ECLI:NL:GHARL:2021:10232

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
200.241.035/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van de inhoud van een container door verhuurder zonder toestemming van de huurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een verhuurder en een huurder van een container. De huurder, hierna [appellante], had haar huisraad opgeslagen in de container, die zich op het terrein van de verhuurder, hierna [geïntimeerde], bevond. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] de inhoud van de container te koop heeft aangeboden en verkocht zonder toestemming van [appellante]. De zaak is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin [appellante] schadevergoeding eiste voor het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde]. Het hof heeft de verklaringen van getuigen, waaronder [getuige1] en [getuige2], in overweging genomen, die bevestigden dat [geïntimeerde] de inhoud van de container had verkocht. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekortgeschoten was in zijn verplichtingen als verhuurder en onrechtmatig had gehandeld. De schadevergoeding werd geschat op € 15.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd en [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.241.035/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6279024)
arrest van 2 november 2021
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
hierna:
[appellante],
bij de rechtbank: eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
advocaat: mr. E.J. Luursema, die kantoor houdt te Leek,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. K.M. Löwik-Felt, die kantoor houdt te Groningen.

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 18 mei 2021 hier over.
1.2
Op grond van dit tussenarrest heeft op 9 september 2021 een getuigenverhoor plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Daarna heeft de advocaat van [geïntimeerde] laten weten dat door [geïntimeerde] geen gebruik zal worden gemaakt van de gelegenheid om getuigen te doen horen.
1.4
Vervolgens hebben partijen de nog niet eerder overgelegde processtukken ingediend en heeft het hof een datum voor dit arrest vastgesteld.

2.De verdere beoordeling van de grieven en de vorderingen

Bewijsopdracht en getuigenverklaringen

2.1
In het tussenarrest van 18 mei 2021 heeft het hof [appellante] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat [geïntimeerde] de inhoud van de container met huisraad van [appellante] te koop heeft aangeboden en/of daadwerkelijk heeft verkocht.
2.2
[appellante] heeft naast zichzelf als partijgetuige twee andere getuigen laten horen, te weten [getuige1] (hierna: [getuige1] ) en [getuige2] (hierna: [getuige2] ).
2.3
[getuige1] heeft als getuige het volgende verklaard:

Mevrouw [appellante] ken ik zakelijk. Wij hebben in het verleden wat samenwerkingen gedaan, dan praat ik over circa 10 jaar geleden. Dat is gestopt in 2013. Onze zakelijke contacten hielden in dat mevrouw [appellante] in een aantal modezaken van mij werkzaam was. Dat was tot genoegen. Door faillissement is dit tot een einde gekomen. Op enig moment, later dan 2016 maar ik weet niet meer precies wanneer, heeft mevrouw [appellante] mij benaderd in verband met de zaak waar het vandaag over gaat. Ze zei mij dat zij de indruk had dat ze belazerd werd door meneer [geïntimeerde] , dat was haar overtuiging. Zij wilde dat uitgezocht hebben en zij vroeg mij dat te doen, omdat zij zelf een burn-out had. U vraagt mij waarop mevrouw [appellante] baseerde dat [geïntimeerde] er iets mee te maken had. Dat komt omdat de container vlak voor de woning van [geïntimeerde] stond en dat hij geen aangifte had gedaan van diefstal uit de container en ook mevrouw [appellante] niet heeft gemeld of gebeld. Dat zou toch een logische reactie zijn. Ik dacht toen ook dat er iets niet klopte.
Zelf heb ik in eerste instantie geen onderzoek gedaan, maar contact gehad met [naam1] uit [plaats1] . Vroeger was diens vader rechercheur en ik dacht dat hij dit ook was, maar later bleek dit niet zo te zijn. [naam1] zei dat hij er achteraan zou gaan. Dat heeft hij ook gedaan en daarbij is hij op een aantal namen gestuit van opkopers van partijen die door [geïntimeerde] benaderd zijn. Hij heeft vijf of zes mensen gesproken die hebben verklaard benaderd te zijn of zij interesse hadden in de inhoud van de container.
Ik heb een viertal mensen gesproken die mij verteld hebben dat zij van de kant van [geïntimeerde] zijn benaderd met de vraag of ze interesse hadden in het opkopen van de inboedel van de container. De namen die ik u kan noemen zijn [getuige2] , [naam2] uit [plaats2] , [naam3] uit [plaats3] geloof ik en [naam4] die zit nu in [land] . Ik ben toen bij de zoon van [naam4] gaan kijken, die woont in [plaats4] . Daar trof ik spullen aan van mevrouw [appellante] , onder andere een hele dure accordeon en een vuilniszak met spullen zoals foto’s van mevrouw [appellante] en dergelijke.
[getuige2] heeft mij verklaard dat hij spullen gehad heeft van [geïntimeerde] , maar dat hij die weer verkocht heeft. Ik ben op zijn kantoor geweest, maar daar had hij niets meer. Bij [naam3] en [naam2] ben ik ook op kantoor geweest, maar die wilden niet over meneer [geïntimeerde] praten, omdat zij nog zaken met hem deden.
Het komt er dus op neer dat uit het rapport van [naam1] vier namen naar voren komen en dat ik bij alle vier ben langsgegaan, maar dat ik alleen bij de zoon van [naam4] in [plaats4] nog spullen heb aangetroffen van mevrouw [appellante] .
U zegt mij dat er nog wel wat commentaar van de kant van [geïntimeerde] is op het rapport van [naam1] . Ik zeg u dat ik de oude meneer [naam1] als rechercheur kende en meende dat zijn zoon dat ook was. De zoon heeft tegen mij niet gezegd dat hij niet in de voetsporen van zijn vader was getreden. Dat bleek later pas en dat vind ik vervelend, want als ik dat geweten had, had ik een andere rechercheur/privédetective gezocht. Ik weet niet hoe hij precies nu aan de resultaten is gekomen.
Zelf ben ik nog nooit in [woonplaats2] geweest en ik heb ook niet precies gezien waar de container stond, maar ik heb begrepen dat de container voor het huis stond.
2.4
[getuige2] heeft als getuige het volgende verklaard:

Ik ben twee keer op het bedrijf van [geïntimeerde] in [woonplaats2] geweest. Beide keren in 2016. De eerste keer ben ik alleen gaan kijken en de tweede keer heb ik spullen meegenomen zoals ik hierna verder zal verklaren. Ik ging daarheen op advies van een vriend van mij die [naam4] heet. Hij woont in [plaats4] . Hij zei mij dat ik in [woonplaats2] spullen kon kopen, want daar stonden spullen opgeslagen en hij vroeg of ik daar interesse in had. Dat had ik wel, want in die tijd handelde ik nog in van alles, zoals oude kleding of meubels voor Irak. Toen ik in [woonplaats2] aankwam, stond daar een vrouw en die verwees mij door naar een man. U vraagt mij of dat de mevrouw is die achter mij zit. Ik antwoord daarop dat ik die mevrouw niet herken, omdat het al vijf jaar geleden is. De man had de sleutel van de container en maakte deze open. Maar de deur ging niet zover open, omdat er nog een container tegenaan stond. Ik kon niet in de container komen, want er was geen ruimte meer. Ik kon wel een blik werpen in de container en zag daar onder andere meubelen, witgoed, vuilniszakken en ook een oude accordeon. Ik was niet in alles geïnteresseerd, maar wat ik meegenomen heb zijn eettafel plus stoelen, een bankstel, een grote kast, twee tv’s, een wasmachine en een muziekinstallatie, dat is althans wat ik mij herinner. Verder heb ik ook een aantal vuilniszakken meegenomen, want ik was ook geïnteresseerd in kleding. Die vuilniszakken heb ik niet ter plekke uitgepakt, maar meegenomen. Ik was met twee bakwagens gekomen.
De eerste keer heb ik met de man over de prijs gesproken, hij vroeg € 7.500,00 voor de hele container, maar ik was niet geïnteresseerd in de hele container, alleen in de spullen die ik genoemd heb. We hebben onderhandeld en zijn uiteindelijk uitgekomen op een prijs van€ 2.000,00. Ik schat dat er nog ongeveer een kwart in de container overbleef.
Ik heb niet gevraagd van wie de spullen in de container waren. Ik kwam daar om te kopen en ik had niet het idee dat er iets niet in de haak was, want [geïntimeerde] is gewoon een bedrijf.
[naam4] heeft mij nog verteld dat hij zelf ook met zijn zoon is gaan kijken. Hij had zelf geen interesse en hij was niet van plan iets te kopen, want hij zei dat het niets voor hem was, maar heeft mij getipt. Ik weet niet of de zoon van [naam4] iets gekocht heeft.
2.5
[appellante] heeft als (partij)getuige onder meer verklaard dat zij [getuige1] heeft benaderd toen de container met huisraad leeg bleek te zijn. Zij heeft [getuige1] gevraagd dat voor haar uit te zoeken en om daar iemand voor in te schakelen. Dat kon zij zelf niet doen vanwege een burn-out.
Heeft [appellante] het bewijs geleverd?2.6 [getuige2] heeft verklaard dat [geïntimeerde] de inhoud van een container aan hem te koop heeft aangeboden, nadat die inhoud eerder al aan een vriend van hem, [naam4] , was aangeboden door [geïntimeerde] . Uiteindelijk heeft hij een groot deel van de inhoud van die container van [geïntimeerde] gekocht voor een bedrag van € 2.000,-, aldus [getuige2] .
2.7
De verklaring van [getuige1] sluit bij de verklaring van [getuige2] aan. [getuige1] heeft, nadat de door hem ingeschakelde [naam1] de namen van (in elk geval) vier mensen had achterhaald, die door [geïntimeerde] zouden zijn benaderd om de inhoud van de container te kopen, met vier mensen gesproken, waaronder [getuige2] . Alle vier hebben ze aan [getuige1] gezegd dat ze door [geïntimeerde] zijn benaderd. Twee van hen wilden daar verder niets meer over zeggen. Van twee anderen, [getuige2] en de zoon van de door [getuige2] in zijn verklaring genoemde [naam4] , wel. Bij die zoon heeft hij ook nog een accordeon uit de container van [appellante] en een vuilniszak met persoonlijke spullen, zoals foto’s, van [appellante] aangetroffen.
2.8 Deze beide verklaringen laten in zoverre niets aan duidelijkheid te wensen over, dat er uit volgt dat [geïntimeerde] de inhoud van een container te koop heeft aangeboden en een groot deel van die inhoud heeft verkocht ( [getuige2] ) en dat een deel van de inhoud van de container van [appellante] is aangetroffen bij de zoon van iemand die ook door [geïntimeerde] is benaderd.
2.9
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] ervan heeft afgezien zichzelf en andere betrokkenen, bijvoorbeeld zijn echtgenote, als getuige te doen horen, zodat de verklaringen van [getuige1] en [getuige2] niet door andere getuigen zijn weersproken. [geïntimeerde] heeft ook niet op deze getuigenverklaringen gereageerd en heeft dan ook niets aangevoerd dat afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van deze op zich consistente verklaringen. Het hof heeft verder ook geen reden om aan de betrouwbaarheid van de getuigen [getuige1] en [getuige2] en aan de geloofwaardigheid van hun verklaringen te twijfelen.
2.1
De verklaringen vinden ook steun in de eerder al door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, die in de richting wijzen van het te koop aanbieden en verkopen door [geïntimeerde] van de inhoud van de container met huisraad van [appellante] , te weten:
- het feit dat de container zich op het terrein van [geïntimeerde] bevond en dat met het leeghalen van de container de nodige tijd gemoeid moet zijn geweest, zodat het niet aannemelijk is dat [geïntimeerde] of zijn medewerkers niets hebben gemerkt van het leeghalen van de container;
- het feit dat [geïntimeerde] de beschikking had over de sleutel(s) van de container;
- het feit dat hij [appellante] niet heeft geïnformeerd toen hij merkte dat de container leeg was en ook pas veel later aangifte van diefstal heeft gedaan.
2.11
Bovendien hebben [getuige2] en de genoemde [naam4] (sr.) schriftelijk verklaard dat de inhoud van de container aan hen is aangeboden voor € 7.500,- en, voor wat betreft [getuige2] , dat hij een deel van de inhoud heeft gekocht. In de schriftelijke verklaring maakt [getuige2] overigens melding van een betaling van tweemaal € 2.000,-. Het hof vindt dat verschil niet zo essentieel dat de getuigenverklaring van [getuige2] daardoor niet geloofwaardig is, omdat in beide verklaringen in elk geval sprake is van een vraagprijs van € 7.500,- en een betaling van € 2.000,-.
2.12
Al met al heeft [appellante] naar het oordeel van het hof met de verklaringen van de getuigen [getuige2] en [getuige1] in het licht van de al eerder vastgestelde feiten en omstandigheden bewezen dat [geïntimeerde] de inhoud van de container met de spullen van [appellante] te koop heeft aangeboden en heeft verkocht.
2.13
Bij dit oordeel neemt het hof in aanmerking dat [geïntimeerde] , met een beroep op onder meer een kantooragenda, heeft aangevoerd dat [getuige2] op de in zijn verklaring genoemde data niet bij [geïntimeerde] op het bedrijf kan zijn geweest. Niet alleen kan niet worden uitgesloten dat, anders dan [geïntimeerde] aanvoert, niet alle afspraken in de agenda worden geschreven, evenmin is uitgesloten dat [getuige2] zich in zijn verklaring in de precieze data heeft vergist. De echtgenote van [geïntimeerde] is volgens [geïntimeerde] de enige vrouw die in zijn bedrijf werkt. [getuige2] , die heeft verklaard door een vrouw te zijn ontvangen, kan volgens [geïntimeerde] niet door zijn echtgenote zijn ontvangen, omdat zij op de door [getuige2] genoemde datum niet werkte. Hij verwijst in dit verband onder meer naar een schriftelijke verklaring van zijn echtgenote. De echtgenote van [geïntimeerde] heeft haar verklaring echter niet onder ede herhaald. Het hof kent dan ook minder gewicht toe aan haar schriftelijke verklaring dan aan de getuigenverklaring van [getuige2] , die bovendien - anders dan de echtgenote van [geïntimeerde] - niet in een nauwe familiaire relatie tot één van beide partijen staat. Overigens heeft ook [naam4] in zijn schriftelijke verklaring een datum genoemd - 3 augustus 2016 - en heeft [geïntimeerde] niet op deze datum gerespondeerd.
Dat de aankoop door [getuige2] niet zou passen in de bedrijfsvoering van de destijds op zijn naam geregistreerde bedrijven, zoals [geïntimeerde] stelt, overtuigt het hof niet. Uit de door [geïntimeerde] verstrekte gegevens blijkt dat [getuige2] diverse bedrijven of bedrijfjes had en heeft. Ten tijde van het getuigenverhoor exploiteerde hij een corona-teststraat. Dat wijst erop dat [getuige2] als het gaat om zaken doen breed georiënteerd is.
Dat in de financiële administratie van [geïntimeerde] geen factuur of betaling betreffende de verkoop van de inhoud van de container is geboekt, zoals [geïntimeerde] betoogt, legt onvoldoende gewicht in de schaal. Indien [geïntimeerde] inderdaad zonder toestemming van [appellante] haar spullen heeft verkocht, is niet verwonderlijk dat hij deze op zijn minst dubieuze transactie ‘buiten de boeken heeft gehouden’.
2.14
In het tussenarrest heeft het hof al overwogen dat het rapport van [naam1] de nodige vragen oproept, zodat met dit rapport, gelet op de uitvoerige weerspreking ervan door [geïntimeerde] , het door [appellante] te leveren bewijs niet, ook niet voorshands, geleverd is. De verklaring van [getuige1] geeft wat meer duidelijkheid over de handelwijze van [naam1] , die klaarblijkelijk geen officieel recherchebureau had. Dat verklaart waarom [geïntimeerde] ook geen bedrijfsinformatie over [naam1] heeft kunnen vinden. Wat daar ook van zij, het hof heeft het rapport van [naam1] niet gebruikt voor het bewijs, zodat de door [geïntimeerde] gestelde vragen bij het rapport en bij de hoedanigheid van [naam1] ook geen afbreuk doen aan het bewijs.
2.15
[geïntimeerde] heeft gesuggereerd dat [appellante] de container zelf heeft leeggehaald. Dat, alternatieve, scenario is alleen al gelet op wat hiervoor is overwogen over het bewijs van de verkoop aan [getuige2] onvoldoende aannemelijk. Bovendien staat tussen partijen niet ter discussie dat alleen [geïntimeerde] beschikte over de sleutel van het op de container aangebrachte hangslot, zodat [appellante] niet zonder de medewerking van [geïntimeerde] toegang tot de container had. Gelet daarop had van [geïntimeerde] verwacht mogen worden dat hij zou hebben onderbouwd dat [appellante] vaak en lang genoeg bij de container is geweest om die leeg te halen. Dat heeft hij nagelaten.
Wat betekent dit voor de vorderingen van [appellante] en [geïntimeerde] ?
2.16
Door de inhoud van de door [appellante] van hem gehuurde container zonder haar toestemming te verkopen is [geïntimeerde] niet alleen toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de op hem als verhuurder van de container rustende verplichtingen, mede gelet op de bijzondere omstandigheden van de huurovereenkomst - de container stond op het terrein van [geïntimeerde] en hij beschikte als enige over de sleutel van de container -, maar heeft hij ook onrechtmatig gehandeld jegens [appellante] . De vordering van [appellante] tot vergoeding van de door haar geleden schade vanwege het leeghalen van de container is ook op de laatstgenoemde grondslag - die het hof ambtshalve aanvult - toewijsbaar.
2.17
Partijen verschillen van mening over de omvang van de schade. [appellante] heeft een gedetailleerde lijst in het geding gebracht, waarop is aangegeven welke spullen aanwezig waren in de container en wat de inkoopwaarde en dagwaarde van deze spullen is. Zij komt op een inkoopwaarde van ruim € 82.300,- en op een dagwaarde van € 35.425,-. Hoewel zij meent aanspraak te hebben op laatstgenoemd bedrag heeft zij haar vordering beperkt tot
€ 25.000,-.
[geïntimeerde] heeft de door [appellante] gestelde schade betwist. Hij heeft bestreden dat (alle) op de lijst van [geïntimeerde] vermelde zaken in de container waren opgeslagen en dat al die zaken zijn verdwenen. In dat verband heeft hij erop gewezen dat tussen partijen niet ter discussie staat dat [appellante] enkele keren spullen uit de container heeft gehaald. [geïntimeerde] heeft de door haar gestelde dagwaarde volgens [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd.
2.18
Wanneer een zaak geheel en al verloren gaat voor de rechthebbende, zoals hier, lijdt deze door dit verlies een nadeel in haar vermogen gelijk aan de waarde van de zaak. Indien de desbetreffende, verloren gegane zaak een exemplaar is zonder eigen, individueel bepaalde kenmerken, van een soort waarvoor een voor het publiek toegankelijke markt bestaat, zal de rechthebbende door dit verlies een nadeel in haar vermogen lijden dat in het algemeen kan worden gesteld op de waarde in het economisch verkeer van de zaak ten tijde van het verlies [1] . Deze waarde is in beginsel te stellen op de vervangingswaarde: het bedrag dat de benadeelde nodig heeft voor het verkrijgen van een naar soort, kwaliteit en ouderdom vergelijkbare zaak.
Partijen zijn het erover eens dat [appellante] haar inboedel in de container had opgeslagen, hoewel zij van mening verschillen over de precieze omvang en samenstelling van de inboedel. De schadevergoeding moet [geïntimeerde] in staat stellen om een zelfde boedel te kopen als in de container was opgeslagen. Bij de bepaling van de vervangingswaarde van een inboedel zijn de executie- en verkoopwaarde van een inboedel - en dus ook de vraagprijs van [geïntimeerde] en de door [getuige2] betaalde koopprijs - geen goede maatstaf. Naar algemene ervaringsregels brengt een doorsnee tweedehands inboedel bij verkoop weinig op, maar kost het aanmerkelijk meer inspanning en kosten om een vervangende inboedel aan te schaffen. Daarbij geldt dat [appellante] niet zonder meer genoegen hoeft te nemen met alleen maar tweedehands spullen, zeker niet waar het gaat om zaken als bedden, matrassen, bed- en huishoudtextiel, kookgerei en servies [2] .
2.19
De inhoud van de container op het moment dat [geïntimeerde] deze verkocht, en de waarde ervan, is achteraf niet meer nauwkeurig vast te stellen. Het gaat in elk geval om een groot aantal individuele zaken. Het is ondoenlijk om, ook na uitvoerige bewijslevering, precies vast te stellen welke zaken het precies betreft en wat de waarde ervan is; de zaken zijn immers niet meer voorhanden. Om die reden zal het hof de omvang van de schade schatten. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de container (nog) twee derde deel van de inboedel bevatte en dat - bij gebreke van concrete aanwijzingen voor het tegendeel - [appellante] een gemiddelde inboedel had, maar dat deze inboedel, gelet op haar leeftijd van [appellante] , wel wat ouder dan gemiddeld is. [appellante] heeft, op dit punt niet gemotiveerd weersproken door [geïntimeerde] , gesteld dat volgens gegevens van het CBS de waarde van een gemiddelde inboedel in 2015 € 32.000,- bedroeg. Het hof zal, gelet op het feit dat de verkoop in 2016 plaatsvond, van dit bedrag uitgaan. Daarvan uitgaande en rekening houdend met het feit dat tweederde deel van de inboedel nog in de container aanwezig was en dat de inboedel wat ouder dan gemiddeld was, schat het hof de schade van [appellante] op € 15.000,-.
2.2
Het hof zal [geïntimeerde] dan ook veroordelen om € 15.000,- aan [appellante] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de inleidende dagvaarding.
2.21
[geïntimeerde] heeft van [appellante] betaling gevorderd van de onbetaald gebleven huurtermijnen. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen en [appellante] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt, zodat [geïntimeerde] aanspraak houdt op betaling van dit bedrag door [appellante] .
Conclusies
2.22
Grief IIvan [appellante] en de
nieuwe grief, waarin [appellante] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] de inhoud van de container heeft verkocht, slagen.
Grief Ifaalt en bij de bespreking van
grief IIIheeft zij geen belang.
2.23
Het hof zal het vonnis van de kantonrechter voor zover in reconventie gewezen bekrachtigen en voor zover in conventie gewezen vernietigen en [geïntimeerde] alsnog veroordelen tot betaling aan [appellante] van € 15.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente. [geïntimeerde] is in het geschil over de vordering van [appellante] grotendeels in het ongelijk gesteld. Het hof zal hem dan ook in de proceskosten veroordelen van de procedure in conventie bij de kantonrechter (geliquideerd salaris van de gemachtigde € 800,-) en van de procedure bij het hof (geliquideerd salaris van de advocaat: 3 punten tarief II, gezien de hoogte van het toegewezen bedrag), te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd.

3.3. De conclusie

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 10 oktober 2017, hersteld op 20 maart 2018,voor zover in reconventie tussen partijen gewezen;
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 10 oktober 2017, hersteld op
20 maart 2018, voor zover in conventie gewezen,
en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 augustus 2017;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van [appellante] en stelt deze proceskosten vast op:
- € 726,- aan verschotten en € 800,- voor salaris gemachtigde voor de procedure bij de kantonrechter in conventie;
- € 824,01 aan verschotten en € 3.342,- voor geliquideerd salaris van de advocaat voor de procedure bij het hof,
te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 15 dagen na betekening van dit arrest;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, D.H. de Witte en K.M. Makkinga en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 november 2021, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:208.
2.Vgl. ook hof Arnhem 24 juli 2007, ECLI:NL:GHARN:2007:BB1005.