ECLI:NL:GHARL:2021:1012

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
200.280.442
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bewindvoerder en ontslag huidige bewindvoerder in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bewindvoerder voor de rechthebbende, die lijdt aan het syndroom van Down. Verzoekster, de zus van de rechthebbende, had verzocht om haar benoeming tot bewindvoerder, nadat de ouders van de rechthebbende als bewindvoerders waren ontslagen. De rechtbank Overijssel had het verzoek van verzoekster afgewezen, waarop zij in hoger beroep ging. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de bestreden beschikking van de rechtbank beoordeeld. Het hof concludeert dat er geen gewichtige redenen zijn om de huidige bewindvoerder te ontslaan. De huidige bewindvoerder is benoemd om te zorgen voor een onafhankelijke en transparante financiële afhandeling, gezien de problemen die in het verleden zijn ontstaan door de betrokkenheid van de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat verzoekster weliswaar een goede band heeft met de rechthebbende en in staat is om hem te ondersteunen, maar dat dit niet voldoende is om de huidige bewindvoerder te ontslaan. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de kosten van het hoger beroep gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.280.442
(zaaknummer rechtbank Overijssel 8403478)
beschikking van 2 februari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. D. Beuving te Hengelo (O),
en
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [B] ,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. W.B. Brusse te Almelo.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de rechthebbende],
wonende te [A] ,
verder te noemen: rechthebbende,
en
[belanghebbende1],
en
[belanghebbende2],
beiden wonende te [A] ,
verder te noemen: de ouders,
en
[belanghebbende3],
wonende te [A] ,
zus van rechthebbende, verder te noemen: [belanghebbende3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de brief van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 27 maart 2020, met voormeld zaaknummer. Het hof merkt deze brief aan als een beschikking. Deze beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 juni 2020;
- het verweerschrift in hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Beuving van 29 december 2020 met producties;
- een brief van de ouders van 6 januari 2021 met als bijlage spreekaantekeningen;
- een journaalbericht van mr. Brusse van 7 januari 2021 met als bijlage de pleitnotitie
van mr. Brusse.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 januari 2021 plaatsgevonden. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de bewindvoerder is [C] verschenen, bijgestaan door de advocaat. Tevens zijn rechthebbende en de ouders verschenen. [belanghebbende3] is niet verschenen.
2.3
Het hof heeft geen kennis genomen van de pleitaantekeningen van mr. Brusse nu deze niet voldoen aan de in het procesreglement gestelde eisen. Voorts heeft het hof alleen kennis genomen van de eerste twee pagina’s van de spreekaantekeningen van de ouders.

3.De feiten

3.1
Rechthebbende is geboren [in] 1992. Verzoekster is de zuster van rechthebbende.
3.2
Bij beschikking van 4 maart 2013 heeft de kantonrechter te Enschede de goederen van rechthebbende onder bewind gesteld wegens de lichamelijke of geestelijke toestand van rechthebbende. De ouders van rechthebbende waren benoemd tot bewindvoerders.
3.3
Bij beschikking van 16 maart 2020 - zoals hersteld bij beschikking van 6 augustus 2020 - heeft de kantonrechter in de rechtbank Overijssel de ouders ontslagen als bewindvoerder met ingang van twee weken na de datum van die beschikking, met ingang van die datum de bewindvoerder benoemd tot bewindvoerder en daarbij bepaald dat de bewindvoerder voor haar (aanvangs)werkzaamheden en voor de met het bewind gemoeide kosten de in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren vastgestelde forfaitaire tarieven ten laste van het vermogen van rechthebbende mag brengen.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Overijssel op 18 maart 2020, heeft verzoekster verzocht om haar te benoemen tot bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van verzoekster afgewezen.
4.2
Verzoekster is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. Verzoekster verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek om verzoekster aan te stellen als bewindvoerder over de vermogensrechtelijke belangen van rechthebbende, alsnog toe te wijzen.
4.3
De bewindvoerder voert verweer en verzoekt het hof om de bestreden beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt voorop dat geen hoger beroep is ingesteld tegen de hiervoor onder 3.3 vermelde beschikking van 16 maart 2020 waarbij de ouders als bewindvoerders zijn ontslagen en de bewindvoerder tot bewindvoerder is benoemd. Het hoger beroep van verzoekster kan niet worden aangemerkt als een hoger beroep tegen die beschikking, omdat het buiten de beroepstermijn is ingediend. Hieraan doet niet af dat de rechtbank verzoekster in die procedure ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt, nu zij niet heeft aangevoerd dat zij als gevolg daarvan pas (veel) later kennis heeft genomen van de beschikking en daarvan om die reden niet tijdig in hoger beroep kon komen.
5.2
Op het moment dat verzoekster haar verzoek bij de kantonrechter indiende was er al een andere bewindvoerder benoemd voor rechthebbende. Die beslissing is in kracht van gewijsde gegaan. Het hof dient het verzoek van verzoekster daarom te beoordelen als een verzoek tot ontslag van de huidige bewindvoerder met benoeming van verzoekster tot bewindvoerder.
5.3
Op grond van artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewindvoerder ontslag verlenen hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW dan wel ambtshalve.
5.4
Verzoekster stelt dat het in het belang van rechthebbende is dat zij tot zijn bewindvoerder wordt benoemd. Zij kent rechthebbende al haar hele leven, zij heeft een goede band met hem, zij heeft bijna dagelijks contact met hem, zij weet wat rechthebbende aan kan en zij kan hem begeleiden naar meer zelfstandigheid en hem betrekken bij zijn financiële zaken. Verzoekster is in staat het financieel beheer over de goederen van rechthebbende te voeren. Zij heeft een hbo-studie afgerond, werkt als wijkcoach bij de gemeente en beschikt over de nodig kennis om het PGB van rechthebbende op een correcte manier te beheren. Ook heeft verzoekster verklaard dat zij in staat is de benodigde afstand tot de ouders te houden en dat zij indien nodig de ouders kan aanspreken op zaken die in het verleden niet goed zijn gegaan. Juist voor rechthebbende is het van belang om - anders dan in de bestreden beschikking is bepaald - een familiair bewindvoerder te benoemen.
5.5
De bewindvoerder voert aan dat het bewind over de goederen van rechthebbende in het verleden niet goed is gegaan omdat de financiën van de ouders (destijds bewindvoerders), van rechthebbende en van verzoekster door elkaar liepen. Daardoor kon er geen juiste rekening en verantwoording over het bewind worden afgelegd en was het onduidelijk of van de bankrekening van rechthebbende uitgaven zijn gedaan die niet ten gunste van rechthebbende zijn besteed. Daarom is het van belang dat er een onafhankelijke bewindvoerder is.
5.6
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken van gewichtige redenen die het ontslag van de huidige bewindvoerder rechtvaardigen en overweegt hiertoe als volgt.
Vaststaat dat rechthebbende vanwege zijn geestelijke toestand (syndroom van Down) niet in staat is het bewind over zijn goederen zelf te voeren. Rechthebbende heeft altijd hulp van zijn ouders en ook van verzoekster gehad en kan hierop nog steeds rekenen. Het hof stelt voorop dat verzoekster, en in het verleden ook de ouders, naar hun inzicht steeds het beste voor rechthebbende hebben gedaan en doen. Ondanks de goede bedoelingen is het financieel beheer in het verleden niet altijd goed gegaan, en was niet goed zichtbaar hoe de financiën van de ouders en rechthebbende werden gevoerd. Om te voorkomen dat de financiën weer door elkaar gaan lopen is de huidige bewindvoerder benoemd.
Verzoekster voert aan dat het bewind nu niet lekker loopt en dat de bewindvoerder nog helemaal geen contact heeft gehad met rechthebbende. De ouders hebben dit bevestigd. Rechthebbende heeft ter zitting verklaard dat hij graag wil dat verzoekster het bewind gaat voeren. Voorts stelt verzoekster dat zij beter persoonlijk contact heeft met rechthebbende en dat zij beter kan inschatten wat de wensen van rechthebbende zijn en dat zij deze beter kan interpreteren. Hierdoor acht zij zichzelf beter in staat dan de huidige bewindvoerder om rechthebbende te stimuleren om tot meer zelfstandigheid te komen en tot een meer zelfstandig beheer van zijn financiën. De bewindvoerder heeft daar te weinig oog voor, aldus verzoekster. Ook leidt de tussenkomst van een professioneel bewindvoerder tot onnodige vertraging in zaken die geregeld moeten worden.
Het hof acht deze gronden onvoldoende om tot ontslag van de bewindvoerder over te gaan. Het stimuleren van rechthebbende op de door verzoekster gestelde gebieden is niet afhankelijk van het zijn van bewindvoerder van rechthebbende, maar kan ook plaatsvinden als er een bewindvoerder is voor het beheer van de goederen van rechthebbende. Het hof gaat ervan uit dat verzoekster en de ouders rechthebbende - evenals in het verleden - blijven stimuleren en zij rechthebbende op allerlei gebied helpen en dat de bewindvoering door de huidige bewindvoerder geen (grote) belemmering daarvoor hoeft te zijn.
Gebleken is dat rechthebbende op korte termijn gaat verhuizen naar een locatie voor begeleid wonen. Daarvoor moeten veel zaken geregeld worden. Het hof gaat ervan uit dat de bewindvoerder voor rechthebbende, verzoekster en de ouders beschikbaar is en dat de bewindvoerder hen met raad en daad bijstaat, voor zover dat in het kader van haar bewindvoerderstaak noodzakelijk is.
5.7
Het feit dat de ouders meer gedoe en stroperigheid ervaren als gevolg van de benoeming van de bewindvoerder, is niet genoeg om tot een ander oordeel te komen. Bij de beoordeling of sprake is van gewichtige redenen om tot ontslag te komen gaat het uiteindelijk om de vraag of het belang van rechthebbende wordt geschaad door het handhaven van de huidige situatie met deze bewindvoerder. Het is onvoldoende gebleken dat daarvan sprake is.
5.8
Het hof komt op dit moment niet toe aan de vraag of verzoekster geschikt is om als bewindvoerder voor rechthebbende op te treden. Het hof merkt wel op dat benoeming van een familielid in de regel de voorkeur verdient. De wettelijke regeling gaat daar ook van uit. Betrokkenheid van de familie is ook in dit geval belangrijk en het hof wil de bewindvoerder dit dan ook nadrukkelijk meegeven. De situatie van verzoekster is inmiddels ook in zoverre gewijzigd dat zij financieel onafhankelijk is van de ouders doordat zij op zichzelf woont. Mocht verzoekster voldoende geschikt blijken om het bewind over te nemen, dan kan de bewindvoerder daaraan in de toekomst wellicht vrijwillig meewerken.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de kosten van het hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 27 maart 2020;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Eskes, A. Smeeïng-van Hees en A.L.H. Ernes, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 2 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.