt dat aan partijen is opgestuurd. Aan het eind van de zitting heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Op 15 februari 2013 is de politie bij [appellant] binnengetreden vanwege een verdenking van bezit van een vuurwapen en drugs. Daarbij is door een arrestatieteam de voordeur met een explosief geopend. [appellant] is aangehouden en zijn woning en auto zijn doorzocht. Er is geen vuurwapen gevonden maar wel drugs, in de woning en in de auto. [appellant] is (onherroepelijk) veroordeeld vanwege dit drugsbezit.
3.2
[appellant] heeft eerst de Staat aangesproken tot schadevergoeding. De kantonrechter in Den Haag heeft die vordering afgewezen bij (onherroepelijk) vonnis van 20 september 2017 omdat, kort gezegd, de verdenking tegen [appellant] een rechtvaardiging was voor het optreden van de politie en uit het dossier niet van de onschuld van [appellant] is gebleken. Voor het drugsbezit is hij immers veroordeeld. Ten overvloede heeft de kantonrechter nog overwogen dat de inzet van het arrestatieteam niet disproportioneel was.

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1
[appellant] heeft drie grieven aangevoerd tegen het vonnis van de rechtbank; zijn vorderingen zijn in hoger beroep dezelfde als bij de rechtbank. De eerste grief richt zich tegen het oordeel dat de politie niet disproportioneel of onzorgvuldig heeft gehandeld door een explosief te gebruiken bij het binnentreden. De tweede richt zich tegen het oordeel dat de politie niet disproportioneel of onzorgvuldig heeft gehandeld door schade toe te brengen aan de auto. De derde grief richt zich tegen het oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat de politie schade heeft toegebracht in zijn woning.
4.2
[appellant] ’s vorderingen in deze zaak gaan over
de manier van optreden van de politie, na de afwijzing van de vorderingen tegen de Staat
vanwege de inzet van de politieop zichzelf. Bij de beoordeling staat voorop dat [appellant] moet stellen en onderbouwen dat de politie bij haar optreden heeft gehandeld in strijd met regels van geschreven of ongeschreven recht. Dat is onder meer het geval als dat optreden in de gegeven omstandigheden zo disproportioneel was dat het in strijd is met de zorgvuldigheid die de politie betaamt. [1] Niet iedere schade is disproportioneel, laat staan zo disproportioneel dat het onzorgvuldig is en aanspraak geeft op schadevergoeding.
4.3
Over het binnentreden van de woning met gebruikmaking van een explosief, heeft de rechtbank geoordeeld dat de politie, vanwege de verdenking van vuurwapenbezit, zo snel mogelijk moest kunnen binnentreden. Binnentreden met behulp van een stormram zou langer hebben geduurd vanwege de driepuntsluiting van de deur en ook binnentreden via een raam zou langer hebben geduurd. [appellant] heeft bij memorie van grieven herhaald dat binnentreden met een stormram eenvoudig en snel had gekund omdat het flatgebouw oud en niet in goede staat is. Los van de staat van het flatgebouw, staat tussen partijen vast dat de woning van [appellant] een hardhouten voordeur met een driepuntsluiting heeft. In het licht daarvan heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd gesteld dat die eenvoudig en snel met een stormram had kunnen worden geopend. Ter zitting heeft [appellant] bovendien verklaard dat de deur alleen met meerdere slagen van een stormram te openen is. Volgens hem heeft de politie andere deuren in de flat geopend met een stormram, maar moest zij daarvoor, in verband met de stevige deuren, wel zes of zeven keer beuken. Het hof oordeelt daarom dat het binnentreden met behulp van een explosief niet disproportioneel en dus niet onzorgvuldig was. De politie hoeft de schade die [appellant] stelt te hebben geleden door het binnentreding met een explosief, niet te vergoeden. Dat gaat om de schade door roetsporen op jassen en muur en om de psychische schade. Die schades zijn volgens [appellant] het gevolg van de explosie.
4.4
De politie moet de schade die volgens [appellant] is ontstaan bij de doorzoeking van zijn woning en auto, vanwege de hiervoor genoemde maatstaf, alleen vergoeden als het optreden van de politie zodanig disproportioneel is dat het onzorgvuldig is. Dat betekent dat de aanwezigheid van enige schade op zichzelf onvoldoende is. [appellant] heeft gesteld dat hij schade heeft geleden door zodanig disproportioneel optreden en heeft foto’s overgelegd die onder meer zouden moeten aantonen dat er door de doorzoeking een aantal deuken in de muur zijn ontstaan, dat een kussen van zijn bankstel kapot is gegaan, dat een hoofdsteun van de bank niet meer teruggeplaatst kan worden in de bank, en een hoekje van een glazen tafel is afgestoten is en een vloerplint kapot is gegaan. Daartegenover staan echter het proces-verbaal van de rechter-commissaris die bij de doorzoeking aanwezig was, met de verklaring dat de woning in goede orde is achtergelaten, en de verklaringen van betrokken agenten dat de doorzoeking zorgvuldig is verlopen, zonder dat beschadigingen zijn toegebracht. In het licht daarvan heeft [appellant] , ook met zijn foto’s van de woning en de auto, onvoldoende onderbouwd dat sprake is van zodanig disproportioneel optreden van de politie dat zijn schade vergoed zou moeten worden.
4.5
[appellant] heeft nog aangevoerd dat de politie bij de doorzoeking een speurhond heeft gebruikt en dat het onnodig (en daarmee disproportioneel) was te zoeken op andere plaatsen in de woning en de auto dan de speurhond aanwees. Het hof volgt die stelling van [appellant] niet. Zoals de politie heeft aangevoerd (en [appellant] niet betwist), wordt een speurhond ingezet om gericht te zoeken, ook op minder voor de hand liggende plaatsen, maar pikt een speurhond niet alles op, als gevolg van verstoring van het geurbeeld of geurspoor. Onderzoek met een speurhond komt daarom niet in de plaats van doorzoeking door medewerkers van de politie zelf.
4.6
[appellant] heeft verder gewezen op het rapport van de Werkgroep Binnentreden uit 2008, van de politie en haar toenmalige verzekeraar, waarin de aanbeveling wordt gedaan vooraf en achteraf foto’s te maken van de situatie zodat de schade kan worden beoordeeld. Niet is gebleken dat vooraf foto’s zijn gemaakt. [appellant] kan zodoende lastig aantonen dat de schade door de politie is veroorzaakt. [appellant] heeft gesteld dat de politie een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden door niet vooraf foto’s te maken. Naar het oordeel van het hof is de aanbeveling uit het rapport niet aan te merken als een maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm waar derden zoals [appellant] rechten aan kunnen ontlenen. Niet gesteld of gebleken is dat het rapport die strekking heeft en ook niet dat de politie verplicht is of op zich genomen heeft slechts op die wijze doorzoekingen te doen. Schending van de aanbeveling leidt ook niet tot een verzwaarde motiveringsplicht aan de kant van de politie wat betreft de betwisting dat schade is geleden. Daarbij is van belang dat [appellant] ook op andere manier, bijvoorbeeld door getuigenverklaringen, kan onderbouwen hoe de situatie voorafgaand aan de doorzoeking was en de politie haar betwisting heeft gemotiveerd aan de hand van het proces-verbaal van de rechter-commissaris en de verklaringen van de politiemedewerkers.
4.7
Hoewel het hof begrijpt dat het binnentreden en de doorzoeking voor [appellant] erg onaangenaam zal zijn geweest, heeft hij geen recht op schadevergoeding vanwege de doorzoeking van zijn woning en auto.

5.Slotsom

5.1
[appellant] ’s grieven slagen niet. Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen.
5.2
Het hof zal [appellant] , als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 741
- salaris advocaat € 2.228 (2 punten x tarief II)
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 9 januari 2019;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de politie vastgesteld op € 741 voor verschotten en op € 2.228 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 163, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85 en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, M.S.A. van Dam en G.P. Oosterhoff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.

Voetnoten

1.HR 12 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2668