ECLI:NL:GHARL:2021:10211

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
200.290.792/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens ongeoorloofde afwezigheid en de waarheidsverplichting van de werknemer

In deze zaak gaat het om een ontslag op staande voet dat op 15 juli 2020 is gegeven aan [geïntimeerde] door zijn werkgever Nögel Montagetechnik Vertriebsgesellschaft MBH wegens ongeoorloofde afwezigheid. De werknemer had zich op 8 juli 2020 ziekgemeld, maar communiceerde vervolgens niet adequaat met zijn werkgever. Het hof oordeelt dat de werknemer niet de waarheid heeft gesproken over zijn afwezigheid en dat dit een dringende reden voor ontslag oplevert. De kantonrechter had het ontslag eerder vernietigd, maar het hof komt tot de conclusie dat de werkgever terecht heeft gehandeld. De werknemer had zich niet aan het ziekmeldingsprotocol gehouden en was gedurende een langere periode onbereikbaar. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de kantonrechter en bevestigt het ontslag op staande voet, waarbij het ook de vordering van de werknemer tot doorbetaling van loon afwijst. De werknemer wordt veroordeeld tot terugbetaling van eerder ontvangen bedragen en moet de proceskosten dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.290.792/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8759945 \ AR VERZ 20-67)
beschikking van 2 november 2021
in de zaak van
de vennootschap naar Duits recht
Nögel Montagetechnik Vertriebsgesellschaft MBH,
gevestigd te Twist (Duitsland),
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: verweerster,
hierna:
Nögel,
advocaat: mr. H.C.W. Geffroy, die kantoor houdt te Ede,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: verzoeker,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. S.S.L. Haimé, die kantoor houdt te Amsterdam.

1.De procedure bij de kantonrechter

Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van 2 december 2020 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift (met producties), door het hof ontvangen op 26 februari 2021;
- het verweerschrift met incidenteel hoger beroep (met producties), ontvangen op 18 augustus 2021;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep (met producties), ontvangen op 24 augustus 2021;
- de mondelinge behandeling van 8 september 2021, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
2.2
Vervolgens heeft het hof een datum voor de beschikking bepaald, die nader is vastgesteld op vandaag.

3.Waar gaat deze procedure over?

Deze zaak gaat over een ontslag op staande voet dat op 15 juli 2020 is gegeven wegens ongeoorloofde aanwezigheid. [geïntimeerde] heeft over zijn afwezigheid wisselende verklaringen afgelegd; wat hij daarover bij de kantonrechter heeft verteld blijkt niet te kloppen.
Het hof komt in dit licht tot een andere beoordeling van de dringende reden dan de kantonrechter, die het ontslag heeft vernietigd.
Het hof zal die beslissing hierna motiveren.

4.De vaststaande feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
4.1
[geïntimeerde] is per 1 juni 2020 in dienst getreden van Nögel als [functie] voor bepaalde tijd, tot en met 31 december 2020. Het vaste maandsalaris bedroeg € 2000,- met daarbij een vaste bonus van € 1.000,- per maand, en daarbovenop nog 8% vakantiebijslag, een targetbonus en vaste commissie. Daarnaast had [geïntimeerde] de beschikking over een lease-auto, iPhone, iPad, monsterkoffers en een Key-account-ordner van Nögel.
4.2
Op woensdagochtend 8 juli 2020 heeft [geïntimeerde] zich telefonisch ziekgemeld bij
Nögel door middel van het inspreken van een voicemailbericht. Zijn leidinggevende [naam1 ] heeft daarop zonder resultaat geprobeerd om [geïntimeerde] telefonisch te bereiken. Vervolgens heeft [naam1 ] om 09:14 uur een e-mail naar [geïntimeerde] gestuurd met het verzoek om hem terug te bellen. Dat is niet gebeurd. [geïntimeerde] heeft op 9 juli 2020 per e-mail aan Nögel doorgegeven dat hij migraine had. [naam1 ] heeft [geïntimeerde] daarna per e-mail gevraagd om hem die dag te bellen. Dat heeft [geïntimeerde] niet gedaan. In de loop van vrijdagmiddag 10 juli 2020 hebben [naam1 ] en [geïntimeerde] telefonisch contact gehad. Daarbij is afgesproken dat [geïntimeerde] op maandag 13 juli 2020 zijn werkzaamheden zou hervatten.
4.3
[geïntimeerde] heeft op 13 juli 2020 zijn werkzaamheden niet hervat. [naam1 ] heeft op maandagochtend 13 juli 2020 tevergeefs geprobeerd om contact te krijgen met [geïntimeerde] . Hij heeft daarop om 09:03 uur een e-mail naar [geïntimeerde] gestuurd met het verzoek om te reageren. [geïntimeerde] heeft daar niet op gereageerd en [naam1 ] kon [geïntimeerde] die ochtend verder ook niet telefonisch bereiken. Om 12:30 uur heeft [naam1 ] [geïntimeerde] opnieuw per e-mail benaderd en geschreven:
“De telefoon en mail van gebied vk55 ligt nu al 1 volle week plat en onbeantwoord.
Hier hebben wij vrijdag nog na lang contact zoeken telefonisch over gesproken. Nu ligt wederom alle communicatiemiddelen op plat.
Wij verwachten vandaag dringend een antwoord want er is directe actie nodig
gezien klanten hier onder gaan lijden en Nogel als vervolg.”
Om 14:44 uur heeft [geïntimeerde] als volgt per e-mail gereageerd:
“Afgelopen nacht is een vriendin met hartfalen overleden. Zeer betreurenswaardig Excuses voor de late reactie, ik vang vrienden en familie op. Ik bel je vanavond wel even.”
4.4
[geïntimeerde] heeft die dag echter niets meer van zich laten horen. Op dinsdag 14 juli
2020 om 06:25 uur heeft hij een e-mail naar Nögel gestuurd met de volgende inhoud:
“Een meer dan ongelukkige situatie alles bij elkaar. Heel vervelend voor jullie, de organisatie en mij. Baal er ontzettend van. Ondanks de situatie reken ik op jullie steun en begrip. Ook al kan ik hier niets aan doen zal ik het zakelijk wel recht trekken dit jaar.
Ik ga nu plat. Vandaag door deze omstandigheden geen 55 in het veld. Op mijn telefoon en mail komt niets binnen dus we lopen niets mis.”
4.5
[naam1 ] kon hierna geen contact meer met [geïntimeerde] krijgen en is diezelfde dag
(14 juli 2020) naar het huisadres van [geïntimeerde] afgereisd ( [geïntimeerde] woont bij zijn ouders) alwaar hij heeft gesproken met de vader van [geïntimeerde] en gezegd dat hij al langere tijd
probeerde contact met [geïntimeerde] te krijgen. De vader heeft aangegeven dat [geïntimeerde] er niet
was. [geïntimeerde] heeft daarna niets meer van zich laten horen.
4.6
Nögel heeft [geïntimeerde] vervolgens bij brief van 15 juli 2020, die [geïntimeerde] op die datum
ook per e-mail is toegezonden, op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief staat, voor zover
hier van belang, vermeld:
“Wij kunnen niet anders concluderen dan dat u ongeoorloofd afwezig bent, althans u uw werkzaamheden niet, dan wel niet naar behoren uitvoert en in elk geval hierover niet, dan wel niet adequaat met ons communiceert. Daar komt bij dat u zich vorige week conform ons protocol had moeten ziekmelden, hetgeen u eveneens hebt nagelaten.
Hoewel wij grote twijfels hebben over hetgeen u ons afgelopen maandag in uw e-mail hebt meegedeeld had het in elk geval voor de hand gelegen dat u ons om toestemming had gevraagd uw werkzaamheden niet behoeven uit te voeren, dan wel daarvoor vrije dagen op te nemen. Tevens heeft te gelden dat u onbereikbaar bent en ook niet uit eigen beweging met ons communiceert.
Door het bovenstaande is een situatie ontstaan dat wij geen enkel vertrouwen meer hebben in een vruchtbare voortzetting van het dienstverband en van ons in redelijkheid niet kan worden verwacht dat wij het dienstverband nog langer voortzetten.
Door de bovengenoemde feiten en omstandigheden, elk voor zich en elk in één of meerdere opzichten in onderlinge samenhang met elkaar, is er sprake van één of meer dringende redenen, op grond waarvan wij u met onmiddellijke ingang ontslaan op staande voet (...).”
4.7
Bij e-mail van 16 juli 2020 om 16:32 uur heeft [geïntimeerde] op de ontslagbrief
gereageerd en bezwaar gemaakt tegen het ontslag. Hij heeft in deze e-mail tevens te kennen
gegeven bereid te zijn om vanaf maandag 20 juli 2020 zij arbeid te hervatten.
4.8
Nögel heeft het ontslag op staande voet gehandhaafd.
4.9
[geïntimeerde] heeft in het verzoekschrift in eerste aanleg gesteld:
“Ten aanzien van het sterfgeval het volgende. Nadat [geïntimeerde] zichzelf weer redelijk beter voelde, gebeurde dat weekend het noodlottige voor [geïntimeerde] . Een van zijn beste
vriendinnen die hij al sinds zijn veertiende (14) jaar kent komt plotseling te overlijden aan hartfalen. [geïntimeerde] zijn familie en haar familie kennen elkaar ruim twintig jaar en zijn zeer dicht met elkaar verbonden. [geïntimeerde] is er kapot van en kan het niet bevatten. Zowel hij, zijn familie en de familie van deze vriendin zijn verscheurd van emoties. [geïntimeerde] was compleet van slag en zat ineens midden in een enorm rouwproces. Overmand door emoties vol ongeloof van de plotselinge dood van zijn vriendin heeft [geïntimeerde] niet direct telefonisch contact opgenomen met zijn werkgever dat hij wegens een sterftegeval even niet kon komen werken. Er moest van alles worden geregeld voor zijn beste vriendin waardoor [geïntimeerde] niet kon komen werken. [geïntimeerde] had overigens op maandag aan Nögel laten weten bij e-mail dat hij familie diende op te vangen en hoopte op het begrip van Nögel vanwege dit tragische verlies”.
4.1
Blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de kantonrechter van 5 november 2020 heeft [geïntimeerde] daar – telefonisch – verklaard:
“Op zondag is een goede vriendin van mij overleden die ik al vanaf mijn 16-de ken. Ik was daar kapot van. Ik hoorde van het overlijden via haar partner. Ik heb mijn afwezigheid pas maandagmiddag gemeld omdat het zo'n emotionele toestand was. Ik heb bij de partner van die vriendin geslapen.
Ik woon bij mijn ouders. Toen de heer [naam1 ] bij mijn ouders aan de deur kwam was ik bij de partner van de overleden vriendin. Zij woonde in dezelfde straat als mijn ouders, om de hoek. Als u mij vraagt naar de naam van de overleden vriendin antwoord ik dat haar naam [naam2] is. Ik kan dit zonodig bevestigen.”
4.11
Op 17 november 2020 heeft de advocaat van Nögel aan [geïntimeerde] verzocht om toezending van een rouwkaart van [naam2] , en daaraan toegevoegd:
“Indien ik de hiervoor gevraagde gegevens niet binnen zes dagen na heden van u
heb mogen ontvangen, ga ik er vanuit dat mevrouw [naam2] inderdaad niet
is overleden.
Alsdan heeft te gelden dat u cliënte een bedrieglijke, dan wel valse, dan wel
misleidende mededeling hebt gedaan waardoor u cliënte hebt geprobeerd te
overtuigen van een rechtvaardigingsgrond waarom u de werkzaamheden niet hebt
kunnen uitvoeren. (…)
Indien ik de hiervoor gespecificeerde stukken niet uiterlijk op dinsdag 24 november
aanstaande van u heb ontvangen, ontsla ik u namens cliënte, nu reeds voor
alsdan, met ingang van 25 november aanstaande op staande voet. Het ontslag op
staande voet wordt u gegeven, voor zover het eerste aan u gegeven ontslag op
staande voet niet mocht blijken te bestaan. (…) Cliënte doet een nadrukkelijk beroep op verrekening van haar aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding, zijnde een schadevergoeding ter grootte van het loon dat u anders over (de) opzegtermijn zou hebben genoten.”
4.12
[naam2] uit [woonplaats] is niet rond 12 juli 2020 overleden. Wel is in die periode [naam3] uit [woonplaats] overleden.
4.13
[geïntimeerde] heeft, nadat de kantonrechter het hem gegeven ontslag had vernietigd en zijn loonvordering had toegewezen, executoriaal beslag doen leggen op banktegoeden van Nögel.
4.14
Nögel heeft concept-loonstroken opgesteld, waarbij zij uitging van een onherroepelijk, terecht gegeven tweede ontslag op staande voet en een daarmee samenhangend recht op een forfaitaire schadevergoeding, waarbij zij aanspraak maakte op terugbetaling van een deel van het onder het beslag geïncasseerde bedrag.

5.De beoordeling van de verzoek door de kantonrechter

5.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg doorbetaling van loon gevorderd, te verhogen met wettelijke verhoging en wettelijke rente, en met vergoeding van de volledige proceskosten van [geïntimeerde] . Ook vorderde [geïntimeerde] de afgifte van loonstroken op straffe van een dwangsom.
5.2
In het tegenverzoek vorderde Nögel de afgifte van de aan [geïntimeerde] ter beschikking gestelde leaseauto en verdere bedrijfsmiddelen.
5.3
De kantonrechter - die geen kennis heeft genomen van de correspondentie tussen partijen na de mondelinge behandeling van 5 november 2020 - heeft geoordeeld dat het niet volledig in achtnemen van het protocol rond ziekmeldingen door [geïntimeerde] geen dringende reden oplevert. Wel acht de kantonrechter de handelwijze van [geïntimeerde] vanaf 13 juli 2020 onjuist; [geïntimeerde] had niet eigenmachtig en zonder hierover met Nögel te communiceren mogen besluiten om zijn werkzaamheden niet te hervatten. Nögel had echter [geïntimeerde] ter verantwoording moeten roepen en hem moeten sommeren om zijn werkzaamheden te hervatten, alvorens hem op staande voet te kunnen ontslaan. De aard en ernst
van de handelwijze van [geïntimeerde] is, omdat Nögel niet heeft gesteld dat zij daardoor in
grote problemen is geraakt en gelet op de gevolgen voor [geïntimeerde] van een ontslag op staande
voet, onvoldoende om het direct gegeven ontslag op staande voet te rechtvaardigen.
De kantonrechter heeft in het verzoek van [geïntimeerde] ingelezen dat hij de vernietiging van het ontslag op staande voet voet, dat toegewezen evenals de doorbetaling van loon, behalve over de periode tussen 13 tot en met 15 juli 2020. De wettelijke verhoging is op nihil gesteld, de dwangsom op de loonstroken is niet toegewezen evenmin als de volledige proceskostenvergoeding. Ook het tegenverzoek is toegewezen.

6.De beoordeling van de vorderingen en grieven in hoger beroep

6.1
Nögel verzoekt in principaal hoger beroept dat het hof de beschikking van 2 december 2020 vernietigt, de verzoeken van [geïntimeerde] alsnog afwijst en [geïntimeerde] veroordeelt tot terugbetaling van de bedragen die Nögel op grond van de beschikking heeft betaald, te vermeerderen met wettelijke rente.
6.2
In incidenteel appel vordert [geïntimeerde] de integrale proceskosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, afgifte van correcte loonstroken op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 50.000,- en het alsnog toekennen van de wettelijke verhoging over het loon betreffende de periode 1 juli 2020 tot en met 26 maart 2021.
6.3
De beslissingen op het tegenverzoek worden in hoger beroep niet aangevochten.
Schending waarheidsplicht
6.4
Nögel heeft contact opgenomen met de weduwnaar van [naam3] , die heeft verklaard dat [geïntimeerde] in de week van 13 juli 2020 geen contact met de familie [naam3] heeft opgenomen, dat [geïntimeerde] niet bij hem heeft overnacht en dat hij niet bij de begrafenis aanwezig was. [geïntimeerde] heeft dit alles niet weersproken.
6.5
[geïntimeerde] heeft in de procedure bij de kantonrechter bewust onwaarheden verteld. Ook als wordt aangenomen dat hij de achternaam van de overledene [naam2] onbewust heeft verwisseld tijdens de zitting bij de kantonrechter en dat hij bedoelde te vertellen dat [naam3] was overleden, staat vast dat hij in de week van 13 juli 2020, anders dan hij heeft verklaard, geen contact heeft opgenomen met de familie van [naam3] en niet bij de weduwnaar heeft overnacht. Evenmin heeft hij, zoals hij in zijn inleidend verzoekschrift heeft gemeld, van alles geregeld voor zijn “beste vriendin” waarvan hij tijdens de zitting van het hof overigens niet kon aangeven hoe oud zij is geworden.
6.6
Door deze onware mededelingen te doen in de procedure, die betrekking heeft op de kern van het verwijt waarop het ontslag op staande voet is gestoeld en daarmee op de vordering tot doorbetaling van loon, heeft [geïntimeerde] in ernstige mate in strijd gehandeld met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv. Het hof mag uit deze schending de gevolgtrekking maken die het geraden acht, in aanmerking nemende de aard en ernst van de schending van waarheids- en volledigheidsplicht en de overige omstandigheden van het geval. [1] Het hof ziet in dit geval aanleiding om de stellingen van [geïntimeerde] onwelwillend te beoordelen.
Er is wel sprake van een voldoende dringende reden
6.7
In de ontslagbrief maakt Nögel [geïntimeerde] , naast zijn ongeoorloofde afwezigheid in de periode van 13 tot en met 15 juli, nog een tweetal verwijten, namelijk onvoldoende communicatie en het zich niet houden aan het ziekmeldingsprotocol bij zijn ziekmelding van 9 juli 2020.
6.8
Het hof onderschrijft wat de kantonrechter over de ziekmelding heeft overwogen. Het niet volgen van een protocol omtrent de ziekmelding – wat daarvan verder ook zij – levert geen dringende reden op voor het ontslag.
6.9
Dat is anders voor de gebrekkige communicatie in de hele periode tussen 9 juli en 15 juli 2020, waarin, ondanks het aandringen van diens leidinggevende [naam1 ] , [geïntimeerde] telefonisch nagenoeg onbereikbaar was voor Nögel. [geïntimeerde] heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij op 13, 14 en 15 juli 2020 wel geprobeerd heeft [naam1 ] en [naam4] van Nögel te bellen, maar deze hebben ter zitting ontkend enig (onbeantwoord) telefoontje van [geïntimeerde] te hebben ontvangen op die dagen. Belgegevens heeft [geïntimeerde] niet overgelegd, zodat het hof ervan uitgaat dat [geïntimeerde] niet telefonisch contact heeft opgenomen met Nögel, ondanks zijn toezegging om dat wel te doen in zijn mail van 13 juli 2020.
6.1
De voortdurende afwezigheid van [geïntimeerde] vanaf 13 juli 2020, gevoegd bij het gebrek aan communicatie met Nögel terwijl niet gebleken is dat daar een goede reden voor was, kwalificeert het hof in dit geval als een voldoende dringende reden voor ontslag op staande voet. [geïntimeerde] wist, althans moest begrijpen, welk belang Nögel had dat zijn rayon bereikbaar was; dit was hem voldoende duidelijk gemaakt in de mail van 13 juli 2020 (zie rov. 4.3). Onder deze omstandigheden behoefde Nögel, nadat [naam1 ] op 14 juli 2020 ook nog bij het huisadres van [geïntimeerde] langs was geweest en gesproken had met diens vader – op een moment dat [geïntimeerde] volgens zijn verklaring ter zitting van het hof in de auto in de parkeergarage onder zijn woning sliep - op 15 juli 2020 niet nog een laatste sommatie te sturen aan [geïntimeerde] om zijn werk te hervatten alvorens hem te kunnen ontslaan.
6.11
[geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat Nögel hem niet had mogen ontslaan alvorens hem te horen. In het algemeen zal de werkgever er wel verstandig aan doen om eerst de werknemer te horen omdat bij de beoordeling van de geldigheid van het ontslag op staande voet alle omstandigheden van het geval moeten worden gewogen. Uit de wet of de jurisprudentie volgt echter niet dat een ontslag op staande voet door de werkgever alleen mogelijk is nadat eerst de werknemer is gehoord. In dit geval gaat het hof ervan uit dat [geïntimeerde] , zou hij wel door Nögel zijn gehoord, niet de waarheid zou hebben verteld omtrent zijn bezigheden tussen 13 en 15 juli 2020. Dat hij niet van tevoren is gehoord, doet derhalve niet af aan de geldigheid van de dringende reden.
6.12
Het principaal appel slaagt voor zover dat is gericht tegen het oordeel dat een dringende reden ontbreekt.
De gevolgen van het bestaan van een geldige dringende reden
6.13
Uit het systeem van de wet volgt dat het hof niet de vernietiging van het ontslag op staande voet door de kantonrechter ongedaan kan maken. De vordering van Nögel tot vernietiging van onderdeel 1 van het dictum van de bestreden beschikking is dan ook niet toewijsbaar. Wel kan het hof op grond van artikel 7:683 BW lid 6 een datum bepalen waarop de arbeidsovereenkomst alsnog eindigt. Omdat de arbeidsovereenkomst hoe dan ook al is geëindigd op 31 december 2020 door ommekomst van de termijn waarvoor deze was aangegaan, hoeft het hof daartoe niet over te gaan.
6.14
Op grond van de Fantasia-beschikking van de Hoge Raad [2] komt het niet kunnen werken als gevolg van het op een geldige dringende reden berustende ontslag op staande voet tot aan de uitspraak van de kantonrechter voor rekening van [geïntimeerde] en heeft hij ex art. 7:628 BW geen aanspraak op loon over die periode. Voor de vier weken tussen de uitspraak in eerste aanleg en het einde van de arbeidsovereenkomst ligt dit naar ’s hofs oordeel niet anders, waarbij het hof nadrukkelijk ook betrekt de leugenachtige verklaringen van [geïntimeerde] . De vordering tot terugbetaling van de onder beslag geïncasseerde loonaanspraak, voor zover die uitgaat boven het loon dat Nögel nog aan [geïntimeerde] was verschuldigd over de periode tot en met 12 juli 2020, is dan ook toewijsbaar. Het hof kan de geldigheid van het tweede ontslag op staande voet in de brief van 17 november 2020 en de gepretendeerde verrekeningsbevoegdheid met een vergoeding op grond van artikel 677 BW lid 2 – waartoe nooit een vordering is ingesteld – daarom verder onbesproken laten.
De grieven in het incidenteel appel slagen niet
6.15
Gelet op de uitkomst van het principaal appel is er geen reden voor toekenning van een bedrag aan wettelijke verhoging en evenmin voor een volledige proceskostenveroordeling ten laste van Nögel. [geïntimeerde] heeft wel recht op een correcte loonstrook over de maand juli 2020 conform het bepaalde in dit arrest. Het hof heeft geen reden om te twijfelen dat Nögel daartoe over zal gaan en acht geen gronden aanwezig om daaraan alsnog een dwangsom te verbinden. Het hof zal het dictum van de beschikking voor zover het ziet op de loonstroken in zoverre in stand laten.
De slotsom
6.16
Het principaal hoger beroep slaagt grotendeels. Het hof zal de beslissingen onder 5.2 (loondoorbetaling) en 5.4 (proceskostenveroordeling) vernietigen, evenals de beslissing onder 5.3 voor zover daarin is bepaald dat de loonspecificaties moeten worden verstrekt tot heden. Opnieuw rechtdoende zal het hof de loonvordering afwijzen voor zover die betrekking heeft op de periode na 12 juli 2020 en bepalen dat Nögel een loonspecificatie moet verstrekken over de periode 15 juni 2020 tot en met 15 juli 2020. Ook zal het hof de vordering tot terugbetaling toewijzen voor zover meer is voldaan dan Nögel op grond van deze beschikking dient te betalen.
6.17
Het hof zal [geïntimeerde] , als de in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van deze procedure in beide instanties veroordelen. Voor de procedure bij de kantonrechter begroot het hof die op het van Nögel geheven griffierecht aan verschotten en op € 600,- aan salaris voor de gemachtigde en in principaal hoger beroep op het van Nögel geheven griffierecht aan verschotten en op 2 punten naar tarief II van het liquidatietarief voor salaris van de advocaat. Voor het incidenteel appel zal het hof aan Nögel één punt naar tarief II toekennen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter te Leeuwarden van 2 december 2020 voor zover het betreft de veroordelingen onder 5.2, 5.3 en 5.4 en in zoverre opnieuw rechtdoende
veroordeelt Nögel tot betaling aan [geïntimeerde] van het loon en loonemolumenten, vermeerderd met 8% vakantiegeld vanaf 1 juli 2020 tot en met 12 juli 2020;
veroordeelt Nögel tot het verstrekken van een correcte loonspecificatie aan [geïntimeerde] over de periode van 15 juni tot en met 15 juli 2020;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Nögel van het meerdere dat Nögel hem op grond van de beschikking van 2 december 2020 heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Nögel, wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 83,- voor verschotten en op € 600,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het principaal hoger beroep vastgesteld op € 772,- voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en voor het incidenteel appel op € 1.074,- voor salaris van de advocaat;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, P.S. Bakker en W.A. Zondag en is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2021.

Voetnoten

1.HR 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9675 en HR 16 juli 2021
2.HR 13 juli 2019: ecli:nl:hr:2018:1209