24 juli 2007
derde civiele kamer
rolnummer 2006/762
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. P.A.M. de Jong,
de stichting
Stichting Lingewaard Wonen,
gevestigd te Huissen, gemeente Lingewaard,
geïntimeerde,
procureur: mr. C.G.M. van Rossum.
1 Het verdere verloop van het geding
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 22 augustus 2006. Ingevolge dat tussenarrest heeft op 3 november 2006 een comparitie van partijen plaatsgevonden, die is voortgezet op 18 december 2006. De hiervan opgemaakte processen-verbaal bevinden zich in afschrift bij de stukken.
1.2 Bij memorie van grieven heeft [appellante] het een en ander aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en gevorderd dat het hof zal overgaan tot het vaststellen van de vergoeding wegens immateriële en materiële schade die Lingewaard Wonen aan [appellante] moet betalen wegens het vernietigen van haar inboedel, met veroordeling van Lingewaard Wonen in de kosten van deze procedure.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft Lingewaard Wonen verweer gevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof [appellante] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep, althans haar hoger beroep ongegrond zal verklaren, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.
1.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
De rechtbank heeft in haar eindvonnis onder 2 een aantal feiten vastgesteld. Aangezien tegen deze vaststelling geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 In het kort gaat deze zaak over het volgende.
Op 22 september 2004 heeft Lingewaard Wonen de woning aan de [adres] van haar vroegere huurster [appellante] wegens huurachterstand ontruimd. Lingewaard Wonen heeft aan [appellante] toegezegd de inboedel gedurende drie maanden op te slaan en heeft deze daadwerkelijk opgeslagen in een (zee-)container. Toen [appellante] zich na ongeveer zes weken bij Lingewaard Wonen meldde om diverse inboedelgoederen, bleek alles in opdracht van Lingewaard Wonen per vergissing te zijn vernietigd. Deze, toerekenbare, tekortkoming van Lingewaard Wonen verplicht haar om de schade te vergoeden die [appellante] daardoor heeft geleden. Lingewaard Wonen heeft eerst als schadevergoeding aan [appellante] € 750,00 betaald en daarna (een bij kort geding vonnis van 16 september 2005 toegekend voorschot van) € 5.000,00, waarop Lingewaard Wonen wegens achterstallige huur en executiekosten € 1.959,09 in mindering heeft gebracht.
3.2 In eerste aanleg heeft [appellante] in conventie veroordeling van Lingewaard Wonen gevorderd tot betaling van schadevergoeding van € 37.209,97 (f 82.000,00), dan wel een bedrag dat de rechtbank goed leek, alsmede de proceskosten. In voorwaardelijke reconventie heeft Lingewaard Wonen, voor het geval dat zij in conventie tot meer dan het betaalde zou worden veroordeeld, terugbetaling gevorderd van € 750,00 + € 5.000,00 - € 2.000,00 (huur en executiekosten) = € 3.750,00 met rente en proceskosten.
Na een comparitie heeft de rechtbank bij eindvonnis in conventie de schade geschat op € 9.250,00 en Lingewaard Wonen na aftrek van de betaalde € 5.750,00 veroordeeld tot betaling van de resterende € 3.500,00, de voorwaardelijke vordering in reconventie afgewezen en Lingewaard Wonen in de proceskosten veroordeeld.
3.3 Naar aanleiding van het niet-ontvankelijkheidverweer van Lingewaard Wonen oordeelt het hof als volgt.
Als grieven worden aangemerkt alle gronden die een appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij de eis geldt dat die gronden behoorlijk in het geding naar voren zijn gebracht, zodat zij voor de appelrechter en de wederpartij, die immers moet weten waartegen zij zich heeft te verweren, voldoende kenbaar zijn (vergelijk onder meer HR 5 december 2003, NJ 2004, 76 en HR 14 oktober 2005, NJ 2006, 620).
Bij haar inleidende dagvaarding heeft [appellante] een schadevergoeding gevorderd van primair € 37.209,37, gelijk aan de verzekerde waarde van de inboedel, subsidiair een bedrag dat de rechtbank goed lijkt. In haar dagvaarding in hoger beroep heeft [appellante] vernietiging gevorderd van het eindvonnis en toewijzing van haar vorderingen in eerste aanleg. Vóór haar memorie van grieven heeft [appellante] ter comparitie in hoger beroep verklaard dat zij haar inboedel had verzekerd (voor f 82.000,00) en bedoeld te betogen, zoals Lingewaard Wonen redelijkerwijs behoorde te begrijpen, dat de haar toegekende schadevergoedingen onvoldoende waren om een soortgelijke inboedel terug te kopen. In de memorie van grieven heeft [appellante] opnieuw aangevoerd dat het gaat om het verschil van inzicht in de waarde van de inboedel en dat de inboedel de verzekerde som waard was. Verder heeft [appellante] de omvang van de inboedel beschreven, aangevoerd dat de bewijslast op Lingewaard Wonen rust en ten slotte tevens aanspraak gemaakt op vergoeding van (ter comparitie in hoger beroep ter sprake gekomen) immateriële schade wegens het verlies van onvervangbare zaken, waaraan [appellante] herinneringen had.
Onder deze gegeven omstandigheden behoorde Lingewaard Wonen daaruit redelijkerwijs te begrijpen, zoals zij blijkens de tweede helft van haar memorie van antwoord ook werkelijk heeft begrepen, dat [appellante] in hoger beroep opnieuw haar vordering in eerste aanleg aan de orde wilde stellen voor zover door de rechtbank afgewezen, dus een vergoeding van materiële schade van € 37.209,97 (f 82.000,00), dan wel een bedrag dat de rechter goed leek.
3.4 Aan haar stelling dat zij ook immateriële schade heeft geleden, heeft [appellante] geen vordering tot schadevergoeding verbonden, noch van een concreet bedrag noch op te maken bij staat. Daarom blijft die schade buiten beschouwing.
3.5 Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv. moet [appellante] de waarde van haar door de tekortkoming van Lingewaard Wonen vernietigde inboedel stellen en in geval van gemotiveerde betwisting bewijzen, hier, nu het schade betreft, in de zin van aannemelijk maken. Aan een benadeelde als [appellante] mogen evenwel geen strenge eisen worden gesteld met betrekking tot het bewijs: het is immers Lingewaard Wonen die door de vernietiging van de hele inboedel van [appellante] aan haar de mogelijkheid heeft ontnomen duidelijkheid te verschaffen omtrent de omvang en waarde van de vernietigde inboedel.
3.6 Blijkens de onweersproken verklaring van [appellante] ter comparitie in hoger beroep ging het om de ontruiming van een seniorenwoning (ingedeeld in: hal, keuken, kamer van 4 bij 6 meter, slaapkamer, natte ruimte voor bad en toilet, kelderkast en boven het hele huis een zolder). Naar [appellante] ter comparitie in eerste aanleg onweersproken heeft aangevoerd en ook zichtbaar is op enkele bij conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie onder productie 1 overgelegde foto’s (een tweepersoons bed en een herenfiets), betrof het nog steeds een tweepersoons huishouden (haar man was een paar jaar eerder overleden, aldus [appellante]).
3.7 Bij de waardebepaling van een inboedel in een geval als dit gaat het niet om de executiewaarde en evenmin om de verkoopwaarde. De waardering van de ontruimende deurwaarder (productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie) van de executiewaarde is daarom niet van belang. De schadevergoeding moet [appellante] in staat stellen om een zelfde inboedel te kopen als haar vernietigde. Naar algemene ervaringsregels brengt een doorsnee tweedehands inboedel bij verkoop weinig op, maar kost het aanmerkelijk meer inspanning en kosten om een vervangende inboedel aan te schaffen. 2Switch regionaal kringloopbedrijf heeft in zijn brief van 24 januari 2006 (productie 4 bij conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie) een indicatie gegeven van de aanschafkosten op basis van goederenlijsten en foto’s van de verloren gegane inboedel (producties 1 en 3 bij die conclusie), waarvan het totaal volgens Lingewaard Wonen uitkomt op € 1.551,40.
3.8 Onweersproken heeft [appellante] ter comparitie in eerste aanleg verklaard dat haar stofzuiger en oven allebei nieuw waren. Lingewaard Wonen erkent dat [appellante] geen genoegen behoeft te nemen met een tweedehands bed en bijbehorende matras. Om persoonlijke en hygiënische redenen behoeft een benadeelde in een geval als dit naar het oordeel van het hof ook geen genoegen te nemen met tweedehands: koelkast(-en), dekbedden, andere matrassen, hoofdkussens, bed- en huishoudtextiel, kleding en schoenen. Voorts gaat het mede blijkens de door 2Switch opgegeven aanschafprijzen om allemaal oude zaken, terwijl de inboedel van [appellante] qua aanschafleeftijd, zoals vele inboedels, een gemengd karakter had; sommige zaken nieuw, andere oud, weer andere daar ergens tussenin. Het hof oordeelt niet (zonder meer) geloofwaardig dat [appellante] bij 2Switch praktisch alle inboedelzaken in een redelijke staat zou kunnen kopen voor bedragen van enkele euro’s tot enkele tientjes, zoals 2Switch opgeeft.
Daarnaast acht het hof [appellante] niet gehouden en ook niet in staat om een vervangende inboedel bijeen te sprokkelen bij kringloopwinkels. Blijkens haar onweersproken verklaring ter comparitie in hoger beroep is [appellante] 56 jaar oud, sedert enkele jaren weduwe, is zij na de ontruiming bij haar dochter ingetrokken, was zij toen bijna een jaar in de crisisopvang opgenomen (zij was alles kwijt en zag het leven niet meer zitten), vervolgens in een zogenaamde doorstroomkamer beland, daarna in een andere kamer en bewoont zij sedert september 2005 een appartement. Hieruit blijkt voldoende dat [appellante] vanwege haar leeftijd, sociale omstandigheden en psychische structuur onvoldoende redzaam is om in redelijkheid van haar te verlangen dat zij kringloopwinkels afzoekt.
Kortom: 2Switch vormt voor [appellante] geen redelijk alternatief.
3.9 Volgens artikel 6:97 BW begroot de rechter de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat.
Tot nu toe zijn oplopende schadevergoedingen aan [appellante] toegekend, door Lingewaard Wonen € 750,00, door de voorzieningenrechter € 5.000,00 en door de rechtbank € 9.250,00. Voor de schatting van het benodigde om een soortgelijke inboedel aan te kopen, deels tweedehands en deels nieuw, zoekt het hof aansluiting bij de (blijkbaar niet voortgezette) schadeverzekering (productie 2 bij memorie van grieven) die [appellante] in 2001 bij RVS Schadeverzekering N.V. voor haar inboedel in de huurwoning had geslo-ten voor een verzekerde som van f 82.000,00 (€ 37.209,98). Lingewaard Wonen heeft bij conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie (tweede bladzijde, midden) aangevoerd dat dit een verzekering tegen nieuwwaarde betreft. Bij memorie van grieven (tweede bladzijde, eerste volzin) heeft [appellante] daar tegenover gesteld dat ervan moet worden uitgegaan dat de inboedel de verzekerde waarde had. Lingewaard Wonen behoorde dat redelijkerwijs tevens te begrijpen als een bestrijding van haar verweer en heeft vervolgens haar verweer niet onderbouwd met feiten of omstandigheden en niet eens herhaald. Mede in het licht van het volgende oordeelt het hof de betwisting van Lingewaard Wonen onvoldoende gemotiveerd.
Ter voorkoming van de voorheen wel gerezen onzekerheid over de vraag naar welke waarde de verzekering wordt gesloten, bepaalt het inmiddels in werking getreden artikel 7:956 BW (behoudens uitzonderingen als bedoeld in artikel 69 Overgangswet NBW) dat andere zaken dan een gebouw zijn verzekerd naar hun vervangingswaarde: het bedrag benodigd voor het verkrijgen van naar soort, kwaliteit, hoeveelheid, staat en ouderdom gelijkwaardige zaken. Het polisblad van de inboedelverzekering van [appellante] (productie 2 bij memorie van grieven) geeft geen aanleiding voor de veronderstelling dat de inboedelverzekeraar desondanks de nieuwwaarde heeft verzekerd.
Om een schatting te maken van de waarde van de vernietigde inboedel van [appellante] heeft het hof de door het verbond van verzekeraars (www.http://www.verzekeraars.org/download/inboedelwaardemeter2006.pdf) gehanteerde inboedelwaardemeter 2006 ingevuld naar haar situatie in 2001:
leeftijd hoofdkostwinner 51 t/m 60 jaar 23 punten
samenstelling huishouden echtpaar zonder inwonende kinderen 16 punten
netto maandinkomen huishouden tot en met € 1.100 0 punten
WOZ-waarde (geldt alleen voor eigenaar-bewoner) 0 punten
geschat huurdersbelang € 0 6 punten
totaal 45 punten.
Volgens de daarbij behorende toelichting is het puntensysteem gebaseerd op uitkomsten van onderzoek naar de waarde van de inboedel van een groot aantal huishoudens in Nederland. Bij gebrek aan aanwijzingen van het tegendeel gaat het om vervangingswaarde. Op basis van een en ander beloopt de geschatte waarde van de inboedel van [appellante]: 45 punten x € 1.155 = € 51.975,00.
Dit betreft dan het prijspijl van 2006/2007. Ook met inachtneming van de prijsinflatie sedert 2001 overtreft dit bedrag de verzekerde som van € 37.209,97.
Mede gelet op de inboedellijsten en de inboedelfoto’s is, alles in onderling verband en samenhang bezien, aannemelijk dat de waarde van de in 2004 vernietigde inboedel van [appellante] in ieder geval het gevorderde bedrag van € 37.209,97 heeft belopen.
3.10 Lingewaard Wonen heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden. Daarom wordt aan haar bewijsaanbod voorbijgegaan.
4.1 Het hoger beroep slaagt, zodat het bestreden eindvonnis wordt vernietigd.
4.2 De vordering in conventie is toewijsbaar voor het gevorderde bedrag van € 37.209,97 - € 750,00 (reeds betaald) - € 5.000,00 (reeds betaald) = € 31.459,97. Nu [appellante] in eerste aanleg een uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft gevorderd en verkregen, begrijpt het hof, mede gelet op de conclusie in de appeldagvaarding tot toewijzing van de in eerste aanleg ingestelde vorderingen, dat [appellante] de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad in hoger beroep heeft willen handhaven, zodat het hof deze zal toewijzen voor de hoofdsom.
4.3 De voorwaardelijke vordering in reconventie heeft de rechtbank terecht afgewezen.
4.4 Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal Lingewaard Wonen in de kosten van beide instanties worden veroordeeld.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het eindvonnis van de rechtbank Arnhem van 12 april 2006 en doet opnieuw recht:
veroordeelt Lingewaard Wonen in conventie om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] een bedrag te betalen van € 31.459,97;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in conventie meer of anders gevorderde en het in voorwaardelijke reconventie gevorderde af;
veroordeelt Lingewaard Wonen in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] begroot op € 6.251,44 (€ 2.735,57 in eerste aanleg en € 3.515,87 in hoger beroep),
- waarvan te voldoen aan de griffier van het gerechtshof (bankrekeningnummer 1923.25.752 ten name van DS 533 Arrondissement Arnhem, postbus 9030 6800 EM Arnhem) onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen) het bedrag van € 3.403,87 te weten:
- € 1.003,00 wegens in debet gesteld griffierecht
- € 84,87 wegens exploten
- € 2.316,00 wegens salaris van de procureur
en € 112,00 aan de procureur van [appellante] wegens eigen aandeel in het griffierecht
- en waarvan te voldoen aan de griffier van de rechtbank Arnhem (bankrekeningnummer 1923.25.752 ten name van DS 533 Arrondissement Arnhem, postbus 9030 6800 EM Arnhem) onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen) het bedrag van € 2.535,57 te weten:
- € 710,00 wegens in debet gesteld griffierecht;
- € 88,57 wegens exploten
- € 1.737,00 wegens salaris van de procureur
en aan de procureur van [appellante] € 90,00 wegens eigen bijdrage en € 110,00 wegens het eigen aandeel in het griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Steeg, Van Ginkel en Dozy en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 24 juli 2007.