ECLI:NL:GHARL:2021:1011

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
200.277.220
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezag over minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling en het gezag van de vader over zijn minderjarige kind. De vader, die sinds 2010 ontheven is van het ouderlijk gezag, heeft verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling met zijn kind, dat in een pleeggezin woont. De rechtbank Gelderland had eerder een omgangsregeling vastgesteld van één keer per acht weken. De vader verzocht het hof om deze regeling te wijzigen naar eenmaal per twee weken en om hem te belasten met het ouderlijk gezag.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader onvoldoende onderbouwd heeft dat herstel van het gezag in het belang van de minderjarige is. De minderjarige is gehecht aan zijn pleeggezin en het hof oordeelt dat het in het belang van het kind is dat hij niet onnodig belast wordt met de conflicten tussen zijn vader en de voogd. Het hof heeft het verzoek van de vader om het ouderlijk gezag te herstellen afgewezen, maar heeft wel geoordeeld dat een uitbreiding van de omgangsregeling naar eenmaal per vier weken in het belang van de minderjarige is. De vader en de voogd worden aangespoord om de samenwerking te verbeteren.

De beslissing van het hof houdt in dat de omgangsregeling wordt aangepast naar eenmaal per vier weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 16.00 uur, waarbij de pleegouders de minderjarige wegbrengen en ophalen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.277.220
(zaaknummer rechtbank Gelderland 359205)
beschikking van 2 februari 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.W. de Rijk te Helmond,
en
de gecertificeerde instelling,
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder ook te noemen: de voogd.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 april 2020;
- het verweerschrift in hoger beroep met producties.
2.2
Op 11 januari 2021 is hierna genoemde [de minderjarige] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen, de advocaten en belanghebbenden door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 12 januari 2021 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de voogd zijn
[B] en [C] verschenen. Namens de raad is met bericht vooraf niemand verschenen. De pleegouders zijn niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader heeft een relatie gehad met [D] , verder: de moeder. De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2007 te [A] .
3.2
Bij beschikking van 8 juni 2010 zijn de vader en de moeder ontheven uit het ouderlijk gezag en is er een voogd benoemd over [de minderjarige] . De voogdij over [de minderjarige] wordt thans uitgevoerd door Stichting Jeugdbescherming Gelderland.
3.3
Bij verzoekschrift in eerste aanleg heeft de vader - voor zover hier van belang - verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [de minderjarige] waarbij [de minderjarige] minimaal een weekend per maand bij de vader verblijft van vrijdag tot zondagavond, althans een door de rechtbank juist geachte omgangsregeling vast te stellen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld van één keer per acht weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 16.00 uur, waarbij de pleegouders [de minderjarige] wegbrengen en ophalen. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en - opnieuw beschikkende - bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
I de vader eens in de twee weken omgang met [de minderjarige] heeft op zijn thuisadres van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 19.00 uur;
II de vader met het ouderlijk gezag zal worden belast over [de minderjarige] ;
III de voogd wordt ontslagen/ontheven van haar voogdijtaken,
kosten rechtens.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken onder II en III, het verzoek in hoger beroep van de vader voor het overige af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Allereerst is aan de orde de vraag of de vader kan worden ontvangen in zijn aanvullende verzoek in hoger beroep om met het gezag over [de minderjarige] te worden belast.
De GI stelt dat de vader niet kan worden ontvangen in zijn aanvullende verzoeken in hoger beroep omdat die verzoeken voor het eerst in hoger beroep worden gedaan.
5.2
Het hof stelt voorop dat het aanvullende verzoek in hoger beroep van de vader geen nieuw zelfstandig verzoek in de zin van artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) betreft. De vader was immers in eerste aanleg verzoekende partij. Hij heeft met dit aanvullende verzoek zijn verzoek vermeerderd. Dat heeft hij tijdig, te weten direct in zijn beroepschrift, gedaan. Het aanvullende verzoek hangt in voldoende mate samen met het verzoek in eerste aanleg van de vader. Op grond van artikel 362 Rv in verbinding met de artikelen 283 en 130 Rv is de vermeerdering van het verzoek in hoger beroep door de vader toelaatbaar, nu geen sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde.
5.3
Op grond van artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de ouder wiens gezag is beëindigd op zijn verzoek in het gezag herstellen indien:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is,
b.de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat is te dragen.
5.4
Gebleken is dat de vader al sinds 2010 is ontheven van het gezag over [de minderjarige] . De vader heeft sinds 2016 weer contact met [de minderjarige] . De vader wil zijn contact met [de minderjarige] uitbreiden maar dat komt in het overleg met de voogd niet van de grond. Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling naar voren is gebracht blijkt naar het oordeel van het hof niet dat herstel van het gezag van de vader over [de minderjarige] in het belang van [de minderjarige] is. [de minderjarige] is gehecht in het pleeggezin waar hij al lange tijd woont, daar is zijn vertrouwde omgeving, hij gaat daar naar school en hij heeft daar zijn vriendjes. Beslissingen over [de minderjarige] worden door de voogd in samenspraak met zijn hoofdopvoeders genomen. De vader heeft in zijn verzoek onvoldoende onderbouwd dat herstel van zijn gezag over [de minderjarige] in het belang van [de minderjarige] zou zijn en wat hiervan de gevolgen zouden zijn voor [de minderjarige] . Hierbij betrekt het hof ook dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gebleken is dat de vader de strijd aangaat met de voogd. Dit kan met zich brengen dat het voor de vader moeilijk is om aan [de minderjarige] zijn emotionele instemming te laten blijken dat hij bij de pleegouders mag wonen en [de minderjarige] niet te belasten, waardoor [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict kan raken. Het hof zal het aanvullende verzoek in hoger beroep van de vader afwijzen.
5.5
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten.
5.6
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Niet in geschil is dat de vader recht heeft op omgang met [de minderjarige] , maar de vader en de voogd zijn het niet eens over de frequentie en de wijze waarop daaraan invulling moet worden gegeven.
5.7
Gebleken is dat de vader en [de minderjarige] het fijn vinden dat zij weer contact met elkaar hebben. Zij zijn van mening dat het contact zeer goed verloopt. [de minderjarige] heeft bij het hof ook verklaard dat hij graag meer bij zijn vader wil zijn.
Het hof is van oordeel dat het belangrijk voor [de minderjarige] is dat duidelijk is en blijft dat zijn perspectief bij de pleegouders is. [de minderjarige] heeft naast zijn omgang met de vader ook een omgangsregeling met de moeder. In het oog zal moeten worden gehouden dat [de minderjarige] begrijpt dat zijn woonplek bij de pleegouders is, waar hij volledig is gehecht. Voor [de minderjarige] is daarom van belang dat hij niet onnodig wordt belast met vragen omtrent die woonplek, dat niet aan hem getrokken wordt en dat hij de emotionele toestemming ervaart om bij zijn pleegouders te blijven wonen. De voogd heeft aangevoerd dat een uitbreiding van de omgangsregeling niet in het belang van [de minderjarige] zou zijn omdat de vader het verblijf van [de minderjarige] bij de pleegouders niet volledig accepteert en het gevaar bestaat dat de vader [de minderjarige] onnodig belast met deze problematiek. Hoewel het de vader hoog zit dat hem jaren geleden het gezag over [de minderjarige] is ontnomen, kunnen deze gevoelens geen reden zijn het contact met [de minderjarige] tot een minimum te beperken. De vader dient te begrijpen dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij zijn negatieve gevoelens over de voogdij opzij zet tijdens de omgangsregeling en dat van hem wordt verwacht dat hij zijn eigen belang ondergeschikt maakt aan het belang van [de minderjarige] . In verband met een goede identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] acht het hof het van belang dat de vader in staat wordt gesteld een band met [de minderjarige] op te bouwen. Met een regeling van één weekeinde per acht weken lukt dat onvoldoende. De vader heeft de door de voogd gestelde contra-indicaties voor uitbreiding van de omgangsregeling gemotiveerd betwist en het hof ziet, zoals uit het voorgaande ook volgt, onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het bestaan van die gestelde contra-indicaties. Gelet op dit alles en op de uitdrukkelijke wens van [de minderjarige] om meer contact te mogen hebben met de vader, acht het hof een uitbreiding van de omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] . Het hof acht een uitbreiding van de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] naar eenmaal per vier weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 16.00 uur in het belang van [de minderjarige] . Mogelijk zal juist een uitbreiding van de omgang eraan kunnen bijdragen dat de vader de huidige situatie beter kan accepteren.
De voogd zal de omgangsregeling monitoren en mocht van belasting van [de minderjarige] door de vader niettemin sprake blijken, dan kan in het belang van [de minderjarige] worden overwogen om de regeling aan te passen. Daarnaast raadt het hof de vader en de voogd aan om zich in te spannen om de verhouding en samenwerking te verbeteren.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de procedure.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 januari 2020 en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vader om hem te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] af;
bepaalt dat [de minderjarige] eenmaal per vier weken omgang heeft met de vader van vrijdag 18.00 uur tot zondag 16.00 uur, waarbij de pleegouders [de minderjarige] wegbrengen en ophalen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Eskes, A. Smeeing-van Hees en A.L.H. Ernes, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 2 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.