ECLI:NL:GHARL:2021:10335

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
21-000353-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel, witwassen en handel in cocaïne met contactverbod en schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor mensenhandel, witwassen en medeplegen van handel in cocaïne. De zaak betreft de seksuele uitbuiting van een jonge Hongaarse vrouw, die door de verdachte onder druk werd gezet om in de prostitutie te werken. Gedurende een periode van zes jaar heeft de verdachte de aangeefster mishandeld, geïsoleerd en gedwongen haar verdiensten aan hem af te staan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van de aangeefster en dat er sprake was van dwang, geweld en andere feitelijkheden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd voor een periode van vijf jaar. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 220.480,00, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000353-20
Uitspraak d.d.: 28 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 januari 2020 met parketnummer 18-850076-18 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), bestaande uit een contactverbod met [benadeelde partij] . De vordering van de benadeelde partij dient volledig te worden toegewezen (materiële schade € 295.480,01 en immateriële schade € 25.000,-), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Verdachte is bij bovengenoemd vonnis ter zake van mensenhandel, witwassen en het samen met anderen handelen in cocaïne en MDMA, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en aftrek van voorarrest. Ten aanzien van een deel van het onder 2 bewezenverklaarde witwassen is verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging omdat dat niet als strafbaar feit kan worden gekwalificeerd. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is toegewezen tot een bedrag van € 320.480,01, bestaande uit € 295.480,01 aan materiële schade en € 25.00,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd en het hof op onderdelen tot een andere bewijsbeslissing komt.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2012 tot en met 1 september 2018 te [plaats] althans in Nederland,
A) een ander of anderen, te weten [benadeelde partij] (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [benadeelde partij] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [benadeelde partij] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [benadeelde partij] , seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°) en/of
B)(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die ander te weten [benadeelde partij] , (sub 6°), bestaande hierin dat verdachte,
-die [benadeelde partij] meermalen naar haar werkplek aan de [adres1] heeft gebracht waar zij zich prostitueerde en/of haar weer heeft opgehaald en/of
-telkens het door die [benadeelde partij] in de prostitutie verdiende geld van haar heeft afgepakt en/of aan hem heeft laten afstaan en/of
-die [benadeelde partij] telkens heeft gecontroleerd of ze aan het werk was en/of die [benadeelde partij] 7 en/of 6 dagen per week heeft laten werken van ongeveer 18.00 uur 's avonds tot 09.00 uur en/of 10.00 uur en/of 11.00 uur de volgende ochtend en/of
-een bericht stuurde aan die [benadeelde partij] als ze een klant had waarin hij aangaf dat ze nog 5 minuten had en/of
-die [benadeelde partij] tegen haar oog heeft geslagen toen een klant te lang bleef en/of
-die [benadeelde partij] meermalen tegen de armen en/of benen en/of elders tegen het lichaam heeft geslagen en/of met een telefoon tegen het hoofd van die [benadeelde partij] heeft geslagen waarna ze van verdachte weer aan het werk moest en/of die [benadeelde partij] heeft geslagen als ze te weinig had verdiend en/of
-tegen die [benadeelde partij] heeft gezegd als ze zou vluchten hij haar neer zou steken en/of
-tegen die [benadeelde partij] heeft gezegd dat ze niet moet proberen te vluchten omdat ze anders wordt neergestoken en/of
-die [benadeelde partij] heeft laten werken zonder condoom en/of
-die [benadeelde partij] heeft bespuugd en/of bedreigd en/of beledigd en/of
-tegen die [benadeelde partij] heeft gezegd dat ze per sms moest aangeven als een klant kwam en weer wegging en/of
-tegen die [benadeelde partij] heeft gezegd dat ze geen contact met andere mensen mocht hebben en/of die [benadeelde partij] heeft geïsoleerd en/of
-de contacten van die [benadeelde partij] op sociale media heeft gecontroleerd en/of
-die [benadeelde partij] heeft laten werken terwijl ze Chlamydia had en pijnklachten en/of ongesteld was en/of
-heeft bepaald dat die [benadeelde partij] maar drie keer per jaar werkkleding mocht kopen en maximaal E 50,- mocht besteden en/of
-waarbij die [benadeelde partij] van verdachte afhankelijk was en/of zich niet aan de macht van verdachte durfde te onttrekken.
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 24 oktober 2017, te [plaats] , althans in Nederland, een (aantal) voorwerp(en), te weten telkens hoeveelheden geld en/of meerdere auto’s, (een) personenauto van het merk Ford, type Galaxy, kenteken [kenteken1] en/of een (personen)auto van het merk Lexus, type IS220D, kenteken [kenteken2] ), en/of levensmiddelen (eten, drinken en kleding) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2012 tot en met 1 september 2018 te [plaats] en/of elders in Nederland, meermalen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC), zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 1

Standpunt verdediging
Door de raadsvrouw is ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte van het hem onder 1 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft zij - kort gezegd - aangevoerd dat van seksuele uitbuiting van aangeefster [benadeelde partij] geen sprake is geweest. Verdachte heeft geen dwangmiddelen jegens [benadeelde partij] uitgeoefend en geen geld van haar afgenomen. De verklaring van aangeefster dat er wel sprake is geweest van uitbuiting, moet als onbetrouwbaar terzijde worden geschoven. De getuigenverklaringen die haar verklaring op onderdelen zouden ondersteunen zijn veelal de-auditu verklaringen. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat niet kan worden bewezen dat gedurende de gehele ten laste gelegde periode sprake is geweest van een uitbuitingssituatie. In het geval van een bewezenverklaring dient de pleegperiode daarom aanzienlijk te worden ingekort.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verweren van verdediging moeten worden verworpen. Er is volgens hem voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte aangeefster [benadeelde partij] seksueel heeft uitgebuit. De bewijsvoering in het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld, is in grote lijnen juist, aldus de advocaat-generaal.
Oordeel hof
Het hof stelt vast dat het in hoger beroep in de kern draait om de vraag aan wiens verklaring meer geloof wordt gehecht: die van aangeefster of die van verdachte. Verdachte heeft tegenover de verklaring van aangeefster dat sprake is geweest van uitbuiting een alternatief scenario gesteld dat er op neer komt dat hij en [benadeelde partij] een liefdevolle, gelijkwaardige relatie hadden, waarbij [benadeelde partij] volkomen vrij was in de uitvoering van haar prostitutie-werkzaamheden en de besteding van haar inkomsten. De ruzies en het geweld waarvan - ook volgens eigen verklaring van verdachte - (sporadisch) sprake was, vonden plaats in de relationele sfeer en hadden volgens verdachte niets te maken met die prostitutiewerkzaamheden. Dat verdachte en [benadeelde partij] samen, als koppel, van de inkomsten van [benadeelde partij] hebben geleefd, en verdachte er in die zin van heeft geprofiteerd, maakt niet dat er sprake was van een uitbuitingssituatie. Als mogelijke verklaring voor het feit dat aangeefster onterecht aangifte tegen hem zou doen, heeft verdachte aangegeven dat hij een affaire heeft gehad, dat aangeefster dit heeft ontdekt en dat zij daardoor wrok jegens hem koestert.
Het hof volgt verdachte niet in deze lezing en acht het geschetste alternatieve scenario ongeloofwaardig en niet aannemelijk geworden. Op grond van de bewijsmiddelen en overwegingen zoals die hieronder uit het vonnis zijn overgenomen - de genoemde aanvullingen/verbeteringen daarbij in aanmerking genomen - stelt het hof vast dat er wel degelijk sprake is geweest van seksuele uitbuiting van [benadeelde partij] . Het hof voegt aan die overwegingen het volgende toe.
Betrouwbaarheid aangeefster
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van aangeefster is van belang dat het hof heeft gelet op de mate van consistentie, accuraatheid en volledigheid van haar verklaringen. Daarbij gaat het om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop deze zijn afgelegd. Het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden voorkomen, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Verschillen tussen verklaringen kunnen immers veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop. Ook het (soms forse en dagelijkse) drugsgebruik van aangeefster in de ten laste gelegde periode kan daarbij een rol hebben gespeeld. Dit betekent niet dat de betrouwbaarheid van haar verklaring daardoor volledig is aangetast, maar het is wel een aspect dat onduidelijkheden en verschillen op detailniveau kan verklaren. Zo noemt
aangeefster met betrekking tot het UMCG incident de datum 24 december 2013, maar gelet op de medische informatie van bewijsmiddel 11, p. 791 [1] van het dossier, heeft dit incident plaatsgevonden op 25 maart 2013. Dat aangeefster zich kennelijk heeft vergist in de datum, maakt niet dat het hof haar overige verklaring omtrent de gebeurtenis zelf niet geloofwaardig acht. Het hof behandelt dit bewijsmiddel hieronder verder concreet op pagina 8 inclusief de noot.
Bij het hof wekken de verklaringen van aangeefster als geheel een geloofwaardige, authentieke indruk. Nadat aangeefster op 10 september 2018 hevig geëmotioneerd het politiebureau is binnengelopen, heeft zij haar verhaal gedaan. Samen met de verklaringen die zij nadien heeft afgelegd, betreft dit een volledig en gedetailleerd verslag, met een logisch, plausibel verloop. Het feit dat zij dingen koppelt aan specifieke gebeurtenissen - zoals verdachtes verjaardag (“
[verdachte] is op [geboortedatum] jarig en dat is in een tragedie uitgemond. (…)”)- sterkt het hof in de overtuiging dat zij naar waarheid heeft verklaard. Hetzelfde geldt voor het feit dat zij niet alleen verwijtend is geweest richting verdachte, maar dat zij ook open is geweest in het benoemen van haar liefdesgevoelens richting verdachte en de positieve aspecten van hun relatie, haar twijfels over het doen van aangifte en haar drugsgebruik. Bovendien heeft zij niet onbesproken gelaten dat het bepaalde periodes beter ging. Het voorgaande maakt dat aangeefster een oprechte indruk heeft gewekt.
Daartegenover staat de verklaring van verdachte, die bij het hof een veel minder kloppende, geloofwaardige indruk heeft gewekt. In dat kader is het volgende van belang.
Ten aanzien van de Whatsapp-berichten met geldbedragen die zich in het dossier bevinden en die voor het bewijs zijn gebruikt (hieronder uit het vonnis overgenomen), heeft verdachte ter zitting van het hof verklaard dat er twee redenen waren dat aangeefster hem telkens op de hoogte hield van de klanten die ze kreeg. In de eerste plaats was dit voor haar eigen veiligheid - als ze te lang niets stuurde moest verdachte zich zorgen maken - , en tweede was dit om haar alert te maken op de tijd die ze per klant had, omdat aangeefster van andere prostituées het verwijt zou hebben gekregen dat ze zich niet hield aan “de regels van de straat”. Het hof kan deze uitleg van verdachte niet rijmen met de aard en inhoud van de appjes, zoals die zich in het dossier bevinden. Het strookt simpelweg niet met elkaar. In plaats van dat op enigerlei wijze blijkt van zorgen van verdachte om aangeefster haar veiligheid of haar reputatie op straat, zoals verdachte heeft betoogd, wijst de inhoud juist op een machtsverhouding door de manier waarop aangeefster toestemming vraagt voor dingen, niet alleen voor drugs, maar bijvoorbeeld ook om te roken (“Mag ik gaan bij Russian 1 cigarett roken?”). Verdachte heeft weliswaar gesteld dat zij op die manier niet écht toestemming aan hem vroeg, maar waarom ze het dan toch steeds op die manier formuleerde en verdachte instemmend reageerde, in plaats van iets te sturen als “moet je zelf weten”, heeft hij niet kunnen ophelderen. De appjes wijzen verder op het uitoefenen van controle doordat verdachte continu op de hoogte werd gehouden van klanten en verdiensten. Ten slotte tonen de appjes een denigrerende houding aan richting aangeefster door berichten als “Goedkoop hoertje” en “Hoer pak geld elke 20 min”.
De inhoud van de berichten past gezien het voorgaande veel beter bij de verklaring van aangeefster dat zij over alles verslag moest uitbrengen aan verdachte en dat verdachte minderwaardig tegen haar deed, dan bij verdachtes uitleg. Illustratief is ook dat het getuige [getuige1] is opgevallen dat aangeefster van al haar doen en laten verslag deed aan verdachte en dat getuige aangeefster om de reden van dat sms-en bevroeg. [2]
Ook anderszins biedt het dossier meer steun voor de verklaring van aangeefster, dan voor die van verdachte. Zo is er op verschillende momenten letsel bij aangeefster geconstateerd dat niet past bij het enkel slaan met een platte hand, zoals verdachte heeft verklaard. Voorts wijst het hof op het proces-verbaal van bevindingen op p. 945 van het dossier waaruit blijkt dat aangeefster haar bankrekening weinig gebruikte; veelal alleen voor zakelijke transacties. Dit weerspreekt het verweer van de verdediging dat aangeefster vaak contant geld op haar rekening stortte, zij derhalve haar eigen geldstroom beheerde en niet al het geld afstond aan cliënt.
Al met al leidt hetgeen verdachte tegenover de verklaring van aangever heeft gesteld, niet tot twijfel aan de juistheid van de verklaring van aangeefster. Er is geen enkel aanknopingspunt dat zij uit gevoelens van wraak een onjuiste aangifte heeft afgelegd, zoals verdachte heeft gesteld.
Het hof acht de verklaring van aangeefster aldus geloofwaardig en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Dit geldt voor de verschillende onderdelen van haar verklaring, zowel waar het betreft de toepassing van dwangmiddelen door verdachte, als waar het gaat om de door hem uitgeoefende controle tijdens haar werkzaamheden, het isoleren en het afnemen van haar verdiensten. Op grond van haar verklaring en de overige bewijsmiddelen, zoals die hieronder worden uitgewerkt, kan het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend worden bewezen.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, gaat het hof bij de bewezenverklaring uit van dezelfde pleegperiode als de rechtbank, te weten 1 mei 2012 tot en met 1 september 2018. Hoewel het hof aanneemt dat de uitbuiting in die periode niet telkens even indringend is geweest - zo zijn er periodes geweest dat het geweld en de controle minder hevig waren - , betekent dit niet dat de pleegperiode moet worden ingekort. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat verdachte aangeefster in die periodes nog steeds controleerde en dat de uitbuitingssituatie steeds is blijven bestaan. Dat het soms
beterging, betekent niet dat het ook werkelijk goed ging. Illustratief in dat kader is de verklaring van aangeefster inhoudende: “
De laatste 2 jaar ging het soms wel 2 maanden goed, hij sloeg me dan wel, maar niet dat het zichtbaar was. Ik werd een paar keer met vlakke hand of met een telefoon of wat hij maar in zijn hand had, in mijn gezicht geslagen maar niet meer zo vaak.”Bovendien blijkt uit de verklaring van aangeefster dat het ook aan haar zelf te danken was dat het soms beter ging, zo blijkt uit haar verklaring: “
Ik wist dat als ik mij aanpaste aan hem het beter voor mij was. Ik werd dan niet mishandeld. Daarom heb ik de laatste tijd niet zoveel klappen gekregen. Ik leerde hoe ik iets wel of niet moest doen. Of te wel hoe ik mij moest gedragen.”
Het verweer omtrent het inkorten van de pleegperiode wordt gezien het voorgaande verworpen.
Bewijsmiddelen:
Het hof neemt uit het bestreden vonnis over de inhoud van de volgende bewijsmiddelen (cursief). Eventuele aanvullingen of verbeteringen worden niet cursief weergegeven.

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober

2018, opgenomen op pagina 645 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van
verbalisant:
Op maandag 10 september 2018, omstreeks 16.45 uur, zag ik dat er een zichtbaar emotionele vrouw het bureau politiebureau aan de Vondellaan 8 te Haren Gn binnen kwam lopen. Ik zag dat ze twee grote koffers bij haar had en dat ze tranen over haar wangen had. Ze gaf mij een paspoort waaruit ik opmerkte dat de vrouw moest zijn, [benadeelde partij] . Ik hoorde dat ze zei dat ze een gesprek wilde met een collega van zeden. Ze vertelde dat ze prostituee bij de [adres1] te [plaats] was. Ik hoorde dat [benadeelde partij] zei dat ze verschrikkelijk bang was om naar buiten te gaan. Ik hoorde dat haar pooier [verdachte](het hof begrijpt telkens: verdachte)
haar op zou zoeken. Als hij haar zou vinden zou ze geslagen worden en meer. Ik zag dat [benadeelde partij] het hele gesprek zeer emotioneel was.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 september

2018, opgenomen op pagina 655 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met
nummer NNRCC15031 ALEKTO d.d. 4 april 2019, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij] :
(p. 659) A: Ik heb geen gezin.
A: Ik had geen goed contact met mijn pleegmoeder wel met mij oma maar die is in 2012 overleden en sinds die tijd heb ik geen contact met mijn pleegmoeder.
V: Heb je nog andere contacten in Hongarije?
A: Nee dat heb ik niet.
V: Hoe dat verder in 2009?
A: Ik werd hier aan een pooier uit Hongarije verkocht en toen werkte ik in Den Haag voor hem. Hij heeft mij weer aan een andere pooier verkocht.
(p. 661) Daarna ben ik naar [plaats] verhuisd.
A: Ik denk haast dat dat in 2012 was.
V: Kan je verder vertellen hoe het werken in de prostitutie toen in [plaats] ging?
A: Ik hoefde niet lang te wachten op nieuwe problemen. Ik kon eerst twee week voor mezelf werken en toen kwam er een klant genaamd “ [naam1] ’.
(p. 662) A: Nadat de problemen er waren met [naam1] ging ik weer naar dat barretje ‘ [naam2] ”. Daar is [verdachte] bij mij gekomen, Hij heeft mij eigenlijk opgemerkt toen ik moeilijkheden kreeg met [naam1] . Hij heeft zijn hulp mij aangeboden. Hij zei dat als [naam1] opnieuw zou komen hij mij zou kunnen helpen. Natuurlijk vond ik hem als man aantrekkelijk. Daarna begin hij mij te bezoeken.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 september

2018, opgenomen op pagina 665 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[benadeelde partij] :
(p. 666) Hij (het hof begrijpt telkens
:verdachte
) heeft mij toen om 7 uur ‘s ochtends terug gebracht naar mijn werkkamer. En toen de deur dicht was kreeg ik twee grote klappen van
hem. Nadat ik de twee klappen heb gekregen daarna pas heeft hij een vraag gesteld. Hij heeft aan mij gevraagd of een Koerdische jongen [naam3] genaamd, een cliënt van mij was. Zij waren namelijk vrienden. Ik heb beaamt dat hij mijn cliënt was.
(p. 667) Toen heeft hij mij bespuugd. Ik kreeg een klap en hij heeft mijn haren gepakt en mij zo over de vloer getrokken.
(p. 668) [verdachte] begon met regelmaat aan mij geld te vragen en begon mij te controleren. Hij
heeft mij steeds gecontroleerd omdat hij daar aan het eind van de straat in de bar verbleef.
Hij bekeek hoelang de klant bij mij gebleven is die bij mij binnen kwam. Vaak als een klant

2 minuten of meer dan twee minuten lang na de seksuele contact binnen bleef dan sloeg hij

met regelmaat op de deur. Soms deed hij dat zolang dat ik de deur open moest maken. Dan
heeft hij de klant uit de kamer geschopt of in bijzijn van de klant heeft hij mij geslagen. Hij heeft mij toen weer heel erg in elkaar geslagen. Ik had letsel, Ik had blauwe plekken op mijn bovenarmen en benen. Op die dag zei hij tegen mij dat ik elke keer als een klant binnen komt en weggaat ik dat per sms bij hem moet aangeven.
A: Dat was in 2012. Vanaf deze periode heeft hij ook mijn geld afgepakt.
A: Ik borg het geld altijd op in de kast van de kamer. Hij pakte dan het geld uit de kast.
A: In het begin kwam hij na iedere klant. Hij kwam dan met een smoes dat hij mij miste.
Later deed hij dat niet meer na elke klant. Hij kwam dan wel dagelijks een paar keer langs en nam mijn geld toen mee.
(p. 669) A: Later heeft hij mij verteld dat hij mijn geld in zou leggen voor cocaïne zodat mijn geld meer zou worden.
A: Hij heeft het medegedeeld en niet gevraagd.
A: Dit gebeurde in het 1ste jaar toen ik in [plaats] aan het werk was. Er gebeurde dat ik de ene dag goed verdiende. En dan de andere dag weer niet. [verdachte] werd kwaad op mij op het moment dat ik op een dag weinig verdiende.
V: Hoeveel dagen per week werkte je in die periode?
A: Elke dag. 7 dagen per week.
V: Hoeveel uur per dag werkte je?
A: In het algemeen begon ik ’s avonds 18.00 uur te werken tot ’s ochtend 08.00 of 09.00 of tot 10.00 uur. Ook kwam het weleens voor dat ik doorwerkte tot 11.00 uur ‘s ochtends. Ik moest weleens huilen omdat ik zo moe was en zolang moest werken van [verdachte] . Ik zei dat dan wel tegen [verdachte] . Hij zei dan tegen mij dat ik nog even door moest werken en gaf dan bij mij een tijd aan dat ik mocht ophouden met werken.
p. 670) A: Daarna ben ik nog erger in elkaar geslagen door [verdachte] . Dit deed hij omdat een klant voor 50 euro drie minuten langer verbleef in mijn kamer. Toen heeft hij weer de deur ingeslagen van mijn kamer en heeft de klant er uitgegooid. Hij sloeg mij toen tegen mijn oog. Zijn armband raakte mijn oog en ik kon een paar dagen niet meer zien. Hij heeft mij met hele lelijke woorden behandeld. Daarna pakte hij mijn geld af en ging weg. Hij nam mijn geld en sigaretten mee. Op een geven moment kwam dat Bulgaarse meisje bij mij genaamd [naam4] . Zij vroeg mij mee te gaan naar haar kamer. Ze had medelijden met mij. [verdachte] zocht mij daarna. Omdat ik de deur niet opende heeft hij de deur van mijn werkkamer weer ingetrapt. Dat was de 2 keer dat dat gebeurde. Hij had mij bedreigd. Hij zei tegen mij dat ik niet zou proberen te vluchten anders zou hij een mes in mij steken. Ik mocht van [verdachte] niet meer met [naam4] spreken. Ik was in eerste instantie bang om alleen te blijven en ik was verliefd op [verdachte] . Daarom ben ik niet gevlucht. Ik mocht eigenlijk 2 jaar met niemand spreken ook niet met collega’s, alleen met klanten. Hij heeft mij helemaal opgeëist. Ik moest over alles eigenlijk verslag uit brengen aan [verdachte] . Als ik naar de winkel ging moest ik aan [verdachte] vertellen wie ik onderweg tegen kwam. Ik moest vertellen wanneer ik op mijn werkplek de gordijnen had dicht getrokken. Ik moest vertellen aan hem wanneer ik aan het eten was. Als ik geen intieme relatie met hem wilde omdat ik te moe was werd ik ook vaak geslagen.
(p. 671) [verdachte] heeft mijn contacten op sociale media gecontroleerd. Op een gegeven moment mocht ik met niemand meer contacten onderhouden. Vanwege mijn depressie begon ik cocaïne te gebruiken. Hij kwam daar op een gegeven moment achter. Hij sloeg mij.
Hij was in de veronderstelling dat ik zijn geld uitgaf. In dat jaar heb ik haast dagelijks wel klappen gekregen van hem.
V: Hebben we het dan nog steeds over 2013?
A: Ja 2013.
Op (…)sliep [verdachte] bij mij. Nadat wij wakker waren was ik heel erg depressief. Ik vroeg hem toen om drugs. Hij werd toen heel erg boos op mij. Hij gooide toen en glas naar mij. De versplinterde glasstukken tegen mijn hoofd hebben heel veel bloedingen veroorzaakt. Het bloed vloeide over mijn gezicht. Hij heeft mij toen naar het ziekenhuis, het UMCG te Groningen gebracht. Er was een Hongaarse collega die naast mij werkte zijnde [naam5] . [verdachte] heeft mij toegelaten om met [naam5] te praten. Op een gegeven moment vond [verdachte] dat ook niet goed meer.
(p. 672) A: Ik denk dat het in 2015 gebeurde toen twee Roemeense meisjes uit Utrecht naar ons toekwamen, ze werkten tegenover mij. Toen merkte [verdachte] aan mij dat ik erg te neergeslagen was en met niemand eigenlijk meer sprak. Toen heeft hij toegelaten dat ik met deze beide Roemeense meisjes kon spreken. Hij heeft voorwaarden gesteld: Hij zei dat ik tegen hun niets over ons mocht vertellen en niets over onze relatie vertellen. Ik mocht tien tot 15 minuten met de meisjes praten en daarna moest ik verslag uitbrengen over wat er was besproken.
(p. 673) Op een gegeven moment vond [verdachte] dat ook niet meer goed.
(p. 674) V: We hebben gesproken over de periode 2013 tot begin 2015. Hoe zat dat met je
werktijden en je verdiensten en je geld in die periode?
A: Ik was eigenlijk elke dag aan het werk. 7 dagen per week. De tijdstippen waren van 18.00 uur tot in de ochtend. Er was geen verschil. Hetzelfde als toen. Hoeveel ik verdiende dat weet ik niet. Hij pakte het geld en ik had soms geen geld om [naam6] te betalen.
V: Haalde hij dagelijks je geld op?
A: Ja dat klopt.
V: De werktijden, de lange dagen ging dat ook omdat hij dat wilde?
A: Ja dat klopt
(p. 675) V: Als je eens geen zin had om te werken?
A: Ik was vrij als ik blauwe plekken had. Ik kon geen vrij krijgen of nemen. Ik moest ook werken toen ik Chlamidya had dat deed pijn.
V: Als je wel pauze nam?
A: Dan kwam hij langs en schreeuwde. Hij was altijd in de buurt in de [naam7] of [naam2]
en kon mij makkelijk zien.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 2 oktober 2018, opgenomen op pagina 704 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij] :

(p. 706) V: Ok, dan gaan we nu Verder van begin 2015, kan je ons vertellen hoe het toen
verder ging?
A: Na een periode mocht ik niet meer met de Roemeense meisjes contact onderhouden. Met niemand eigenlijk meer. Daarna veranderde het gedrag van [verdachte] met 180 graden naar mij. Ik kreeg meer vrijheden maar mocht geen contacten met andere mensen hebben. Ook niet met meiden in de straat.
(p. 706) V: We zitten halverwege 2016. Tot deze periode werkte jij en tot deze periode pakte
[verdachte] dagelijks je geld wat je verdiende?
A: Ja dat klopt.
(p. 710) A: [verdachte] is op [geboortedatum] jarig en dat is in een tragedie uitgemond. Hij heeft de voordeur bij de gang dicht gedaan en mij daarna erg in elkaar geslagen.
(p. 711) V: Hij was er achter gekomen dat de klant langer was zonder dat je het had gemeld?
A: Ja dat de klant langer bleef. Nadat hij mij in elkaar heeft geslagen dwong hij mij eigenlijk
om naar mijn eigen kamer terug te gaan. Daar heeft hij mij nog langer geslagen met de
zijkant van de telefoon. Ik bloedde aan de zijkant van mijn hoofd en ik werd ook duizelig.
Daarna zei hij: “Was je gezicht en ga maar snel weer werken”. Het minimale bedrag was 500 euro die ik moest klaren. Mijn ogen en mond waren opgezwollen en zo ging ik weer werken.
(p. 712) A: Ik was vergeten te vertellen dat [verdachte] mij mee genomen heeft op vakantie in
2016. In april waren we 3 dagen met de auto in Parijs. In begin september van dat jaar waren we 8 dagen in Alanya Turkije. Hij gaf heel veel geld aan die Turkse vakantie. Daarna wilde ik graag dat [verdachte] mij met rust moest laten. Daarna zei [verdachte] dat ik mij moest aan te kleden. Ik zag dat hij onder invloed was. Ik durfde dus geen nee te zeggen. Ik kreeg cocaïne van hem om goed wakker te kunnen worden.
(p. 713) V: In welke tijd zitten we nu?
A: Ongeveer oktober 2017.
A: In deze periode walgde ik van hem. Maar ik was bang dat ik alleen zou blijven en was
bang voor hem. Daarom durfde ik ook niet bij hem weg te gaan.
Ik wist dat als ik mij aanpaste aan hem het beter voor mij was. Ik werd dan niet mishandeld.
Daarom heb ik de laatste tijd niet zoveel klappen gekregen. Ik leerde hoe ik iets wel of niet
moest doen. Of te wel hoe ik mij moest gedragen.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 3 oktober 2018, opgenomen op pagina 723 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij] :

(p. 726) Het is zo geweest dat ik voor een uur 150 euro vroeg. Maar [verdachte] zei dat als ik zag dat de klant veel geld had ik meer zou kunnen vragen bijvoorbeeld 250 euro. Of de klant eerder wegsturen. [verdachte] lette altijd op de tijd. Als er een klant bij mij was dan appte hij mij dat ik bijvoorbeeld nog 5 of 10 minuten tijd had.
(p. 728) V: Je hebt verklaard dat je, nadat je in begon te werken in [plaats] , [naam1] tegen het lijf liep en nadat [naam1] uitje leven was verdwenen, kwam [verdachte] in beeld.
A: Volgens mij is dat begonnen eind april 2012. Toen kregen we contact.
p. 730) A: Totaal mocht ik 3 keer werkkleding kopen per jaar. Ik mocht niet meer dan 50 euro per keer van hem besteden. Totaal kostte deze kleding 150 euro per jaar.

6. Verklaring van [benadeelde partij] , afgelegd in Hongarije middels een videoverbinding met de

rechtercommissaris, d.d. 5 december 2019:
Ik werd verliefd op hem. U vraagt of hij me sloeg zodat ik ging werken. Ook daarvoor. U vraagt of [verdachte] nog andere dingen tegen mij deed dan slaan. Ja. Geestelijk ook. Minderwaardig doen, over mijn uiterlijk, lelijke woorden en zijn gedrag tegen mij. Ik ben bij hem gebleven omdat ik bang was en omdat ik niet wist wat hij met me ging doen als hij me zou vinden. Ik wilde vluchten en heb 2 keer tegen hem gezegd dat ik weg wilde. Hij zei toen dat hij me in stukken zou scheuren als hij me zou vinden want hij zei ik mocht niet van een ander zijn.
In de eerste 4 jaar mocht ik met niemand contact. In het laatste jaar heeft hij een taxibedrijf opgericht. Toen controleerde hij mij nog steeds, maar was hij iets minder met mij bezig. De eerste 4 jaar was horror, daarna waren er momenten dat het steeds beter ging. De laatste 2 jaar ging het soms wel 2 maanden goed, hij sloeg me dan wel, maar niet dat het zichtbaar was. Ik werd een paar keer met vlakke hand of met een telefoon of wat hij maar in zijn hand had, in mijn gezicht geslagen maar niet meer zo vaak. Toen een klant lang er dan één minuut b1eef heeft hij de deur ingetrapt en de klant eruit gezet en mij tot de dood geslagen, want hij wilde weten of ik voor mijn eigen plezier met de klant was.

7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen opgenomen op pagina 633 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas verbalisant:

In de veiliggestelde gegevens [3] zag ik in de iCloud van [benadeelde partij] de volgende verwijderde notitie staan met de titel ‘ [verdachte] ’.“ [verdachte] ! Ik ga weg..aub niet mij zoeken! Wij onze relacie is klaar! Ik weg gegaan zo, omdat ik weet het wel, Jij ga mij niet laten, ...ik wil niet meerjour slave zijn!! ik ben moe van dat ik ben moe, omdat na zo veel tijd, ik ben nog steeds jouw hoerje, veder niks. Maar nu ik wil ik ook niet meer worden.’

8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20juni

2018, behorend bij voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Het toestel waarin ik onderzoek heb gedaan is de zwarte iPhone 8 met beslagcode A.0 1.01.002_S 07726.
Om de verklaring van aangeefster te falsificeren of te verifiëren heb ik gezocht naar gesprekken tussen de verdachte en aangeefster. Ik zag dat er op de telefoon WhatsApp gesprekken stonden tussen aangeefster en de verdachte. Dit WhatsApp-gesprek beslaat een
korte periode, namelijk tussen 7 juni 2018 en 29 juni 2018. De berichten kwamen binnen (incoming) van het nummer + [nummer1] , deze was in gebruik bij aangeefster. Hieronder zijn een aantal onderdelen uit het gehele WhatsApp gesprek opgenomen.
Het hof acht daarnaast de volgende app-berichten relevant en voegt die aan het bewijsmiddel toe:
9. De door verdachte ter(rechtbank)zitting van 12 december 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:

De Whatsappgesprekken die u mij zojuist heeft voorgehouden heb ik met [benadeelde partij] gevoerd. Er is inderdaad onenigheid ontstaan tussen ons over [naam3] , omdat ze hem niet als klant maar voor haar plezier had ontvangen. Er was thuis wel eens sprake van duwen en trekken tussen [benadeelde partij] en mij. In het begin hadden we vaak ruzie dat klopt wel. Thuis heb ik haar wel eens een platte hand gegeven. Zij gaf mij geld uit zichzelf. Ik bracht haar wel naar haar werk en haalde haar ook wel op.

10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 5 december

2018, opgenomen op pagina 564 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
verdachte:
(p. 571) A: Er waren mensen die ons uit elkaar wilden halen. Maar ja er was wel iets dat ze
gewoon bleef bij mij. En eerlijk is eerlijk, ik heb daar ook wel vaak in de kamer geslapen.
Dat was 2012, 2013, 2014, 2015.

11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen medische

informatie [benadeelde partij] d.d. 23 januari 2019, opgenomen op pagina 791 e.v. van voornoemd
dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Van de GGD is informatie ontvangen over [benadeelde partij] . Een medewerkster van de dienst vertelde
telefonisch dat [benadeelde partij] veelvuldig bij de GGD is geweest in verband met SOA-onderzoeken.
Daarbij is in 2016 chlamydia vastgesteld.
Van het UMCG zijn gegevens ontvangen met betrekkingen tot bezoeken van [benadeelde partij] aan het
ziekenhuis. Op 25 maart 2013 is [benadeelde partij] bij het ziekenhuis geweest in verband met
‘glasverwondingen aangezicht’. Vastgesteld letsel is: ‘Links naast neus snijwondje 1cm,
scherpe wondranden. Tevens snijwondje boven linker mondhoek’.

12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10

augustus 2016, opgenomen op pagina 594 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas
van verbalisanten:
Uit het politiesysteem blijkt dat er op donderdag 19 juli 2012 omstreeks 02:41 uur wederom
een incident is geweest tussen [verdachte] en [benadeelde partij] . De politie is ter plaatse
geweest op het werkadres van [benadeelde partij] namelijk [adres1] te [plaats] . Het volgende
blijkt:
[verdachte] valt [benadeelde partij] opnieuw lastig, bonkt op deur en ruiten, tijdens haar werk als
prostituee. [benadeelde partij] en collega [naam8] geven aan dat hun klanten nu wegblijven. Zelf zijn ze
bang voor [verdachte] . Door de ter plaatse gekomen politiemensen wordt gezien dat [benadeelde partij] een
blauw oog heeft. Volgens [benadeelde partij] is ze door [verdachte] geslagen.

13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7

november 2018, opgenomen op pagina 613 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 9 augustus 2013 is door mij de volgende rapportage opgemaakt:
[benadeelde partij] , werkzaam in de [adres1] heeft afgelopen zondag haar relatie verbroken met
[verdachte] . Sindsdien valt hij haar lastig. RAP constateerde een blauw oog, volgens [benadeelde partij] is ze door hem geslagen. [benadeelde partij] heeft al afspraak gemaakt voor het doen van aangifte. Tijdens haar werk wordt ze nu lastig gevallen door ex: op ramen/deuren beuken in de [adres1] , uitschelden. [benadeelde partij] en collega [naam8] geven aan dat hun klanten nu wegblijven. Zelf zijn ze bang voor [verdachte] .

14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2016, opgenomen op pagina 606 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:

Op 30 juni 2015, omstreeks 22.00 uur, werden wij, tijdens onze controle in de [adres1] ,
aangesproken door de Roemeense prostituee [naam9] ( [adres1] ).
Wij hoorden dat zij vanavond [benadeelde partij] huilend op haar kamer had gehad. [benadeelde partij] had
verteld dat ze geslagen was door haar vriend [verdachte] . [verdachte] zou haar niet alleen hebben geslagen, maar ook al haar verdiende geld hebben afgepakt. Volgens [naam9] is dit niet de eerste keer. [benadeelde partij] is al vaker bij haar geweest met dit verhaal en [verdachte] komt regelmatig bij haar om geld te halen.

15. De verklaring van [naam9] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 23 mei 2019:

Ik kreeg problemen met [benadeelde partij] nadat haar vriend kwam, dat was [verdachte] . Hij was in onze straat van de ochtend tot de avond. Later begon zij langs te komen en dan was zij geslagen door deze man. Zij vertelde mij dat. Ik zag dat zij blauwe plekken had. Ze legde de ruzie bij met haar vriend en vertelde haar vriend dat ik had gezegd hem te laten gaan. Hij begon mij toen te haten en ik ben een keer door hem geslagen en 1 keer heeft hij mijn arm uit de kom geslagen. Wat ik wel zag is dat hij kwam, naar binnen ging en de deur dicht sloeg. Dan zag ik dat er beweging was in de kamer, en ik hoorde schreeuwen en gillen.
Nadat hij wegging had [benadeelde partij] blauwe plekken. De eerste 3, 4 jaar werkte ze iedere dag en sliep op haar kamer. Later, de laatste 2 jaar, kwam hij haar ophalen en gingen ze ergens anders slapen.
U vraagt of ik heb gezien dat [benadeelde partij] werd gecontroleerd gedurende haar werktijden door [verdachte] . Ja. Zij werkte heel veel uren. Hij was de hele dag op straat en ik zag dat na iedere klant hij naar binnen ging bij [benadeelde partij] , de gordijnen gingen dicht en na 2 minuten kwam hij weer naar buiten. U vraagt of [benadeelde partij] ook in andere zaken werd gecontroleerd. [benadeelde partij] mocht van hem niet uit de kamer. Ze mocht niet met ons koffie komen drinken. Als ze bij mij kwam stuurde ze hem een bericht dat ze bij mij was. Dat heb ik zelf gezien.

16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14

oktober 2015, opgenomen op pagina p. 837 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van [getuige1] :
(p. 839) A: Ik heb met mijn ogen gezien dat [benadeelde partij] na iedere klant aan [verdachte] een sms stuurt dat zij een klant heeft gehad, iedere keer dat zij 2 tot 3 klanten heeft gehad, komt [verdachte] het geld van haar afhalen. Ik ben een paar keer met haar voor trio geweest. Ik zag dat [benadeelde partij] met [verdachte] sms’te. Ik heb nog tegen haar gezegd: Waarom doe je dat, waarop [benadeelde partij] antwoordde, dat zij alles moest vertellen, omdat ze anders trammelant kreeg met hem. Ik heb haar erop attent gemaakt dat de liefde overgaat en dat zij dan zonder geld zal overblijven. [benadeelde partij] heeft dit aan [verdachte] verteld en [verdachte] kwam bij mij verhaal halen. Als [benadeelde partij] samen met ons bv, kopje koffie ging drinken in de stad, was de sfeer geladen omdat [benadeelde partij] de hele tijd gestrest was. [benadeelde partij] zat de hele tijd met [verdachte] te sms’en, zoals: Wat zij deed en waar zij was. [benadeelde partij] vertelde dat zij hem moest berichten. Soms ging [benadeelde partij] eerder weg, omdat [verdachte] dat wilde.
V: Dit koffiedrinken in welke periode was dit?
A: Voordat wij met vakantie gingen, tot juli van dit jaar. [naam9] heeft een keer tegen [benadeelde partij]
gezegd, zeg tegen [verdachte] dat je hem geen geld meer geeft en dat als hij van jou houdt, bij jou blijft zonder dat je hem geld geeft. [benadeelde partij] heeft dit tegen [verdachte] gezegd en [verdachte] liet haar eigenlijk niet meer bij ons komen.
(p. 840) [benadeelde partij] wilde bij hem weg, maar vertelde bang voor hem te zijn. [benadeelde partij] zou haar bagage pakken en vertrekken naar Hongarije. Toen [verdachte] daarachter kwam, ging hij naar [naam9] en bedreigde haar dat hij zou slaan.
V: [verdachte] komt geld bij [benadeelde partij] ophalen Wat weet je op dit moment daar van af?
A: Zij stuurt een sms naar hem. [verdachte] komt naar de kamer. Het gordijn gaat dicht voor enkele minuten. Hierna gaan de gordijnen weer open en [verdachte] gaat weer weg.

17. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24

november 2015, opgenomen op pagina 842 van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van [naam10] :
(p. 843) A: Het gebeurde toen weer dat [benadeelde partij] huilend bij mij op de kamer kwam. Ik liet haar toen weer binnen en probeerde haar te troosten. Toen kwam [verdachte] ook bij mijn kamer aan de deur. Hij schopte tegen mijn deur en schreeuwde laat mijn vriendin naar buiten of doe de deur open.
(p. 844) A: na iedere klant die zij had, was [verdachte] in haar kamer.
A: Ik bedoel daarmee dat hij na elke klant het geld bij haar ging pakken. Ik zag haar zelf ook vaak een rieten laatje open doen en ik zag dat zij dan geld uit de la pakte en dat aan hem gaf. Ik kon dit vanuit mijn werkkamer zien als haar gordijnen open waren.
A: Ik heb wel krassen bij haar op de pols gezien. [benadeelde partij] vertelde mij dat ze met [verdachte] had
gevochten op haar kamer.
(p. 845) A: [verdachte] probeerde mij weg te jagen uit de straat. Zodat [benadeelde partij] alleen achterblijft
en niemand haar raad kan geven.

18. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 oktober

2018, opgenomen op pagina 858 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[naam11] :
(p. 861) A: Een keer vertelde ze (de rechtbanken ook het hof
begrijpt:
[benadeelde partij] ) dat zij een litteken had
onder een van haar ogen. [benadeelde partij] vertelde mij dat [verdachte] dat had gedaan. Hij had
dat gedaan met een glas. Ik heb zelf dat litteken ook wel gezien bij [benadeelde partij] .

19. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 14 november

2018, opgenomen op pagina 867 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van [naam12] :
(p. 871) Ik heb berichten op haar (de rechtbanken ook het hof
begrijpt: [benadeelde partij] ’s) telefoon gezien die er niet om
liegen.
V: Zoals?
A: “Opschieten anders sla ik je kop eraf dat soort dingen.
(p. 874) A: Als je een beetje scrolde dan stonden er berichten in van “wachten jij nu” of “geen klant” en “noe klant” een beetje dat soort teksten. En dan zei hij gelijk “hoe lang” weet je wel. Dat was een telefoon waarop hij continu wou weten hoeveel geld die dag binnenkomt.

20. Verklaring van [naam12] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 juni 2019:

Ik heb de eerste keer geen geld betaald aan [benadeelde partij] . De tweede keer was [benadeelde partij] in de veronderstelling dat ik wel moest betalen, omdat zij anders in de problemen zou komen met
[verdachte] . U vraagt mij of ik weet om wie het precies ging. Op het moment zelf was dat niet
duidelijk, zij noemde [verdachte] toen “schatje patatje’. Zij was gewoon bang. U vraagt mij of ik in de [adres1] al angst bij [benadeelde partij] zag. Dat klopt. U vraagt mij waarom ik haar toen niet direct heb meegenomen. Volgens [benadeelde partij] kon dat niet. Zij kon zich volgens haar niet vrij bewegen.

21. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 13

december 2018, opgenomen op pagina 908 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van [naam13] :
(p. 909) V: Hoe vaak zag je hem (de rechtbanken ook het hof
begrijpt: verdachte) rijden?
A: Misschien 2x per nacht, misschien vaker.
V: Was aan [benadeelde partij] aan het werk als hij door de straat reed?
A: Ja, hij reed met de taxi of met de Audi. [benadeelde partij] stond dan in het raam of was bezig.

22. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2018, opgenomen op pagina 606 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:

(p. 608) Op donderdag 18 november 2015, omstreeks 01.20 uur, stonden wij in de [adres1] in de omgeving van perceel 27. Wij zagen dat [benadeelde partij] aan het werk was in perceel 27-1 en wij zagen dat zij ons wenkte. Kort voordat wij naar [benadeelde partij] toe liepen zagen wij dat de bekende personenauto, merk Lexus en voorzien van het kenteken [kenteken2] door de [adres1] reed en kort voor het raam van perceel 27-1 stopte. Van afstand hebben wij alleen kunnen zien dat er maar 1 persoon in de auto zat en wel op de bestuurdersplaats. Vrijwel zeker heeft de bekende [verdachte] als bestuurder opgetreden.
Wij zagen op 25 februari 2016, omstreeks 00.45 uur, [verdachte] in een personenauto door de [adres1] rijden, in een auto, merk Lexus met het kenteken [kenteken2] .
Op woensdag 6 juli 2016, omstreeks 23.30 uur zagen wij, [verdachte] , op een bromscooter rijden
in de [adres1] .
Op zondag 10 juli 2016, omstreeks 01.30 uur, zagen wij [verdachte] wederom rijden op dezelfde
bromscooter in de [adres1] . Wij zagen deze keer dat hij ging stil staan bij de werkkamer
[adres1] ) van [benadeelde partij] en ging met haar in gesprek.

23. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 oktober 2016, opgenomen op pagina 623 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas verbalisant:

Op vrijdag 7 oktober 2016, omstreeks 20.25 uur reed ik over [adres2] te
[plaats] . Ter hoogte van de splitsing met de [adres3] zag ik een personenauto met de waarschuwingslichten aan stilstaan. Ik zag dat de mij ambtshalve bekende [verdachte] op de bestuurdersplaats zat en dat de mij ambtshalve bekende [benadeelde partij] op de passagiersplaats zat. Ik zag dat [benadeelde partij] uit de personenauto stapte en wegliep in de richting van de [adres3] . Ik zag dat [verdachte] wegreed.
Het hof voegt aan de bewijsmiddelen toe:

24. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof op 14 oktober 2021, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :

Ik heb profijt gehad van de werkzaamheden van [benadeelde partij] want ik kreeg geld van haar dat zij verdiende met haar prostitutiewerk. Het klopt dat [benadeelde partij] mij soms appte en dan vroeg of ze cocaïne mocht gebruiken. U houdt mij de appjes van 8 juni 2018 om 23:55: uur voor inhoudende “Patat, mag ik doen? Beetje energie”. Dat gaat over cocaïne. Toen ze vroeg op 29 juni 2018 “Mag ik eentje nemen”, ging dat ook over cocaïne.
Ik heb [benadeelde partij] wel eens geslagen in haar gezicht. We hadden in het begin veel ruzie. Het klopt dat ik haar in appjes ‘hoer’ heb genoemd. We hadden voornamelijk ruzie omdat ze domme dingen deed en problemen maakte.
Ik wist dat [benadeelde partij] door een Hongaarse organisatie naar Nederland is gehaald en dat ze van pooier tot pooier is gegaan.

25. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, ongedateerd, p. 944 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :

De rekening ING-op naam van [benadeelde partij] wordt weinig gebruikt. Het lijkt erop dat contant geld gestort wordt, om girale verplichtingen te kunnen voldoen, zoals betaling van de zorgverzekeraar of de boekhouder. Het merendeel van de stortingen vindt plaats vlak voor dergelijke afschrijvingen. Voor huur van een kamer in de [adres1] of een woning zijn geen girale betalingen te zien.
Bewijsoverwegingen mensenhandel:
Voorts neemt het hof na te noemen overwegingen uit het vonnis over en maakt die tot de zijne. Het hof is van oordeel dat de rechtbank de betreffende verweren van de verdediging, die ook in hoger beroep zijn gevoerd, terecht en op goede gronden heeft verworpen:
“De rechtbank leidt ten aanzien van feit 1 uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat de aan
verdachte ten laste gelegde sub-onderdelen 1, 4, 6 en 9 van lid 1, van artikel 273f van het
Wetboek van Strafrecht (Sr) bewezen kunnen worden, waarbij jegens [benadeelde partij] de
dwangmiddelen dwang, geweld, andere feitelijkheden, dreiging met geweld, misbruik van een kwetsbare positie zijn toegepast.
De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat zij - anders dan de raadsman -
de aangifte van [benadeelde partij] betrouwbaar acht. De aangifte en aanvullende verklaringen van [benadeelde partij] zijn authentiek, gedetailleerd en consistent en vinden op essentiële onderdelen steun in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de juistheid van inhoud ervan te twijfelen. De omstandigheid dat [naam11] niets heeft gemerkt van hetgeen volgens [benadeelde partij] met betrekking tot verdachte heeft plaatsgevonden, zoals de raadsman heeft aangevoerd, wil niet zeggen dat dit dan ook niet is gebeurd.
Dwang, geweld en dreiging met geweld
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte [benadeelde partij] meermalen heeft mishandeld en met geweld heeft bedreigd. [benadeelde partij] heeft daar uitgebreid over verklaard, [naam9] heeft meerdere keren blauwe plekken bij [benadeelde partij] geconstateerd nadat er onenigheid tussen [benadeelde partij] en verdachte was geweest en de politie heeft tweemaal een blauw oog bij [benadeelde partij] geconstateerd nadat er een incident tussen haar en verdachte had plaatsgevonden. Verder wordt de verklaring van [naam9] dat verdachte een glas naar haar heeft gegooid waarbij zij versplinterde glasstukken in haar gezicht heeft gekregen, ondersteund door de medische gegevens van het UMCG, zoals opgenomen onder bewijsmiddel 11. De weinig concrete verklaring van verdachte dat het letsel bij [benadeelde partij] was veroorzaakt doordat er een glazen standaard (ter terechtzitting) of een glas (bij de politie) vanuit of vanaf de kast op haar gezicht was gevallen, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
De rechtbank ziet de toepassing van dit geweld en de bedreigingen met geweld, gelet op de
omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, in direct verband staan met de
prostitutiewerkzaamheden en het afdragen van verdiensten daarvan door [benadeelde partij] aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het geweld en de dreiging met geweld door verdachte werden gebruikt als instrumenten om zijn wil aan haar op te Leggen en dat sprake is van
dwangmiddelen in de zin van voornoemde bepaling. Het verweer van de raadsman dat de
mishandelingen niet kunnen worden bewezen en dat eventueel geweld los heeft gestaan van de prostitutiewerkzaamheden wordt verworpen.
Andere feitelijkheden
Uit de bewijsmiddelen blijkt tevens dat in de periode waarop de aangifte ziet sprake is
geweest van isoleren en controleren door verdachte van [benadeelde partij] , waarbij contacten met
derden, die [benadeelde partij] uit haar - door verdachte gecreëerde - isolement zouden kunnen halen, zoveel mogelijk moesten worden voorkomen.
Zo leidt de rechtbank uit de verklaringen van [naam9] , [naam10] en [getuige1] af dat verdachte
verhaal bij hen kwam halen indien zij zich over [benadeelde partij] hadden ontfermd dan wel haar voor
verdachte hadden gewaarschuwd. [naam9] heeft verder verklaard dat [benadeelde partij] van verdachte
geen koffie met hen mocht komen drinken en uit de verklaring van [getuige1] blijkt dat, indien
[benadeelde partij] wel met de dames iets ging drinken, de sfeer geladen was, omdat zij “de hele tijd met [verdachte] zat de sms’en, omdat zij hem moest berichten”. Daarnaast controleerde verdachte [benadeelde partij] op sociale media en mocht zij op een gegeven moment met niemand meer contact onderhouden, zo heeft [benadeelde partij] verklaard. Verder blijkt uit de WhatsAppgesprekken die tussen [benadeelde partij] en verdachte hebben plaatsgevonden van 8 tot en met 28 juni 2018 (opgenomen onder bewijsmiddel 8) van een zeer intensieve controle door verdachte van [benadeelde partij] . [benadeelde partij] legde daarbij tot op de minuut nauwkeurig verantwoording aan verdachte af over al haar werkzaamheden en verdiensten en voelde zich kennelijk zelfs verplicht hem voor het roken van een sigaretje om toestemming te vragen. Verdachte heeft ter zitting, hiernaar gevraagd, niet betwist dat deze gesprekken representatief zijn voor hun onderlinge communicatie over aangeefsters werkzaamheden.
De rechtbank duidt dit isoleren en controleren door verdachte als ‘andere feitelijkheden’ die
door verdachte werden ingezet, enerzijds om te voorkomen dat [benadeelde partij] minder afhankelijk van hem zou worden, hetgeen haar ‘bereidwilligheid’ om voor hem te blijven werken in gevaar zou kunnen brengen, en anderzijds om te bewerkstelligen dat zij zoveel mogelijk klanten per dag zou blijven afwerken, om zoveel mogelijk inkomsten uit haar prostitutiewerkzaamheden te kunnen genereren.
Misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van een uit feitelijke omstandigheden
voortvloeiend overwicht
Met betrekking tot het dwangmiddel misbruik van een kwetsbare positie geldt dat daaronder
mede wordt begrepen “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.”
Met betrekking tot het dwangmiddel misbruik van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht geldt blijkens de wetsgeschiedenis dat, waar het de prostitutie betreft, dit misbruik kan worden verondersteld indien de prostitué(e) in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren.
Volgens de Hoge Raad is voor het bewijs van door “misbruik” handelen toereikend dat de dader zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat tenminste voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer. [4]
De rechtbank overweegt dat [benadeelde partij] , vanaf het moment dat zij op 18-jarige leeftijd vanuit Hongarije naar Nederland (Den Haag) is gekomen tot het moment waarop zij zich op 21-jarige leeftijd in [plaats] heeft gevestigd, onafgebroken als prostituee voor pooiers heeft gewerkt.
Nadat zij in [plaats] twee weken als zelfstandig prostituee had gewerkt, ontmoette zij de
toen bijna 27-jarige verdachte. Verdachte heeft zich al snel als haar vriend opgeworpen, nadat hij haar tegen haar gewelddadige vriend, [naam1] , ‘in bescherming’ had genomen. [benadeelde partij] bevond zich op dat moment in een kwetsbare positie. Zij kende, op haar pooiers na, niemand in Nederland (…) [5] . Ook in Hongarije had zij niemand om op terug te vallen.
Dit maakte haar ontvankelijk voor de aandacht van verdachte die zich over haar had ontfermd en zij werd verliefd op hem. Verdachte was van deze kwetsbare positie van [benadeelde partij] op de hoogte en begon zich vrijwel direct als haar volgende pooier op te werpen. Verdachte begon haar te mishandelen en te dreigen met geweld. Zij moest haar prostitutiewerkzaamheden volgens zijn aanwijzingen en bevelen gaan uitvoeren, waarbij hij haar constant in de gaten hield. Haar inkomsten moest zij aan verdachte afstaan. De verhouding tussen verdachte en [benadeelde partij] was daarbij geenszins gelijkwaardig. [benadeelde partij] was door het (gewelddadige) handelen van verdachte en de constante controle die hij op haar uitoefende in een afhankelijke positie van hem geraakt waarin zij zich niet tegen zijn wil kon en durfde te verzetten.
Dat van een dergelijke situatie sprake was, wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd door de zeer emotionele toestand waarin [benadeelde partij] verkeerde toen zij zich op 10 september 2018 op het politiebureau in Haren meldde. Tevens vindt de rechtbank bevestiging daarvan in de omstandigheid dat [benadeelde partij] pas bij verdachte weg durfde te gaan nadat zij bevriend was geraakt met [naam12] die haar heeft geholpen bij verdachte weg te vluchten. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de veronderstelling van de raadsman dat de verliefdheid van [benadeelde partij] voor [naam12] tot een valse aangifte heeft geleid.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze feitelijke omstandigheden volgt dat [benadeelde partij] zich ten
opzichte van verdachte in een afhankelijke positie bevond/waarin zij geen andere reële keuze
had dan, zoals verdacht haar opdroegin de
prostitutie te (…) [6] blijven werken en het verdiende geld aan hem af te dragen. De positie waarin zij verkeerde was niet vergelijkbaar met die van een mondige prostituee in Nederland. [benadeelde partij] verkeerde aldus in een uitbuitingssituatie en verdachte heeft daar misbruik van gemaakt.
De omstandigheid dat [benadeelde partij] aanvankelijk vrijwillig in de prostitutie zou zijn gaan werken,
zoals door de raadsman is aangevoerd, maakt niet dat van een dergelijke dwang geen sprake
was. Immers een situatie van uitbuiting kan ook ontstaan nadat aanvankelijk vrijwilligheid bij het slachtoffer bestond. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt daarom verworpen.
Uitbuiting
Uit de wettekst van sub-onderdelen 1 en 6 van lid 1, artikel 237f Sr volgt dat voor
bewezenverklaring van deze sub-onderdelen is vereist dat sprake is van (het oogmerk van)
uitbuiting. Uit de jurisprudentie [7] volgt dat de in de overige sub-onderdelen omschreven gedragingen eveneens alleen strafbaar zijn indien zij zijn begaan onder omstandigheden
waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Uitbuiting moet derhalve worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van deze sub-onderdelen. In lid 2 van artikel 237f Sr is bepaald dat onder uitbuiting in ieder geval uitbuiting in de prostitutie valt.
Ten aanzien van het oogmerk van uitbuiting overweegt de rechtbank dat hiervoor is vereist dat het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander werd of zou kunnen worden uitgebuit.
Nu naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat [benadeelde partij] er met toepassing van voornoemde dwangmiddelen door verdachte toe is gebracht om zich te prostitueren en verdachte hier financieel voordeel uit heeft gehaald, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [benadeelde partij] heeft uitgebuit. Dat verdachte daadwerkelijk handelde met het oogmerk van uitbuiting, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Het op deze wijze financieel voordeel behalen uit werkzaamheden die door een ander onder
deze omstandigheden in de prostitutie worden verricht, terwijl er sprake is van dwang, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, leidt tot uitbuiting als bedoeld in artikel 273f Sr.
De rechtbank is derhalve - anders dan de raadsman - van oordeel dat sprake was van uitbuiting van [benadeelde partij] door verdachte en dat verdachte daar ook het oogmerk op heeft gehad.
De rechtbank acht verder de onder de gedachtestreepjes ten laste gelegde feitelijke gedragingen alle te bewijzen, met uitzondering van het verwijt aan verdachte dat hij [benadeelde partij] heeft laten werken zonder condoom. Daarvan -is uit de verklaringen van [benadeelde partij] niet gebleken. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover ten laste gelegde gedragingen slechts berusten op de verklaring van [benadeelde partij] , stelt de rechtbank dat voor een bewezenverklaring niet vereist is dat er ten aanzien van alle onderdelen twee bewijsmiddelen zijn.
De rechtbank volgt de raadsman in zijn verweer ten aanzien van de pleegperiode. Nu
[benadeelde partij] heeft verklaard dat zij en verdachte eind april 2012 contact met kregen, zal zij het feit ingaande mei 2012 bewezen verklaren.”

Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 2

Standpunt verdediging
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde witwassen is door de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte geld en/of goederen voorhanden heeft gehad die van misdrijf afkomstig waren en verdachte geen verbergings- en/of verhullingshandelingen heeft gepleegd. De Lexus IS220D en Ford Galaxy waar verdachte in reed, waren van verdachtes ouders en niet van hem zelf. Bovendien ontving verdachte een deel van de ten laste gelegde pleegperiode een uitkering waarvan hij heeft geleefd en werd hij financieel ondersteund door zijn ouders. Dat hij enkel van de inkomsten van [benadeelde partij] heeft geleefd, is derhalve niet het geval, aldus de raadsvrouw.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verweren moeten worden verworpen en dat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel hof
Zoals hiervoor is overwogen verklaart het hof onder 1 bewezen dat verdachte zich gedurende een periode van 6 jaren schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel en, zoals hierna ten aanzien van feit 3 zal worden overwogen, de handel in cocaïne. Dit zijn misdrijven waarmee doorgaans grote geldbedragen worden verkregen, terwijl uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte gedurende genoemde pleegperiode geen legaal inkomen genoot (van 2012 tot en met 2014) ofwel slechts een bijstandsuitkering van de gemeente Groningen ontving (van 2015 tot en met 2017).
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij heeft geprofiteerd van de werkzaamheden van [benadeelde partij] en dat zij samen veel geld hebben uitgegeven. Verdachte: “We gingen ervan naar de winkel, naar het zwembad, naar spa’s, op vakantie en we feestten veel. Soms gaven we 500 of 600 euro uit op zo’n feestje. In een weekend soms wel € 1200,- of
€ 1300,-. Ik heb ook cadeautjes van haar gekregen. Soms haalde ik drugs op de pof en dan betaalde zij dat later.”
Nu deze uitgaven zijn gedaan met geld dat uit misdrijf is verkregen, heeft verdachte zich daarmee schuldig gemaakt aan witwassen. Dat verdachte in de ten laste gelegde pleegperiode ook een uitkering heeft ontvangen en naar eigen zeggen soms financieel door zijn ouders werd ondersteund, maakt dit niet anders. Uit het voorgaande blijkt immers dat de uitgaven op zijn minst genomen voor een groot deel afkomstig zijn geweest uit een door verdachte gepleegd misdrijf, te weten uit mensen- en/of drugshandel. Het onder 2 ten laste gelegde kan derhalve worden bewezen, zoals hieronder vermeld.
Ten aanzien van de ten laste gelegde auto’s slaagt het verweer van de verdediging. Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat deze auto’s zijn aangeschaft met - kort gezegd - crimineel geld. Verdachte wordt in zoverre van de tenlastelegging vrijgesproken.
Ten slotte overweegt het hof dat - anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd - , de zogenoemde kwalificatie-problematiek in witwaszaken hier niet aan de orde is. Hoewel verdachte (onmiddellijk) geld uit eigen misdrijf heeft verkregen, heeft hij dit vervolgens uitgegeven en aan diverse zaken besteed, waardoor sprake is van ‘overdragen en omzetten’ en niet enkel van ‘verwerven en voorhanden hebben’ van dat geld. Daarnaast geldt ten aanzien van de voorwerpen (cadeaus) en levensmiddelen die verdachte gedurende de ten laste gelegde periode heeft verworven en voorhanden heeft gehad, dat zij indirect, dus
middellijkvan eigen misdrijf afkomstig zijn (immers: betaald met door [benadeelde partij] verdiend geld). In zoverre kan het bewezenverklaarde feit daarom wel als witwassen worden gekwalificeerd.
Bewijsmiddelen:
Het hof neemt ter zake van feit 2 uit het vonnis de volgende bewijsmiddelen over (cursief):

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (financieel

onderzoek) d.d. 25 maart 2019, opgenomen op pagina 970 e.v. van voornoemd dossier,
inhoudend als relaas van verbalisant:
(p. 971) Op grond van de verklaringen van [benadeelde partij] in combinatie met getuigenverklaringen is een schatting gemaakt van de materiële schade van [benadeelde partij] ten gevolge van de uitbuiting door [verdachte] over de periode 2012 tot en met 2018. Deze schade wordt geschat op ten minste 300.000 euro.
Uit gegevens van de belastingdienst is over de jaren 2012 tot en met 2014 is een inkomen
bekend van [verdachte] . In 2015 tot en met 2017 ontving hij een uitkering van de
gemeente Groningen, zoals is weergegeven in onderstaande tabel.
Op 17 januari 2017 heeft [verdachte] een eenmanszaak ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met de naam [naam14] . Deze onderneming is op 11 april 2017 alweer beëindigd en hiervan is ook geen omzet of andere informatie bekend bij de Belastingdienst. Op 23 oktober 2017 heeft [verdachte] een eenmanszaak ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met de naam [naam15] . Van deze onderneming is aangifte gedaan voor de omzetbelasting tot en met juni 2018 (2e kwartaal). De omzet is in onderstaande tabel weergegeven.
De opgegeven winst uit onderneming van [verdachte] over 2017 is negatief en bedraagt
minus 958 euro. Over 2018 zijn nog geen jaarresultaten bekend.
(p. 972) Uit de bankrekeningen blijkt over de jaren 2012 tot en met 2016 geen andere legale
bron van inkomsten anders dan de gegevens bekend bij de Belastingdienst.
(p. 973) In 2017 is in totaal 14.500 euro bijgeschreven op bankrekeningen van [verdachte]
afkomstig van zijn moeder [naam16] [8] . Dit geld gaat volledig op aan uitgaven in 2017.
Daarnaast is een leningsovereenkomst uit 2017 aangetroffen tussen [verdachte] en zijn
moeder [naam16] voor 20.000 euro ten behoeve van het oprichten van een taxibedrijf [9] .
(p. 975) Resumé
Uit de mij ter beschikking staande gegevens maak ik op dat van [verdachte] in de jaren
2012 tot en met 2014 geen legaal inkomen bekend is. In de jaren 2015 en 2016 had hij
slechts een beperkte bijstandsuitkering van de gemeente Groningen. In 2017 had [verdachte]
een uitkering van de gemeente Groningen en ontving hij 14.500 euro aan giften van
zijn ouders. Ook leenden zijn ouders hem 20.000 euro voor het halen van zijn (taxi)rijbewijs
en het kopen van een taxi. De uitgaven welke [verdachte] heeft verricht voor levensonderhoud, voertuigen, woninghuur, vrije tijd en vakanties kunnen niet worden
verklaard uit zijn bekende legale inkomen in de jaren 2012 tot en met 2016.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (D-reizen) d.d.

6 november 2018, opgenomen op pagina 787 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als
relaas van verbalisant:
(p. 788) Uit de boekingsbevestigingen van D-reizen kan worden opgemaakt dat er door of
namens [benadeelde partij] drie maal een vakantiereis is geboekt in de periode 2012 tot en met
2018 bij D-reizen. Alle drie de reizen betroffen een luxe verblijf voor [benadeelde partij] en
[verdachte] . De totale kosten voor deze vakanties waren:

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 2 oktober 2018,

opgenomen op pagina 704 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij]
:
(p. 708) V: Jij mocht met hem op vakantie zei [verdachte] , wie betaalde die vakantie eigenlijk
A: Ja hij heeft het betaald.
V: Maar van wiens geld?
A: Van mij natuurlijk.
(p. 712) A: Ik was vergeten te vertellen dat [verdachte] mij mee genomen heeft op vakantie in

20 16. In april waren we 3 dagen met de auto in Parijs. In begin september van dat jaar waren we 8 dagen in Alanya Turkije. Hij gaf heel veel geld aan die Turkse vakantie.

(p. 713) V: In welke tijd zitten we nu?
A: Ongeveer oktober 2017.
(p. 715) Hij kocht een nieuwe type Audi in begin juli 2018.
Het hof voegt aan deze bewijsmiddelen toe:

4. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof op 14 oktober 2021, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :

Ik heb profijt gehad van de werkzaamheden van [benadeelde partij] want ik kreeg geld van haar dat zij verdiende met haar prostitutiewerk. We hebben gek geleefd en samen heel veel geld uitgegeven. We leefden van haar inkomsten. We gingen ervan naar de winkel en kochten ook levensmiddelen, gingen naar het zwembad, naar spa’s, op vakantie en we feestten veel. Soms gaven we 500 of 600 euro uit op zo’n feestje. In een weekend soms wel € 1200,- of € 1300,-. Ik heb ook cadeautjes van haar gekregen. Soms haalde ik drugs op de pof en dan betaalde zij dat later.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 3

Standpunt verdediging
Ook ten aanzien van feit 3 (medeplegen van handelen in cocaïne en/of een hoeveelheid MDMA) is door de raadsvrouw (gedeeltelijke) vrijspraak bepleit. Het feit kan volgens haar enkel worden bewezen voor zover het betreft de laatste anderhalf jaar van de ten laste gelegde periode.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft gepleegd, zoals dat door de rechtbank is bewezenverklaard.
Oordeel hof
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in na te noemen periode samen met een of meer anderen cocaïne heeft gedeald. Voor zover verdachte het ten laste gelegde feit heeft betwist, wordt dit weersproken door de bewijsmiddelen, zoals hierna uit het vonnis overgenomen en door het hof aangevuld. Het hof ziet geen aanleiding om aan de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, acht het hof het feit niet wettig en overtuigend bewezen voor zover het ziet op MDMA. In zoverre wordt verdachte daarom van de tenlastelegging vrijgesproken.
Bewijsmiddelen:
Het hof neemt uit het vonnis de volgende bewijsmiddelen over (cursief):

1. De door verdachte ter zitting van 12 december 2019 afgelegde verklaring, voor zover

inhoudend:
Het klopt dat ik haar cocaïne bracht als zij aan het werk was. Dat was bedoeld voor de verkoop aan haar klanten. De cocaïne lag bij ons in huis en zij gaf aan wanneer zij er op haar werklocatie doorheen was. Ik bracht haar dan zelf nieuwe voorraad, of ik liet het door [naam17] naar haar toebrengen.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 2 oktober 2018,

opgenomen op pagina 704 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij]
:
(p. 712) A: Ik kreeg cocaïne van hem om goed wakker te kunnen worden. (…)
(p. 713) V: In welke tijd zitten we nu?
A: Ongeveer oktober 2017.
(p. 716) Hij kocht cocaïne. Ik kreeg dan ook een paar gram van hem en als de klant zou willen gebruiken dan kon de klant ook kopen. Als ik een klant kreeg dan liet hij altijd een of twee of drie gram achter.
V: Gebeurde dat vaak?
A: Haast vanaf het begin af had ik cocaïne op de kamer. In het begin omdat hij bij mij woonde liet hij de cocaïne achter of verstopte hij het of dealde hij met de klant in de gang. Het gebeurde ook dat hij zijn eigen klanten naar mijn kamer stuurde zodat ik het kon overhandigen.
V: Moest jij van hem aan klanten cocaïne verkopen?
A: Ja als ik een klant kreeg moest ik het aan de klant verkopen.

3. De verklaring van [naam9] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 23 mei 2019:

[benadeelde partij] vertelde mij dat als ik klanten zou hebben die drugs wilden, ik haar moest vragen, want zij kon drugs krijgen van [verdachte] . Dat zei ze ook tegen andere meisjes. Ik zag dat [verdachte] op een scooter kwam, gaf [benadeelde partij] iets, en ging weer weg.
U vraagt of [verdachte] direct kwam als ik [benadeelde partij] om drugs had gevraagd. Ja, hij bracht het haar. Ik heb gezien dat als zij een klant had, hij haar iets kwam brengen. Soms kwam [verdachte] met de scooter, soms in de auto. Deed dan het raam open, [benadeelde partij] kwam naar buiten en kreeg iets
van hem aangereikt, en [benadeelde partij] ging weer naar binnen.

4. De verklaring van [naam12] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 juni 2019:

U vraagt mij of ik bij [benadeelde partij] weleens drugs op de kamer heb gezien. Ja, die heb ik wel
gezien. Het ging om cocaïne en xtc. [benadeelde partij] vertelde dat die drugs voor de verkoop waren.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14

oktober 2015, opgenomen op pagina p. 837 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van [getuige1] :
(p. 840) A: Als klanten van ons drugs nodig hadden, dan belden wij [benadeelde partij] . Circa 10 minuten later kwam er een vriend van [verdachte] de drugs brengen.
V: Om wat voor drugs gaat het?
A: Om cocaïne.

6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24

november 2015, opgenomen op pagina 842 van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van [naam10] :
(p. 845) A: Op een gegeven moment viel het mij op dat de klanten niet meer voorbij mijn raam liepen. Ik zag [verdachte] daar staan. Ik zag en hoorde dat hij klanten op straat aansprak. Ik hoorde dat [verdachte] die klant grammetje cocaïne gratis aanbood. Ik hoorde hem dan zeggen,
je krijgt deze gram van mij maar dan moetje naar de overkant naar het meisje op kamer 13.
A: Dat was in 2012 of 2013.
Het hof voegt aan deze bewijsmiddelen toe:

27. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof op 14 oktober 2021, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :

Ik blijf bij de verklaring die ik eerder over de handel in cocaïne heb afgelegd. [benadeelde partij] heeft mij gevraagd cocaïne voor haar te regelen. Het was voor eigen gebruik, voor ons samen, en om door te verkopen in haar kamer. Het klopt dat ik ook aan andere personen in de straat, de [adres1] te [plaats] , cocaïne heb verkocht. Ik heb daar gedeald. Dat was vanaf 2012.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 april 2012 tot en met 1 september 2018 te [plaats]
A) een ander, te weten [benadeelde partij] telkens door dwang, geweld, andere feitelijkheden, dreiging met geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie
- heeft vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [benadeelde partij] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard en
- heeft gedwongen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [benadeelde partij] , seksuele handelingen met een derde (sub 9°) en
B) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die ander te weten [benadeelde partij] , (sub 6°), bestaande hierin dat verdachte,
- die [benadeelde partij] meermalen naar haar werkplek aan de [adres1] heeft gebracht waar zij zich prostitueerde en haar weer heeft opgehaald en
- telkens het door die [benadeelde partij] in de prostitutie verdiende geld van haar heeft afgepakt of aan hem heeft laten afstaan en
- die [benadeelde partij] telkens heeft gecontroleerd of ze aan het werk was en die [benadeelde partij] 7 en/of 6 dagen per week heeft laten werken van ongeveer 18.00 uur 's avonds tot 09.00 uur en/of 10.00 uur en/of 11.00 uur de volgende ochtend en
- een bericht stuurde aan die [benadeelde partij] als ze een klant had waarin hij aangaf dat ze nog 5 minuten had en
- die [benadeelde partij] tegen haar oog heeft geslagen toen een klant te lang bleef en
- die [benadeelde partij] meermalen tegen de armen en benen en elders tegen het lichaam heeft geslagen en met een telefoon tegen het hoofd van die [benadeelde partij] heeft geslagen waarna ze van verdachte weer aan het werk moest en die [benadeelde partij] heeft geslagen als ze te weinig had verdiend en
- tegen die [benadeelde partij] heeft gezegd als ze zou vluchten hij haar neer zou steken en
- tegen die [benadeelde partij] heeft gezegd dat ze niet moet proberen te vluchten omdat ze anders wordt neergestoken en
-die [benadeelde partij] heeft bespuugd en bedreigd en beledigd en
- tegen die [benadeelde partij] heeft gezegd dat ze moest aangeven als een klant kwam en weer wegging en
- tegen die [benadeelde partij] heeft gezegd dat ze geen contact met andere mensen mocht hebben en/of die [benadeelde partij] heeft geïsoleerd en
- de contacten van die [benadeelde partij] op sociale media heeft gecontroleerd en/of
-die [benadeelde partij] heeft laten werken terwijl ze Chlamydia had en pijnklachten en ongesteld was en
- heeft bepaald dat die [benadeelde partij] maar drie keer per jaar werkkleding mocht kopen en maximaal € 50,- mocht besteden,
waarbij die [benadeelde partij] van verdachte afhankelijk was en zich niet aan de macht van verdachte durfde te onttrekken.
2.
hij in de periode van 1 april 2013 tot en met 24 oktober 2017, in Nederland, hoeveelheden geld heeft overgedragen en/of omgezet en voorwerpen en levensmiddelen (eten, drinken en kleding) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, en van voornoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dit geld – onmiddellijk en de voorwerpen en levensmiddelen (eten, drinken en kleding) middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
3.
hij in de periode van 1 april 2012 tot en met 1 september 2018 te [plaats] meermalen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mensenhandel.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft (subsidiair) bepleit dat verdachte een straf zou moeten worden opgelegd gelijk aan het voorarrest, eventueel aangevuld met een voorwaardelijk deel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Bij het bepalen van de straf voor mensenhandel gaat het hof uit van de strafdoeleinden, te weten de vergelding, speciale en generale preventie. In verband met die strafdoeleinden acht het hof voor strafoplegging in mensenhandel in het algemeen de volgende omstandigheden van belang:
- de mate waarin inbreuk is gemaakt op de autonomie van het slachtoffer;
- de periode waarin sprake is geweest van uitbuiting;
- het aantal slachtoffers dat is uitgebuit;
- de omstandigheid dat sprake is van een georganiseerd verband;
- de wijze (zoals de mate van geweld) waarop het slachtoffer is gedwongen/bewogen de prostitutiewerkzaamheden te doen;
- de leeftijd en/of kwetsbaarheid van het slachtoffer;
- het aantal dagen per week en het aantal uren per dag waarop er gewerkt moest worden;
- de werkzaamheden die verricht moesten worden;
- de werkomstandigheden (werken op straat of binnen, werken tijdens ziekte en zwangerschap, zonder condoom);
- de hoeveelheid geld die werd afgedragen;
- het percentage van de verdiensten dat moest worden afgedragen;
- overige omstandigheden zoals gedwongen abortus, tatoeages en borstvergrotingen;
- de rol van verdachte met betrekking tot die uitbuiting (vervulde hij een kernrol of was hij ‘slechts’ faciliterend);
- de houding van de verdachte (heeft hij inzicht getoond in het kwalijke van zijn gedrag);
- relevante recidive.
Mensenhandel is een ernstig strafbaar feit. Zoals bij de bewijsoverweging uiteen is gezet, heeft verdachte zich gedurende een periode van zes jaren aan dat feit schuldig gemaakt. Het slachtoffer, een jonge Hongaarse vrouw, is, binnen hun turbulente, gewelddadige en ongelijkwaardige relatie die ze - mede gevangen in haar eigen gevoelens voor verdachte - pas na lange tijd beëindigen, door verdachte dusdanig onder druk gezet dat zij haar werkzaamheden in de prostitutie voor hem bleef uitvoeren. Verdachte heeft het slachtoffer daarbij meermalen mishandeld en heeft een situatie gecreëerd van constante dwang, intimidatie en dreiging. Er was sprake van voortdurende en nauwgezette controle waaraan zij zich niet kon onttrekken en waarin zij haar verdiensten uit de prostitutiewerkzaamheden aan hem moest afstaan.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat mensenhandel, waarbij het slachtoffer in de prostitutie wordt gebracht of gehouden, een vergaande vorm van uitbuiting is, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt worden gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting kunnen voor een slachtoffer, zo is algemeen bekend, groot zijn. Hiervan is ook in deze zaak sprake, zoals blijkt uit de onderbouwing van de immateriële schade van de vordering benadeelde partij.
Opmerking verdient dat het feit dat [benadeelde partij] aanvankelijk vrijwillig als prostituée werkte, niet maakt dat gedwongen prostitutie daarna geen dergelijke schending meer oplevert. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de hem bekende kwetsbare positie van [benadeelde partij] . Met name gelet op de lange werkdagen die zij van verdachte moest maken en de extra klanten die zij voor verdachte ‘nog even’ moest afwerken, maken dat niet alleen haar geestelijke maar ook haar lichamelijke integriteit door het handelen van verdachte in ernstige mate is geschonden.
Het hof neemt in ook aanmerking dat niet sprake is van een situatie waarin verdachte het hof de indruk heeft gegeven inzicht te hebben in het strafwaardige karakter van zijn handelen.
Naast mensenhandel, heeft verdachte zich samen met een ander of anderen nog schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Het is algemeen bekend dat drugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs.
Voorts heeft verdachte met de inkomsten die hij uit de hiervoor genoemde misdrijven heeft verkregen, zich tevens schuldig gemaakt aan witwassen. Ook dit is verdachte aan te rekenen.
Alles afwegende, acht het hof oplegging van een forse gevangenisstraf noodzakelijk. Dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 9 september 2021 niet eerder veroordeeld is ter zake van soortgelijke feiten, maakt dat niet anders. Het hof acht de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf een passende bestraffing en ziet geen aanleiding voor oplegging van een hogere straf zoals door de advocaat-generaal gevorderd. Anderzijds is het hof van oordeel dat een straf zoals de verdediging heeft geopperd, onvoldoende recht zou doen aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten. Een deel van de gevangenisstraf wordt in voorwaardelijke vorm opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. Daarmee beoogt het hof te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig zal maken aan (soortgelijke) feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Contactverbod
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat verdachte ten aanzien van aangeefster een contactverbod als maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet worden opgelegd. Het hof beoogt daarmee te voorkomen dat verdachte opnieuw contact zal opnemen met aangeefster, om welke reden dan ook.
Het hof zal deze maatregel opleggen voor een periode van vijf jaren. Voor elke keer dat verdachte één van voornoemde verboden overtreedt, zal vervangende hechtenis van 1 week worden opgelegd, met een maximum van zes maanden.
Aangezien het hof van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte - gelet op de aard en duur van het gepleegde feit en de persoon van verdachte - opnieuw een strafbaar feit zal begaan tegenover aangeefster, dan wel zich belastend tegenover haar zal gedragen, zal het hof, gelet op artikel 38v lid 4 Sr, de vrijheids-beperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren. De bescherming van de veiligheid van aangeefster rechtvaardigt dat in dit geval wordt afgeweken van het uitgangspunt dat tenuitvoerlegging pas kan aanvangen na het onherroepelijk worden van de veroordeling.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 320.480,01, bestaande uit € 295.480,01 aan materiële schade en € 25.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat niet moet worden uitgegaan van de gegevens die [benadeelde partij] bij de Belastingdienst heeft opgegeven, nu het aannemelijk is dat die gegevens geen reëel beeld geven van de door [benadeelde partij] werkelijk verkregen opbrengsten. Het hof zal uitgaan van de berekening zoals die door de benadeelde partij is opgesteld en die is gebaseerd op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de politie. Deze berekening sluit goed aan bij de verklaringen van [benadeelde partij] over de hoogte van haar verdiensten, en vindt bevestiging in de Whatsappberichten tussen [benadeelde partij] en verdachte.
Ten aanzien van vermindering van het bedrag met de kosten voor het drugsgebruik door de benadeelde partij, slaagt het verweer van de verdediging wel. Nu de benadeelde partij heeft verklaard dat ze de cocaïne vanwege haar depressie begon te gebruiken en ze de cocaïne vrijwillig nam, dienen de kosten die hieraan zijn betaald, niet voor rekening van verdachte te komen. Het geld dat hieraan is besteed, is immers niet aan verdachte toegekomen. Net zoals de overige kosten van levensonderhoud dienen deze kosten daarom op het totale bedrag in mindering te worden gebracht.
Op grond van de verklaringen van de benadeelde partij die bevestiging vinden in de whatsappgesprekken, en die van verdachte gaat het hof daarbij uit van een gemiddeld dagelijks gebruik van één gram cocaïne per dag door de benadeelde partij. Blijkens verdachtes verklaring ter zitting van het hof kostte dit € 40,-. Dit bedrag vermenigvuldigd met 365 dagen, en vervolgens keer 6 (jaren), resulteert in een bedrag van € 87.600,-. In aanmerking genomen dat uit zowel de verklaring van verdachte als die van aangeefster blijkt dat sprake is geweest van een periode waarin er door hen op feesten excessief drugs werd gebruikt, schat het hof het totale bedrag dat door de benadeelde partij aan cocaïne is besteed op € 100.000,-.
Het voorgaande maakt dat het hof uitgaat van een materiële schade van - afgerond -
€ 195.480,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
Immateriële schade
Het hof is met de rechtbank en advocaat-generaal van oordeel dat voldoende aannemelijk is
geworden dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde.
Het gevorderde bedrag aan immateriële schade ligt naar het oordeel van het hof als redelijk en billijk voor toewijzing gereed. Het hof heeft daarbij gelet op de alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan verdachte te maken verwijt, de aard van hetgeen aangeefster is aangedaan, de verwachting en duur ten aanzien van het herstel en hetgeen in de rechtspraak aan schadevergoeding in verschillende situaties wordt toegewezen. Het hof komt tot de conclusie dat het gevorderde bedrag redelijk is, mede gelet op de brief van Equator d.d. 30 april 2019 waaruit blijkt dat [benadeelde partij] een behandeling heeft gevolgd voor PTSS-klachten die verband houden met ervaringen in het land van herkomst (waar verdachte van wist) en in Nederland.
De omstandigheid dat naast het bewezen verklaarde feit ook andere factoren van invloed zijn geweest op de problemen van [benadeelde partij] , maakt niet dat de gestelde schade niet aan het handelen van verdachte kan worden toegerekend. Verdachte wist bovendien van de moeilijke en kwetsbare positie van de benadeelde partij en heeft daar misbruik van gemaakt. [benadeelde partij] is gedurende een periode van zes jaren stelselmatig door verdachte mishandeld, vernederd en gedwongen zich te prostitueren, hetgeen een grove schending van haar lichamelijke en geestelijke integriteit betekent.
Het hof verwerpt aldus de verweren van de verdediging en wijst de vordering aan immateriële schadevergoeding van € 25.000,- toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 47, 57, 63, 273f en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 220.480,00 (tweehonderdtwintigduizend vierhonderdtachtig euro) bestaande uit € 195.480,00 (honderdvijfennegentigduizend vierhonderdtachtig euro) materiële schade en
€ 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 220.480,00 (tweehonderdtwintigduizend vierhonderdtachtig euro) bestaande uit € 195.480,00 (honderdvijfennegentigduizend vierhonderdtachtig euro) materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 september 2018.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 28 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hieronder op pagina 14 verder opgenomen als bewijsmiddel
2.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14
3.[benadeelde partij] heeft verklaard dat het de gegevens betroffen van haar IPhone waarmee verdachte haar
4.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:B 17099 (Chinese horeca).
5.De overweging van de rechtbank dat [benadeelde partij] de Nederlandse taal niet sprak, neemt het hof niet over, nu dit niet uit de bewijsmiddelen blijkt.
6.Anders dan de rechtbank gaat het hof er niet van uit dat verdachte [benadeelde partij] heeft opgedragen in de prostitutie te
7.5HR 24november2015. ECLI:NL:HR:2015:3309, HR 17mei2016, ECII:NL:HR2016:857.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 981
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 988