Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren uit de relatie van de vader en de moeder. De kinderen waren op 8 juli 2020 met spoed uit huis geplaatst, waarna de vader in hoger beroep ging tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter had eerder de kinderen onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 12 januari 2021 heeft de vader verklaard dat hij zich neerlegt bij de uithuisplaatsing van de oudste minderjarige, maar dat hij de uithuisplaatsing van de jongste minderjarige aanvecht. Het hof heeft overwogen dat de vader op dat moment niet in staat was om een veilig opvoedingsklimaat te bieden, en dat er nog geen inzicht was in zijn pedagogische mogelijkheden. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling hebben gepleit voor nader onderzoek naar de mogelijkheden van de vader en de behoeften van de kinderen. Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de uithuisplaatsing van de jongste minderjarige noodzakelijk werd geacht in het belang van zijn opvoeding en verzorging. De vader heeft zijn stellingen over verbeteringen in zijn situatie niet voldoende onderbouwd, waardoor de uithuisplaatsing werd gehandhaafd.