ECLI:NL:GHARL:2021:10342

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
200.296.306/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen en de rol van de ouders in zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren in 2016 en 2017, die onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling Regiecentrum Bescherming en Veiligheid. De ouders, die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, zijn in een complexe situatie verwikkeld, waarbij de moeder emotioneel instabiel is en de vader in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De kinderrechter heeft eerder een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die door de moeder in hoger beroep wordt aangevochten. Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is, gezien de onveilige opvoedsituatie en de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. De moeder verzoekt om een wijziging in de zorgregeling, maar het hof vindt dat de huidige regeling, waarbij de kinderen om de week bij een netwerkpleeggezin verblijven, in hun belang is. De ouders zijn niet in staat om de zorg voor de kinderen volledig op zich te nemen, en de GI heeft een toezichthoudende rol. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.296.306/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 177414 en 177415)
beschikking van 2 november 2021
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. A. van der Welle te Leeuwarden,
en
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid(de GI),
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
en
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. F. Hofstra te Leeuwarden.
Deze zaak gaat over:
-
[de minderjarige1], geboren [in] 2016, en
-
[de minderjarige2], geboren [in] 2017.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad), regio Noord, locatie Leeuwarden.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 24 maart 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 24 juni 2021;
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n);
- het verweerschrift van de vader met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 18 augustus 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 17 september 2021 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 20 september 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 21 september 2021 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 30 september 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 oktober 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van der Welle, die een pleitnota heeft overgelegd;
- de vader, bijgestaan door mr. Hofstra;
- [naam1] , [naam2] en [naam3] namens de GI.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn geboren uit de in 2018 verbroken relatie van de vader en de moeder. De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds februari 2019 onder toezicht van de GI.
3.3
Bij beschikking van 19 februari 2020 zijn de verzoeken van de GI tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader afgewezen.
3.4
De vader heeft van maart 2020 tot in december 2020 in voorlopige hechtenis gezeten wegens verdenking van het deelnemen aan een criminele organisatie en het plegen van drugsgerelateerde delicten. De vader is momenteel vrij onder voorwaarden.
3.5
Bij beschikking van 13 januari 2021 is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald.
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de GI een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor netwerkpleegzorg met ingang van 24 maart 2021 tot uiterlijk 13 augustus 2021. Verder is bepaald dat tijdens de uithuisplaatsing een omgangsregeling met beide ouders geldt, waarbij de kinderen bij de moeder verblijven in iedere oneven week van maandag 10.00 uur tot zaterdag 10.00 uur en bij de vader verblijven in iedere oneven week van zaterdag 10.00 uur tot maandag 10.00 uur en waarbij de GI de regie voert over de verblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tijdens de vakanties.
3.7
Bij beschikking van 11 augustus 2021 zijn de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 13 augustus 2022.
3.8
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven sinds oktober/november 2020 structureel om de week in een netwerkpleeggezin (de familie [naam4] ).

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
24 maart 2021. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt de beschikking waarvan beroep te vernietigen en de verzoeken van de GI alsnog af te wijzen, althans in ieder geval bij handhaving van de uithuisplaatsing een zodanige omgangsregeling te bepalen dat de kinderen bij haar verblijven in iedere oneven week van maandag 10.00 uur tot maandag 10.00 uur van de daaropvolgende even week.
4.2
Bij genoemd journaalbericht van 17 september 2021 heeft de moeder haar verzoek gewijzigd. Zij verzoekt het hof nu om een omgangsregeling te bepalen waarbij de kinderen als volgt bij de ouders zullen verblijven;
1. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven in de oneven weken van maandag 10.00 uur tot maandag
10
uur in de even week bij de moeder;
2. In de even week verblijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het weekend van zaterdag 10.00 uur tot maandag 10.00 uur bij de vader.
4.3
De vader en de GI voeren ieder afzonderlijk verweer en verzoeken het door de moeder ingestelde beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder heeft haar verzoek ter zitting verduidelijkt. Zij wil primair dat de uithuisplaatsing vernietigd wordt en dat de kinderen weer helemaal bij haar komen wonen. Voor het geval de uithuisplaatsing in stand blijft vraagt de moeder subsidiair een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken waarbij de kinderen alle oneven weken gedurende zeven dagen bij haar verblijven, om het weekend bij vader zijn en de rest van de tijd bij de familie [naam4] doorbrengen.
Uithuisplaatsing
5.2
De termijn van de uithuisplaatsing waarover de moeder een beslissing heeft gevraagd is inmiddels op 13 augustus 2021verstreken. Het hof dient de rechtmatigheid van de bestreden machtiging te toetsen. Het hof vindt dat de kinderrechter voor de periode van
24 maart 2021 tot 13 augustus 2021 terecht een machtiging tot plaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor netwerkpleegzorg heeft verleend. Het hof zal uitleggen waarom het dat vindt.
5.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn nog maar vier en drie jaar oud. Toen de kinderrechter de bestreden machtiging verleende, stonden zij al ruim twee jaar onder toezicht van de GI. Dat betekent dat er al die tijd al grote zorgen over deze zeer jonge kinderen waren die niet met vrijwillige hulpverlening konden worden opgelost. De kern van de bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] was (en is nog steeds, zo blijkt inmiddels) de hevige ex-partnerproblematiek tussen hun ouders en de persoonlijke problematiek van de moeder. De moeder is – voor zover bekend – sinds de relatiebreuk van de ouders kort na de geboorte van [de minderjarige2] emotioneel niet stabiel. Zij is bekend bij de GGZ en VNN.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben eigenlijk nooit een stabiele en veilige opvoedingssituatie gekend. Zij weten bijna niet anders dan dat hun ouders met elkaar in conflict zijn. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben daardoor veel stress en onrust gehad in hun eerste levensjaren.
De zorgen zijn gedurende de ondertoezichtstelling allesbehalve afgenomen.
Begin maart 2020 raakte de vader langdurig gedetineerd, waardoor de moeder de zorg voor de kinderen alleen had. Om uiteenlopende redenen kon zij de volledige zorg voor de kinderen niet combineren met haar intensieve (dag)behandelingen bij de GGZ. De moeder heeft in die tijd binnen haar netwerk veel ondersteuning en opvang gezocht voor de kinderen, met name bij de familie [naam4] . Toen in het najaar van 2020 bleek dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op structurele basis gedurende meerdere dagen en nachten per week bij de familie [naam4] verbleven heeft de GI dat aangemerkt als een netwerkpleegzorgplaatsing. In overleg met de GI heeft dat destijds tot een week op/week af-regeling geleid, zodat de moeder in de week dat zij niet de zorg voor de kinderen had aan haar persoonlijke problematiek kon werken.
5.4
Toen de vader eind 2020 weer op vrije voeten kwam en hij – onder regie van de GI – ook weer bij het dagelijkse leven van de kinderen betrokken moest worden, kwam de voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] toch al zorgelijke opvoedingssituatie opnieuw onder hoogspanning te staan. Al gauw ontstonden weer heftige communicatieproblemen tussen de ouders die vooral bij de moeder tot emotionele uitbarstingen leidden. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] waren daarvan getuige. Begin dit jaar heeft de vader bij Jeugdhulp Friesland een zorgmelding gedaan over de psychische beschikbaarheid van de moeder. In die roerige en voor de kinderen onoverzichtelijke situatie waarin zij drie verschillende verblijfsplekken hadden, heeft de GI de hier bestreden verzoeken gedaan. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verbleven afwisselend bij de moeder, de vader én de familie [naam4] . De machtiging tot uithuisplaatsing en de verzochte zorgregeling moesten duidelijkheid geven aan de ouders en rust en voorspelbaarheid bieden aan de kinderen.
5.5
Voor het hof is helder dat de ouders ten tijde van de bestreden beschikking niet in staat waren de volledige verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op zich te nemen. Vanwege de reden en duur van de afwezigheid van de vader was zijn aandeel in de zorg voor de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking nog maar zeer beperkt. Zodoende kon hij de voor de moeder benodigde ontlasting in zorgtijd niet voldoende ondervangen en bleef gedeelde zorg met de familie [naam4] nog steeds nodig.
Bovendien raakte de moeder door de vrijlating van de vader en zijn hernieuwde betrokkenheid bij de kinderen emotioneel extra ontregeld, wat zijn weerslag had op [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De stelling van de moeder dat zij prima in staat was om helemaal zelf voor de kinderen te zorgen vindt het hof dan ook niet reëel en stemt ook niet overeen met de eigen stelling van de moeder dat de vrijlating van de vader en daarmee zijn hernieuwde aanwezigheid haar juist weer meer uit balans had gebracht.
5.6
Ondertussen kwamen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zichtbaar tot rust in de weken dat zij bij de familie [naam4] waren. In alle hectiek om hen heen was (en is) dat vooralsnog hun meest stabiele basis gebleken. Het was voor hen dan ook noodzakelijk dat zij daar om de week verbleven. Omdat sprake was van een ondertoezichtstelling konden [de minderjarige1] en [de minderjarige2] alleen met een machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht bij de familie [naam4] verblijven (artikel 1:265a BW). De bestreden machtiging was dus nodig om de feitelijke situatie te formaliseren. In maart 2021 stond de moeder er zelf ook nog achter dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] om de week bij de familie [naam4] verbleven. Wel wilde zij het verblijf van de kinderen bij de familie [naam4] toen zo spoedig mogelijk afbouwen. De moeder voert aan dat het nooit de bedoeling is geweest dat de familie [naam4] de hoofdverzorgers van de kinderen zouden worden zoals door de machtiging tot uithuisplaatsing het geval is geworden. Een ondertoezichtstelling betekent echter dat het ouderlijk gezag van de ouders ter bescherming van de kinderen is ingeperkt. Daarom staat het de moeder niet vrij om zelfstandig te bepalen of, hoeveel en wanneer de kinderen elders worden ondergebracht. De GI heeft daarin een toezichthoudende taak. Anders dan de moeder lijkt te denken, maakt het feit dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen begin dit jaar bij haar is bepaald dat niet anders.
Zorgregeling
5.7
Het hof is het ook eens met de beslissing van de kinderrechter over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling). De kinderrechter is daarbij afgeweken van het verzoek van de GI, maar heeft zijn beslissing over de zorgregeling in dit bijzonder complexe gezinssysteem goed afgewogen en duidelijk gemotiveerd. Het hof sluit zich daarbij aan. Het hof vindt het op dit moment niet in het belang van de kinderen om de door de moeder verzochte wijziging in de zorgregeling aan te brengen. Dat zou betekenen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] minder bij de familie [naam4] en meer bij de moeder verblijven, terwijl de GI juist over de moeder toenemende grote zorgen heeft (haar beschikbaarheid, gedrag en handelen en de wijze waarop zij de kinderen belast) en de familie [naam4] op dit moment de meest stabiele basis is voor de kinderen. Hoewel de moeder een en ander bestrijdt heeft de politie recent nog een zorgmelding over de moeder gedaan bij [naam5] , omdat zij in verwarde toestand en onder invloed was aangetroffen en de kinderen op dat moment onder haar verantwoordelijkheid vielen. De GI zet momenteel in op een ouderschapsbeoordeling om te onderzoeken of en zo ja, hoe de ouders weer de hoofdverantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kunnen dragen. Gelet op de grote en langdurige zorgen over deze twee jonge kinderen steunt het hof een dergelijk traject. Het is in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over hun perspectief. Het hof begrijpt daarom de voorkeur van de GI voor een gezinsopname bij de GGZ in [plaats] ten opzichte van een langer durend ambulant alternatief. Wellicht kan de moeder haar afwijzende standpunt over een gezinsopname nog eens heroverwegen. De vader heeft al aangegeven dat hij daartoe bereid is. Gedurende de ouderschapsbeoordeling/ het perspectiefonderzoek moeten de wisselingen voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in ieder geval zoveel mogelijk beperkt blijven. Zij zijn nu gewend aan de huidige zorgregeling en zij varen daar wel bij. Het is daarom van belang dat deze zo blijft. Afhankelijk van het verloop en de uitkomsten van de ouderschapsbeoordeling kan de zorgregeling onder regie van de GI nader afgestemd worden op de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 24 maart 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.A. Vermeulen en
A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 2 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.