ECLI:NL:GHARL:2021:10193

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
200.277.673
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake redelijke beloning voor werkzaamheden uitgevoerd onder overeenkomst van opdracht

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen Bouwkundig Adviesbureau [appellant] en Het Spuiplein B.V. over de betaling van openstaande facturen voor werkzaamheden die [appellant] heeft verricht als uitvoerder in het kader van een overeenkomst van opdracht. De appellant vordert een bedrag van € 184.476,60, dat volgens hem nog door Het Spuiplein verschuldigd is, en stelt dat er een redelijk loon voor zijn werkzaamheden moet worden vastgesteld. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen op 1 december 2020 en neemt de inhoud daarvan over.

De procedure in hoger beroep is voortgezet na een mondelinge behandeling op 19 april 2021. Het hof heeft vastgesteld dat er een overeenkomst van opdracht is tussen partijen, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de hoogte van het loon. Het hof benoemt een deskundige, de heer L. Th. Verriet, om te onderzoeken wat een redelijk loon is voor de door [appellant] verrichte werkzaamheden. De deskundige zal rekening houden met de complexiteit van het werk, de hoogte van de bouwsom en de contractvorm. Het hof heeft de partijen de gelegenheid gegeven om opmerkingen te maken en verzoeken te doen aan de deskundige.

De beslissing van het hof houdt in dat [appellant] het voorschot voor de kosten van de deskundige moet betalen en dat de deskundige zijn onderzoek zal uitvoeren conform de Leidraad deskundigen in civiele zaken. Het hof houdt verdere beslissingen aan totdat het deskundigenrapport is ontvangen. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie na deskundigenrapport.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.277.673
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, NL 18.24898)
arrest van 2 november 2021
in de zaak van
[appellant] , handelend onder de naam Bouwkundig Adviesbureau [appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser van de vordering, verweerder op de tegenvordering,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. L. Alberts,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Het Spuiplein B.V.,
gevestigd te Spakenburg (gemeente Bunschoten),
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verweerster op de vordering, eiseres van de tegenvordering,
hierna: Het Spuiplein,
advocaat: mr. J.W. Janssens.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 1 december 2020 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 19 april 2021 en de daarbij namens [appellant] overgelegde spreekaantekeningen;
- de akte houdende uitlating van Het Spuiplein;
- de akte houdende uitlating van [appellant] .
1.3
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Deze zaak gaat in de kern over de vraag of Het Spuiplein nog een bedrag van
€ 184.476,60 verschuldigd is aan [appellant] uit hoofde van openstaande facturen die [appellant] heeft gestuurd. De achtergrond daarvan is als volgt. In december 2013 is tussen [appellant] en Het Spuiplein een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen voor de uitvoering van werkzaamheden door [appellant] als uitvoerder voor Het Spuiplein. Het betrof een bouwproject voor de (her)ontwikkeling van een aantal appartementen en winkels in het centrum van [woonplaats] . Het Spuiplein realiseerde deze herontwikkeling in eigen beheer, dus zonder tussenkomst van een (hoofd)aannemer. [appellant] en Het Spuiplein zijn (mondeling) een uurtarief van € 70,00 (exclusief btw) overeengekomen voor de werkzaamheden van [appellant] .
2.2
De werkzaamheden aan het project zijn begin 2014 gestart. Per e-mail van
11 maart 2014 heeft de heer [naam1] (hierna: [naam1] ) namens Het Spuiplein aan [appellant] geschreven:
“(…) Voor wat betreft je beloning; hoelang denk jij dat we op die put bezig zijn?
Zelf denk ik ongeveer 1 a 1,25 jaar dat zijn ongeveer 50 weken a 20 uur/week =1000 uur. Klopt dat denk je?”
[appellant] heeft niet gereageerd op deze e-mail.
2.3
Op of omstreeks 8 september 2014 is [appellant] met zijn werkzaamheden als uitvoerder gestart. Begin 2017 heeft hij deze werkzaamheden beëindigd. Het werk is in
juli 2016 opgeleverd. [appellant] heeft Het Spuiplein verschillende facturen gestuurd voor de door hem verrichte werkzaamheden. De facturen met de nummers 09030 tot en met 09041 en factuurnummer 090943, verstuurd in de periode van 10 oktober 2014 tot en met
23 januari 2017, zijn door Het Spuiplein voldaan. Deze facturen zien op een totaal van 1633 manuren die volgens de beschrijving op de facturen zijn gewerkt in de jaren 2014 tot en met 2017.
2.4
Na 1 april 2017 heeft [appellant] nog tien facturen aan Het Spuiplein verstuurd ter hoogte van een bedrag van in totaal € 184.476,60. Het betreft de volgende facturen:
Factuurnummer 090944 d.d. 01/04/2017 € 19.904,50
Factuurnummer 090946 d.d. 10/05/2017 € 11.858,00
Factuurnummer 090947 d.d. 01/06/2017 € 18.634,00
Factuurnummer 090948 d.d. 15/07/2017 € 16.093,00
Factuurnummer 090949 d.d. 30/07/2017 € 9.317,00
Factuurnummer 090950 d.d. 24/10/2017 € 29.645,00
Factuurnummer 090951 d.d. 24/10/2017 € 29.645,00
Factuurnummer 090952 d.d. 24/10/2017 € 21.005,60
Factuurnummer 090953 d.d. 24/10/2017 € 14.399,00
Factuurnummer 090954 d.d. 24/10/2017 € 13.975,50
Deze facturen zien volgens de daarbij gevoegde specificaties op (eveneens) uren die [appellant] in de jaren 2015, 2016 en 2017 heeft gemaakt. Het Spuiplein heeft deze facturen niet voldaan.
2.5
Bij de rechtbank heeft [appellant] betaling gevorderd door Het Spuiplein van de nog openstaande hierboven genoemde facturen, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 2.619,77 en wettelijke handelsrente. Het Spuiplein heeft verweer gevoerd en een voorwaardelijke tegenvordering ingesteld (namelijk voor zover de rechtbank de vordering van [appellant] zou toewijzen) tot terugbetaling door [appellant] van een bedrag van € 14.840,00. Het Spuiplein stelt dat zij dat bedrag onverschuldigd heeft betaald aan [appellant] .
2.6
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Het Spuiplein heeft gemotiveerd betwist dat [appellant] het aantal uren dat hij in rekening heeft gebracht ook daadwerkelijk aanwezig is geweest op het bouwterrein. Voor zover hij wel aanwezig was, heeft Het Spuiplein gemotiveerd betwist dat die aanwezigheid vereist of noodzakelijk was in verband met de werkzaamheden van [appellant] als uitvoerder. Verder heeft Het Spuiplein gesteld dat zij erop mocht vertrouwen dat zij met de (naar zij dacht) laatste factuur van
23 januari 2017 alle overeengekomen manuren had betaald, gelet op de e-mail van
11 maart 2014 van [naam1] waarin Het Spuiplein uitging van een totaal van 1000 manuren die door [appellant] zou worden gewerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] deze stelling onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, dat hij te laat (achteraf) een specificatie heeft gegeven van de gedeclareerde uren en onvoldoende heeft weersproken dat alle uren zagen op noodzakelijke uitvoerderswerkzaamheden. De rechtbank is door de afwijzing van de vorderingen van [appellant] niet meer toe gekomen aan behandeling van de voorwaardelijke tegenvordering van Het Spuiplein.
2.7
[appellant] is het niet eens met het vonnis van de rechtbank en heeft daar met
vier grieven hoger beroep tegen ingesteld. Hij vordert dat het hof - samengevat - het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en Het Spuiplein alsnog zal veroordelen tot betaling van het bedrag van € 184.476,60, te vermeerderen met wettelijke handelsrente over de factuurbedragen vanaf de respectieve vervaldata van de facturen, althans een in goede justitie te bepalen redelijk loon, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten ad € 2.619,77 en met veroordeling van Het Spuiplein in de kosten van beide procedures en daarnaast tot terugbetaling van alles wat [appellant] naar aanleiding van het vernietigde vonnis aan Het Spuiplein heeft moeten voldoen.
2.8
Het hof stelt voorop (zoals ook niet in geschil is) dat tussen partijen sprake is van een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW. Op grond van artikel 7:405 lid 2 BW is, als tussen partijen de hoogte van het loon niet is bepaald, de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon verschuldigd, of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon. Tussen partijen is weliswaar een uurtarief overeengekomen, maar geen maximum aantal uren of een maximaal loon dat aan [appellant] verschuldigd zal zijn voor zijn werkzaamheden. Anders dan Het Spuiplein betoogt, is het niet reageren op de e-mail van 11 maart 2014 van [naam1] waarin hij [appellant] vraagt hoeveel uren deze denkt dat ze bezig zullen zijn met het project onvoldoende om er gerechtvaardigd op te hebben mogen vertrouwen dat met [appellant] een urenomvang voor werkzaamheden van 1000 uur is overeengekomen. In de e-mail wordt door [naam1] slechts gevraagd om een
inschattingvan het aantal uren dat [appellant] denkt met het project bezig te zullen zijn, waarvoor [naam1] een voorzet doet. Ook heeft de bouw van het werk uiteindelijk langer geduurd dan de in de e-mail genoemde 50 weken. Het enkele niet reageren op de e-mail is, mede gelet op het feit dat het een vraag over een inschatting betrof, onvoldoende om gerechtvaardigd vertrouwen van de zijde van Het Spuiplein aan te nemen. Ook mocht Het Spuiplein er op grond van dit bericht en de verdere gang van zaken (het feit dat het project in juli 2016 is opgeleverd, [appellant] daarna nog enige werkzaamheden heeft gedaan in verband met opleverpunten en zijn werkzaamheden in januari 2017 zijn geëindigd) niet zonder meer op vertrouwen dat met de factuur van
23 januari 2017 alle werkzaamheden van [appellant] waren voldaan.
2.9
Wat partijen in deze zaak vervolgens verdeeld houdt, is de vraag wat - bij gebreke van een ‘op de gebruikelijke wijze berekend loon’ - een redelijk loon is voor de door [appellant] verrichtte werkzaamheden. Partijen strijden daarbij over de vraag welke werkzaamheden [appellant] als uitvoerder op de bouwplaats diende te verrichten, welke werkzaamheden hij feitelijk heeft verricht, hoeveel uren hij daaraan daadwerkelijk heeft besteed en of die werkzaamheden en de daarmee gemoeide uren noodzakelijk waren voor het project. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof zijn partijen overeengekomen dat een kostendeskundige zal worden benoemd door het hof die zal onderzoeken wat in dit onderhavige geval een redelijk loon is voor [appellant] .
2.1
Partijen hebben in onderling overleg de heer L. Th. Verriet als deskundige voorgedragen. Het hof zal Verriet daarom benoemen als deskundige. [appellant] heeft in zijn akte houdende uitlating van 1 juni 2021 nog bericht dat Verriet in staat en bereid is om een deskundigenbericht uit te brengen overeenkomstig het reglement van de Raad van Arbitrage voor de bouw, waarbij de Raad van Arbitrage het secretariaat zou voeren. Het hof heeft begrepen dat met ‘het voeren van het secretariaat’ wordt bedoeld dat het secretariaat van de Raad de heer Verriet administratief zal ondersteunen bij zijn werkzaamheden als deskundige (zoals ook blijkt uit de opgave van het voorschot). Daartegen bestaat geen bezwaar. Het deskundigenbericht dient wel te worden uitgebracht met inachtneming van de
‘Leidraad Deskundigen in civiele zaken’van de rechtspraak. Het betreft hier immers een civiele procedure waarin het hof zal overgaan tot benoeming van Verriet als gerechtelijk deskundige op de voet van artikel 194 Rv. In zoverre is het niet mogelijk om het deskundigenbericht uit te brengen conform reglementen van de Raad.
2.11
Over de vraagstelling zijn partijen het niet met elkaar eens geworden. Het hof oordeelt dat de volgende vragen aan de deskundige zullen worden voorgelegd:
1. Wat is onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid het loon dat door [appellant] bij Het Spuiplein in rekening zou mogen worden gebracht voor het werk aan het Spuiplein in Bunschoten? Uitgegaan dient te worden van [appellant] als uitvoerder waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de complexiteit van het werk, de hoogte van de bouwsom van het werk en de contractvorm van het werk, waarbij geen (hoofd)aannemer betrokken was, maar Het Spuiplein als opdrachtgever het werk in eigen beheer en onder eigen regie uitvoerde;
2. Wilt u, voor zover tussen partijen discussie bestaat over de vraag of bepaalde werkzaamheden die [appellant] heeft verricht, onder zijn opdracht vielen, toch aangeven wat een redelijk loon zou zijn voor deze werkzaamheden, maar wilt u die werkzaamheden dan per losse post (per werkzaamheid dus) waarderen? Wilt u daarbij ook aangeven of het in de branche gebruikelijk is dat de betreffende (betwiste) werkzaamheden bij de functie van een uitvoerder horen?
3. Geeft het onderzoek overigens nog aanleiding tot het maken van opmerkingen, die in verband met de beslissing van dit geschil van belang zouden kunnen zijn?
2.12
Volgens de hoofdregel van artikel 195 Rv moet [appellant] als eisende partij het voorschot van de deskundige dragen.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
benoemt tot deskundige:
de heer L. Th. Verriet
p/a Raad van Arbitrage voor de Bouw
Postbus 19290
3501 DG Utrecht
tel: 030-2343222
info@raadvanarbitrage.nl
om een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen omtrent de hierboven onder rechtsoverweging 2.11 opgenomen vragen;
bepaalt dat het deskundigenonderzoek zal worden uitgevoerd conform de Leidraad deskundigen in civiele zaken;
bepaalt dat de deskundige tijdens het onderzoek partijen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat daarvan uit het schriftelijk bericht zal blijken;
bepaalt dat de deskundige een concept-deskundigenbericht aan partijen zal toesturen en partijen in de gelegenheid zal stellen op dat concept te reageren alvorens een definitief bericht uit te brengen. In het definitieve deskundigenbericht zal de deskundige de reacties van partijen op het concept bespreken;
bepaalt dat [appellant] aan de deskundige een kopie van het volledige procesdossier ter beschikking zal stellen, voor zover de deskundige daarover nog niet beschikt;
beveelt partijen om aan de deskundige alle door hem gewenste inlichtingen te verstrekken, waaronder alle bouwtekeningen en andere documentatie met betrekking tot het werk;
bepaalt dat de deskundige het ondertekende deskundigenbericht vóór
1 februari 2022toestuurt aan de griffie van dit hof (griffie handelsrecht, postbus 9030, 6800 EM Arnhem);
bepaalt het voorschot van de kosten van de deskundige op
€ 4.625,23 (inclusief btw);
bepaalt dat [appellant] het voorschot dient te betalen, conform de nota met betaalinstructies die [appellant] zal ontvangen van het Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
bepaalt dat dit voorschot (in beginsel) binnen vier weken na dagtekening van de nota van het Landelijk Dienstencentrum moet zijn voldaan;
bepaalt dat de deskundige niet met het onderzoek zal beginnen voordat de griffier heeft laten weten dat het voorschot is betaald;
bepaalt dat de deskundige zich - door tussenkomst van de griffie - met vragen en opmerkingen zal wenden tot mr. H.L. Wattel die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris;
draagt de griffier op een afschrift van dit arrest aan de deskundige te verzenden;
verwijst de zaak naar de rol van
22 februari 2022waarop beide partijen gelijktijdig een memorie na deskundigenrapport kunnen nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, L. Janse en H. Wammes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 november 2021.