Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is,
b.de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat is te dragen.
Het hof is van oordeel dat het belangrijk voor [de minderjarige] is dat duidelijk is en blijft dat zijn perspectief bij de pleegouders is. [de minderjarige] heeft naast zijn omgang met de vader ook een omgangsregeling met de moeder. In het oog zal moeten worden gehouden dat [de minderjarige] begrijpt dat zijn woonplek bij de pleegouders is, waar hij volledig is gehecht. Voor [de minderjarige] is daarom van belang dat hij niet onnodig wordt belast met vragen omtrent die woonplek, dat niet aan hem getrokken wordt en dat hij de emotionele toestemming ervaart om bij zijn pleegouders te blijven wonen. De voogd heeft aangevoerd dat een uitbreiding van de omgangsregeling niet in het belang van [de minderjarige] zou zijn omdat de vader het verblijf van [de minderjarige] bij de pleegouders niet volledig accepteert en het gevaar bestaat dat de vader [de minderjarige] onnodig belast met deze problematiek. Hoewel het de vader hoog zit dat hem jaren geleden het gezag over [de minderjarige] is ontnomen, kunnen deze gevoelens geen reden zijn het contact met [de minderjarige] tot een minimum te beperken. De vader dient te begrijpen dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij zijn negatieve gevoelens over de voogdij opzij zet tijdens de omgangsregeling en dat van hem wordt verwacht dat hij zijn eigen belang ondergeschikt maakt aan het belang van [de minderjarige] . In verband met een goede identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] acht het hof het van belang dat de vader in staat wordt gesteld een band met [de minderjarige] op te bouwen. Met een regeling van één weekeinde per acht weken lukt dat onvoldoende. De vader heeft de door de voogd gestelde contra-indicaties voor uitbreiding van de omgangsregeling gemotiveerd betwist en het hof ziet, zoals uit het voorgaande ook volgt, onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het bestaan van die gestelde contra-indicaties. Gelet op dit alles en op de uitdrukkelijke wens van [de minderjarige] om meer contact te mogen hebben met de vader, acht het hof een uitbreiding van de omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] . Het hof acht een uitbreiding van de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] naar eenmaal per vier weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 16.00 uur in het belang van [de minderjarige] . Mogelijk zal juist een uitbreiding van de omgang eraan kunnen bijdragen dat de vader de huidige situatie beter kan accepteren.