ECLI:NL:GHARL:2021:10082

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
200.273.136/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vorderingen van Edge Holding B.V. en Meubelhallen Kolham B.V. tegen Schuur B.V. en [geïntimeerde2] met betrekking tot concurrentie en wanprestatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Edge Holding B.V. en Meubelhallen Kolham B.V. tegen Schuur B.V. en [geïntimeerde2]. De kern van het geschil betreft de vraag of Schuur in strijd met een overeenkomst tussen Edge en Schuur handelt door betrokkenheid bij Meubelhuis Veendam B.V., een concurrent van Meubelhallen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen concurrentiebeding was opgenomen in de overeenkomst tussen Edge en Schuur, en dat de activiteiten van Schuur in Meubelhuis niet in strijd zijn met de overeenkomst. Het hof heeft de vorderingen van Edge c.s. afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. Het hof heeft ook geoordeeld dat Meubelhallen in de procedure bij de rechtbank niet-ontvankelijk was verklaard, omdat zij geen vorderingen had ingesteld. De eiswijziging van Meubelhallen in hoger beroep werd door het hof geaccepteerd, omdat dit een poging was om een gemaakte fout te corrigeren. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de kosten van de procedure bij het hof aan Edge en Meubelhallen opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.273.136/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/190262)
arrest van 26 oktober 2021
in de zaak van

1.Edge Holding B.V.,

gevestigd te Kolham,
hierna:
Edge,
2. Meubelhallen Kolham B.V.,
gevestigd te Kolham,
hierna:
Meubelhallen,
appellanten,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
Edge c.s.,
advocaat: mr. J.J. Gevers, die kantoor houdt te Assen,
tegen

1.Schuur B.V.,gevestigd te Wagenborgen,hierna:Schuur,2. [geïntimeerde2] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
Schuur c.s.,
advocaat: mr. M. Kremer, die kantoor houdt te Groningen.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 22 september 2020 hier over.
1.2
Op grond van dat tussenarrest heeft op 8 oktober 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Daarna heeft het hof een datum vastgesteld waarop arrest zal worden gewezen.

2.Waar gaat het in deze zaak om?

2.1
Het gaat er in deze zaak om of Schuur in strijd met een overeenkomst tussen Edge en Schuur handelt, dan wel of Schuur c.s. onrechtmatig handelen, door hun betrokkenheid bij Meubelhuis Veendam B.V. (hierna: Meubelhuis). Net als de rechtbank zal het hof beslissen dat dit niet het geval is en de vorderingen van Edge c.s. daarom afwijzen.
2.2
De beslissing van het hof zal hierna worden gemotiveerd. Het hof zal eerst de relevante feiten vermelden en vervolgens ingaan op de standpunten van partijen. In dat verband zal het hof de bezwaren (‘grieven’) van Edge c.s. tegen het vonnis van de rechtbank bespreken (en daarbij zo nodig ook acht slaan op de verworpen of niet behandelde verweren van Schuur c.s. in de procedure bij de rechtbank).

3.De relevante feiten

3.1
Meubelhallen exploiteert een keuken-, meubel- en beddenzaak in Kolham.
3.2
Schuur is een beheermaatschappij. [geïntimeerde2] is enig aandeelhouder en bestuurder van Schuur.
3.3
Meubelhallen werd sinds 2007 door [geïntimeerde2] (via Schuur) samen met zijn zus, wijlen mevrouw [naam1] (via haar holding Strohallen B.V., hierna: Strohallen), geëxploiteerd. [geïntimeerde2] en zijn zus hielden beiden elk (via hun holdings) 50% van de aandelen in het kapitaal van Kolham Holding B.V. Kolham Holding is op haar beurt indirect aandeelhouder van Meubelhallen.
3.4
In april 2015 is de zus van [geïntimeerde2] overleden. Kort daarop hebben de heren [naam2] , [naam3] en [naam4] - die via hun persoonlijke holdings dan wel via Strohallen aandeelhouder zijn van Edge - te kennen gegeven de positie van hun (schoon)moeder en echtgenote over te willen nemen. Als gevolg van het overlijden van de zus van [geïntimeerde2] is er een aanbiedingsverplichting ontstaan voor de aandelen die Strohallen hield in het kapitaal van Kolham Holding. Tussen [geïntimeerde2] , [naam2] , [naam3] en [naam4] is vervolgens een discussie ontstaan over de waarde van die aandelen.
3.5
Ter beslechting van hun meningsverschil hebben Schuur en Strohallen op
7 juli 2017 een optieovereenkomst gesloten waarin is vastgelegd dat Strohallen gedurende drie maanden de tijd kreeg om de door Schuur gehouden aandelen in het kapitaal van Kolham Holding te kopen en geleverd te krijgen en dat, indien zij niet binnen die termijn de financiering rond had, de omgekeerde situatie zou gelden. De koopprijs bedroeg
€ 2.900.000,-. Verder is overeengekomen dat Strohallen over de koopsom een rente over de periode gelegen tussen 1 januari 2017 tot en met de datum van overdracht van de aandelen is verschuldigd van 12,4%.
3.6
De toenmalige advocaat van Schuur heeft op 7 juli 2017 de advocaat van Strohallen een e-mail gestuurd waarin, voor zover hier van belang, staat:
Als bijlage het definitieve exemplaar van de optie-overeenkomst. (…) het non-concurrentiebeding was een absolute no go. Hij [hof: [geïntimeerde2] ] gaf (zeer) emotioneel aan dat hij überhaupt niet wist wat de toekomst hem nog zou kunnen brengen en dat hij zich gegeven zijn situatie in helemaal niets wilde beperken. (…).
3.7
De toenmalige advocaat van Strohallen heeft op 22 augustus 2017 een e-mail aan de advocaat van Schuur gestuurd waarin, voor zover hier van belang, staat:
(…)
Voor de vakantie is de vaststellingsovereenkomst getekend. Mijn cliënten zijn thans drukdoende financiering te verkrijgen voor de onderneming van Meubelhallen Kolham. Jij hebt namens [geïntimeerde2] aangegeven dat hij geen concurrentiebeding in de koopovereenkomst wil hebben opgenomen. Daarbij heb jij namens [geïntimeerde2] aangegeven dat er (mede gezien zijn leeftijd) geen plannen zijn om te gaan concurreren.
Inmiddels hebben cliënten van Habufa, de leverancier van onder meer Henders en Hazel een bericht ontvangen. Habufa heeft laten weten dat [geïntimeerde2] een plan heeft gepresenteerd om direct na de overname met Habufa verder in zee te gaan en een concurrerende onderneming op te zetten.
Gezien de afspraken die zijn gemaakt en de goodwill die wordt betaald is dat onrechtmatig. Het ontbreken van een concurrentiebeding doet daar niets aan af. (…)
Graag verzoek ik je namens [geïntimeerde2] omgaand (…) te bevestigen dat dat hij zich na de overname zal onthouden van het verrichten van concurrerende activiteiten. (…)
3.8
De toenmalige advocaat van Schuur heeft op 30 augustus 2017 in reactie daarop een e-mail aan de advocaat van Strohallen gestuurd waarin, voor zover hier van belang, staat:
(…)
Voor de goede orde zij allereerst gemeld dat cliënt geen concreet plan heeft om als de overname plaats vindt, iets te doen, laat staan dat hij de betreffende leverancier iets heeft gepresenteerd. (…)
Als uw cliënten nu koude voeten krijgen dan kunnen ze wat cliënte betreft de aangeven dat zij toch niet willen overnemen en dan gaat de termijn voor cliënt in om financiering te vinden. Client doet dit dan onder dezelfde omstandigheden en wordt dan ook met de betreffende clausules geconfronteerd evenzo goed als cliënt dan wordt geconfronteerd met mogelijke concurrentie van de zijde van uw cliënten.
Ter zake van de onthouding die u van cliënt vraagt kan ik u berichten dat cliënt die niet gaat geven. U vroeg het al eerder en ook toen heb ik u dat medegedeeld. Ik heb u expliciet gezegd dat ik mij niet kon voorstellen dat cliënt opnieuw gaat beginnen maar dat cliënt zich te dier zake niet wenste vast te leggen noch zulks van uw cliënten verlangde. Als de waarde van de pakketten even groot is zou dit er ook niet toe moeten doen.
Indien u meent dat cliënt onrechtmatig handelt of in de toekomst dan kunt u alsdan daar een zaak van maken. Dezerzijds wordt daadwerkelijk niet begrepen dat u nu al voor de fanfare uitloopt in de verwachting dat er sprake zal zijn van onrechtmatig handelen. Voor zover daar behoefte aan bestaat wil cliënte overigens wel bevestigen dat zij zich niet onrechtmatig jegens uw cliënten zal gedragen.
(…)
3.9
Bij notariële akte van 16 oktober 2017 is tussen Schuur, Edge en Strohallen een (aanvullende) overeenkomst vastgelegd waarin, voor zover hier van belang, is bepaald:
(…) In aanvulling op de Optieovereenkomst komen Schuur, De Strohallen en EDGE Holding (…) deze akte overeen dat het recht om de door Schuur gehouden aandelen in de Vennootschap over te nemen, zoals nader uiteengezet in de Optieovereenkomst, vanDe Strohallen is overgegaan op EDGE Holding onder de verplichting voor laatstgemelde om de op De Strohallen rustende verplichting uit hoofde van de Optieovereenkomst over te nemen en als eigen schuld te voldoen (…)
3.1
Door middel van deze notariële akte zijn de door Schuur gehouden aandelen in het kapitaal van Kolham Holding vervolgens geleverd aan Edge. In die akte is verder, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
Partijen doen afstand van het recht tot het vorderen van ontbinding van de overeenkomst van koop en levering, uit welken hoofde ook.
3.11
Op 23 februari 2018 is opgericht en ingeschreven in het handelsregister. De dochters van [geïntimeerde2] zijn via hun holdings Mo B.V. en Poort B.V. (indirect) aandeelhouders en bestuurders van Meubelhuis Veendam. Schuur houdt 5% van de aandelen - de aandelen B - in Meubelhuis en is als volledig gevolmachtigde van Meubelhuis ingeschreven in het handelsregister.
In de notariële oprichtingsakte is Schuur als 'Oprichter 3' aangeduid. In deze akte staat, voor zover hier van belang:
Artikel 18 - goedkeuring directiebesluiten1. De algemene vergadering en de vergadering van houders van aandelen B is bevoegd besluiten van de directie aan haar goedkeuring te onderwerpen. (…)
Artikel 22 - Agio, winstverdeling en uitkeringen
1. (…) Indien bij of na uitgifte van aandelen meer dan de nominale waarde van die aandelen wordt gestort of ingebracht, zal het meerdere als agio ten behoeve van de aandelen van die soort worden aangemerkt (…)
(…)
3. Indien door de algemene vergadering tot winstuitkering wordt besloten wordt:
a.ten eersteop elk van de aandelen A en op elk van de aandelen B een jaarlijks dividend uitgekeerd van vijf procent (5%) over het op de aandelen A en de aandelen B gestorte agiobedragen (…)
3.12
In september 2018 heeft Meubelhuis een meubelwinkel geopend in Veendam.

4.4. Wijziging van eis

4.1
In de procedure bij de rechtbank heeft alleen Edge vorderingen ingesteld. Meubelhallen is wel opgetreden als partij, maar heeft zelf geen vorderingen ingesteld. Haar toenmalige advocaat heeft tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank verklaard dat dat zo is gedaan om te voorkomen dat Meubelhallen bij een eventuele eiswijziging nog als eisende partij zou moeten tussenkomen.
4.2
Omdat Meubelhallen volgens de rechtbank geen zelfstandig en concreet belang had bij (de door Edge ingestelde) vorderingen, heeft de rechtbank Meubelhallen in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
4.3
In de memorie van grieven hebben Edge c.s. hun vorderingen gewijzigd. Die wijziging komt er, kort en goed, op neer dat nu ook namens Meubelhallen vorderingen worden ingesteld tegen [geïntimeerde2] en Schuur, waarbij de vordering tegen Schuur een subsidiair karakter heeft.
4.4
Schuur c.s. hebben zich verzet tegen deze eiswijziging. Volgens hen kan Meubelhallen in hoger beroep niet voor het eerst een vordering instellen. Dat is in strijd met de uitgangspunten van het burgerlijk procesrecht, waaronder het recht op een beoordeling in twee instanties, menen zij.
4.5
Op grond van artikel 130 Rv kan een eiser zijn eis (binnen de grenzen van de goede procesorde) wijzigen of vermeerderen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Deze regel geldt ook in hoger beroep (vgl. artikel 353 Rv), met dien verstande dat het grievenstelsel aan een eiswijziging na de memorie van grieven in de weg kan staan. Het verlies van een instantie is inherent aan het feit dat de wet toestaat dat een eis ook in hoger beroep kan worden gewijzigd. Slechts onder bijkomende omstandigheden kan dit feit het oordeel rechtvaardigen dat sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde. Het enkele feit dat Schuur c.s. door de eiswijziging een instantie missen, staat dan ook niet aan de eiswijziging in de weg.
4.6
Dat neemt niet weg dat de eiswijziging in dit geval wel problematisch is. Meubelhallen heeft bij de rechtbank immers geen eis ingesteld. Zij heeft haar eis dan ook niet gewijzigd of vermeerderd, maar heeft voor het eerst een eis ingesteld. Het is de vraag of dat kan. Wie een eis aanhangig wil maken, dient dat bij de rechtbank te doen en niet bij het hof. Dat geldt ook voor een reconventionele vordering: een dergelijke vordering kan niet voor het eerst in hoger beroep worden ingesteld (artikel 353 Rv).
Daar staat tegenover dat het hoger beroep ook dient om partijen in de gelegenheid te stellen hun eigen fouten en verzuimen te corrigeren. Meubelhallen was wel partij in de procedure bij de rechtbank. Zij trad op als eiseres, hoewel ze zelf niets vorderde en de rechtbank heeft ook ten aanzien van haar een beslissing genomen door haar niet-ontvankelijk te verklaren en, met Edge, in de proceskosten te veroordelen. De ‘wijziging van eis’ - het hof gebruikt de leestekens, gelet op wat hiervoor is overwogen - kan dan ook gezien worden als een poging om een in de procedure bij de rechtbank gemaakte fout te corrigeren.
4.7
Beide benaderingen zijn verdedigbaar. Het hof kiest voor de tweede benadering, ook omdat die processueel het meest doelmatig is. Door Meubelhallen in de gelegenheid te stellen op deze wijze en op dit moment alsnog een eis in te stellen, wordt een tweede procedure over materieel hetzelfde onderwerp - de feitelijke grondslag van de vorderingen van Meubelhallen is grotendeels gelijk aan die van Edge, voor zover de vorderingen van Edge op onrechtmatige daad zijn gebaseerd - en de daarmee verband houdende nadelen (extra kosten en het risico op tegengestelde beslissingen) voorkomen. Daar komt bij dat Schuur c.s. ruimschoots de gelegenheid hebben gehad, en gebruikt, om zich ook tegen deze vorderingen te verweren, zodat zij wat dat betreft niet in hun belangen zijn geschaad. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat Schuur c.s., zoals gezegd, geen onaantastbaar recht hebben op een beoordeling in twee feitelijke instanties.
4.8
De conclusie is dat het hof recht zal doen op de in de memorie van grieven gewijzigde vorderingen van Edge c.s., en dus ook de bij die gelegenheid ingestelde vorderingen van Meubelhallen zal beoordelen.

5.5. De bespreking van de standpunten van partijen

Inleiding5.1 Edge c.s. hebben een aantal vorderingen ingesteld tegen Schuur c.s., deels in een subsidiaire variant. Schuur c.s. hebben verschillende verweren gevoerd tegen die vorderingen, waaronder een aantal technisch-juridische verweren waarmee zij diverse vragen opwerpen (bijvoorbeeld de vraag of de uitsluiting van ontbinding van de overeenkomst in de akte van levering ook een uitsluiting van gedeeltelijke ontbinding inhoudt, de vraag in hoeverre bij Edge sprake is van afgeleide schade en wat daarvan de consequenties zijn en de vraag in hoeverre het handelen van [geïntimeerde2] aan Schuur kan worden toegerekend). Aan de bespreking van deze op zich interessante vragen komt het hof pas toe indien het de voorvragen of Schuur op grond van de overeenkomst met Edge geen concurrerende activiteiten mag verrichten en of Schuur c.s. door hun belang in en activiteiten voor Meubelhuis onrechtmatig handelen jegens Edge c.s. bevestigend beantwoordt. Het hof zal daarom eerst op die voorvragen ingaan. Ter voorbereiding op de beantwoording van die vragen zal het hof eerst vaststellen wat vaststaat over Meubelhuis en de activiteiten van Schuur en [geïntimeerde2] in Meubelhuis.
Schuur en [geïntimeerde2] en Meubelhuis5.2 Over Meubelhuis en de betrokkenheid van Schuur c.s. daarin staat, ook gelet op wat daarover tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken, het volgende vast:
- Meubelhuis is in februari 2018 opgericht. De door Meubelhuis geëxploiteerde winkel is in september 2018 geopend.
- De winkel van Meubelhuis ligt op iets minder dan 20 kilometer afstand (15 minuten rijden met de auto) van de winkel van Meubelhallen in Kolham.
- Meubelhuis voert andere meubellijnen dan Meubelhallen en verkoopt, anders dan Meubelhallen, geen keukens. Wel verkopen beide bedrijven naast meubels van de door hen gevoerde meubellijnen (individuele) meubels van dezelfde merken.
- Schuur heeft een aandelenbelang van 5% in Meubelhuis. Van de haar als houder van B-aandelen toekomende speciale bevoegdheden op grond van genoemd artikel 18 van de statuten heeft zij geen gebruik gemaakt. Schuur is als volledig gevolmachtigde van Meubelhuis ingeschreven in het handelsregister.
- [geïntimeerde2] is vrijwel dagelijks in het pand van Meubelhuis aanwezig, volgens hemzelf vooral in het magazijn. De dagelijkse leiding van meubelhuis berust bij zijn dochters, die hij wel van adviezen voorziet. Op enkele advertenties rond de opening van Meubelhuis is [geïntimeerde2] op foto’s te zien.
Strijd met de overeenkomst?5.3 Het staat in hoger beroep niet (langer) ter discussie dat [geïntimeerde2] zich niet in persoon aan een concurrentiebeding heeft gebonden. Hij is immers ook geen partij bij de overeenkomst met Edge. Tegen het oordeel van de rechtbank daarover in 4.6 van het vonnis heeft Edge niet gegriefd. Volgens Edge c.s. was het Schuur op grond van de overeenkomst met Edge niet toegestaan om concurrerende activiteiten te verrichten. Edge c.s. beroepen zich daartoe op een arrest van de Hoge Raad uit 1997 [1] , waarin de Hoge Raad onder meer heeft overwogen:

Een dergelijke overeenkomst, waarbij iemand een handelsonderneming aan een ander overdraagt, verzet zich immers in de regel tegen een handelwijze die erop neerkomt dat de overdrager zijn rechtsopvolger concurrentie aandoet door in de directe omgeving van de overgedragen onderneming dezelfde werkzaamheden te blijven verrichten, die hij vóór de overdracht in de onderneming ook reeds verrichtte. Daarbij zal de plaatselijke bekendheid van de overdrager mede beslissend zijn voor de vraag of een gedraging binnen de hier bedoelde grenzen valt. (…)Overigens betekent het niet aangaan van een concurrentiebeding nog geen vrijbrief om in strijd met de overeenkomst of met de in artikel 6:248 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid zijn wederpartij concurrentie aan te doen.”
Uit dit arrest volgt volgens Edge c.s. dat bij een overeenkomst waarbij een handelsonderneming aan een ander wordt overgedragen, ook in het geval van een overdracht van een 50%-belang in een holdingvennootschap zoals hier aan de orde is, het uitgangspunt is dat het niet is toegestaan de rechtsopvolger concurrentie aan te doen door in de directe omgeving dezelfde werkzaamheden te (doen)verrichten als verricht worden door de indirect door die rechtsopvolger gehouden onderneming, ook als geen concurrentiebeding is overeengekomen.
5.4
Het hof volgt Edge c.s. niet in het betoog dat het Schuur gelet op dit arrest van de Hoge Raad op grond van, kort gezegd, de overnameovereenkomst contractueel verboden was om op enigerlei wijze betrokken te zijn bij Meubelhuis.
In de zaak die tot dat arrest heeft geleid, waren de activiteiten, de assurantieportefeuille, de handelsnaam en het klantenbestand van een assurantiebedrijf overgedragen. De overdrager bleef ook in dienst van het overgedragen assurantiebedrijf en hij stelde zijn 'papieren c.q. vergunningen' ter beschikking aan de overnemer zodat die het bedrijf kon voortzetten. De overdrager behield dan ook het contact met de (overgedragen) cliënten. Nadat de verhouding tussen hem en de overnemer verslechterde zegden diverse cliënten, na contact met de overdrager, de overnemer als tussenpersoon op en wendden ze zich tot een ander, terwijl de overdrager op eigen naam offertes ging uitbrengen, vanuit het oude pand (dat niet was overgedragen). Door de Hoge Raad is niet vastgesteld dat partijen hebben onderhandeld over een concurrentiebeding.
De omstandigheden rond de overeenkomst tussen Edge en Schuur verschillen op cruciale punten van die betreffende de aan de Hoge Raad voorgelegde overeenkomst. Het hof werkt dat als volgt uit.
5.5
Het staat,
allereerst, vast dat in de optieovereenkomst en in de aanvullende overeenkomst tussen Edge en Schuur over de overdracht van de aandelen geen concurrentiebeding is opgenomen. Het staat ook vast dat van de zijde van Edge op een dergelijk beding is aangedrongen, maar dat Schuur c.s. daar uitdrukkelijk niet mee instemden. De hiervoor onder 3.6-3.8 aangehaalde correspondentie tussen de toenmalige advocaten van partijen spreekt op dat punt voor zich. Een dergelijk beding was volgens zijn toenmalige advocaat voor [geïntimeerde2] beslist niet acceptabel. Partijen hebben dus niet alleen geen concurrentiebeding opgenomen in de overeenkomst, ze hebben dat ook bewust - na onderhandelingen, waarbij Edge wel een dergelijk beding wilde en Schuur niet - niet gedaan.
Daarin verschilt de overeenkomst dus van de overeenkomst in het genoemde arrest, waarin niet is vastgesteld dat partijen bewust geen concurrentiebeding zijn aangegaan.
5.6
Schuur c.s. hebben er,
vervolgens, terecht op gewezen dat in de aan de Hoge Raad voorgelegde overeenkomst de nadruk lag op de overdracht van immateriële activa, de goodwill en dat die overgedragen activa ook kwetsbaar waren voor concurrentie door de overdrager, die een persoonlijke relatie had met de overgedragen klanten. Die relatie werd na de overdracht nog in stand gehouden. Door concurrentie van de overdrager werd de overeenkomst dan ook in de kern geraakt; het (overgedragen) bedrijfsdebiet werd er door aangetast. Tegen die achtergrond is het begrijpelijk dat de Hoge Raad heeft overwogen dat “een dergelijke overeenkomst” zich in de regel verzet tegen concurrentie door de overdrager, daarin bestaande dat de overdrager in de directe omgeving dezelfde activiteiten blijft ontwikkelen.
Schuur c.s. hebben er, eveneens terecht, op gewezen dat de kern van de overeenkomst tussen Edge en Schuur juist niet gelegen is in de overdracht van immateriële activa/goodwill.
Edge c.s. hebben hun stelling dat dat wel het geval is, onvoldoende onderbouwd. Zo hebben zij niet inzichtelijk gemaakt dat, zoals zij stellen, de overnamesom is gebaseerd op een berekening waarin de goodwill (van de gehele onderneming) op € 2.300.000,- is gesteld. Zij verwijzen in dat verband naar een e-mail van MTH accountants, maar in die e-mail wordt het bedrag van € 2.300.000,- niet toegelicht, terwijl [geïntimeerde2] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft uiteengezet dat alleen met de materiële activa (onder meer panden, voorraden, inventaris en banktegoeden) al een bedrag gemoeid was dat meer dan het dubbele was van de overeengekomen verkoopprijs van de helft van de aandelen. Bovendien ligt de nadruk bij de overdracht van een meubelbedrijf, gelet op de aard van zo’n bedrijf, niet (primair) op de overdracht van een klantenbestand, in elk geval veel minder dan bij een assurantiebedrijf en speelt de persoon van de ondernemer in beginsel een minder belangrijke rol. Dat de goodwill van Meubelhallen nauw verbonden was aan de persoon van [geïntimeerde2] , in die zin dat een groot deel van de klanten bij Meubelhallen kochten omdat [geïntimeerde2] aan Meubelhallen verbonden was, hebben Edge c.s. niet aannemelijk gemaakt.
Bovendien heeft Meubelhuis haar deuren niet geopend in Kolham maar in Veendam, bijna 20 kilometer verderop, met een beperkter assortiment (geen keukens), en verkoopt zij andere merken in een ander marktsegment. Meubelhuis is slechts een van de vele andere meubelzaken in de provincie Groningen. Schuur c.s. hebben in dat verband onbestreden gesteld dat het om meer dan 100 meubelzaken gaat.
Al met al raken de concurrerende activiteiten van Meubelhuis de overeenkomst tussen Schuur en Edge, anders dan in de aan de Hoge Raad voorgelegde zaak, niet in de kern.
5.7
Ten slotteis van belang dat Edge c.s. onvoldoende hebben onderbouwd dat Meubelhuis slechts in schijn door de dochters van [geïntimeerde2] wordt gedreven en dat in feite sprake is van een schijnconstructie, waarin [geïntimeerde2] de facto de scepter zwaait en waarvan hij het profijt heeft. Schuur c.s. hebben die stelling voldoende weersproken en hebben hun stelling dat Meubelhuis echt het bedrijf van de dochters van [geïntimeerde2] is en dat [geïntimeerde2] zijn dochters met geld, raad en daar terzijde staat voldoende onderbouwd. Door op deze wijze te participeren in Meubelhuis is [geïntimeerde2] ook niet zelf (via Schuur) een bedrijf begonnen. Indien Edge c.s. er al van uit mochten gaan, zoals zij stellen, dat [geïntimeerde2] geen nieuw bedrijf zou gaan beginnen, heeft [geïntimeerde2] die verwachting niet beschaamd. Uit de correspondentie tussen de toenmalige advocaten van partijen en uit de door Edge c.s. nog overgelegde schriftelijke verklaringen van onder meer [naam3] en [naam2] volgt niet dat [geïntimeerde2] heeft toegezegd op geen enkele wijze betrokken te zullen zijn bij een onderneming in de meubeldetailhandel.
5.8
Omdat partijen uitdrukkelijk geen concurrentiebeding zijn overeengekomen en niet onderbouwd is dat overdracht van de goodwill de kern van de overeenkomst vormde en evenmin dat die goodwill door de activiteiten die Schuur c.s. hebben ontwikkeld (waarbij het hof er in het voordeel van Edge c.s. vanuit gaat dat de activiteiten van [geïntimeerde2] aan Schuur kunnen worden toegerekend) ernstig wordt aangetast, verzet de overeenkomst zich niet tegen de activiteiten die Schuur c.s. hebben ontwikkeld. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat Schuur ook geen bedrijf in de meubeldetailhandel is begonnen, maar voor (slechts) 5% in het aandelenkapitaal van een dergelijk bedrijf heeft geparticipeerd.
5.9
De conclusie is dat voor zover de vordering van Edge is gebaseerd op handelen van Schuur in strijd met de overeenkomst tussen Edge en Schuur de vorderingen onvoldoende onderbouwd en daarom niet toewijsbaar zijn. Aan bewijslevering komt het hof dus niet toe.
Onrechtmatig handelen?5.10 Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat Schuur niet in strijd met de overeenkomst met Edge heeft gehandeld. Dat sluit niet uit dat Schuur c.s. onrechtmatig hebben gehandeld. Bij het antwoord op de vraag of dat het geval is, is het uitgangspunt dat het Schuur vrij stond om te participeren in Meubelhuis en [geïntimeerde2] om activiteiten in Meubelhuis te ontplooien, tenzij sprake is van bijkomende omstandigheden, die erop neerkomen dat Schuur c.s. eraan bijdragen dat Meubelhuis Meubelhallen oneerlijk beconcurreert.
5.11
Edge c.s. hebben, tegen de achtergrond van hiervoor beoordeelde feiten en omstandigheden, onvoldoende onderbouwd dat daarvan sprake is. Ook indien de door hen aangevoerde feiten en omstandigheden juist zijn, volgt daaruit bijvoorbeeld nog niet dat Schuur c.s. op systematische wijze proberen werknemers van Meubelhallen over te halen bij Meubelhuis in dienst te treden - Edge c.s. hebben hun stellingen op dit punt in hoger beroep niet herhaald -, of anderszins onder de duiven van Meubelhallen te schieten. Dat Meubelhallen en Meubelhuis elkaar geregeld ‘tegenkomen’ is inherent aan het feit dat zij actief zijn op, min of meer, dezelfde markt waarin zij proberen een zo gunstig mogelijke positie richting (potentiële) klanten en leveranciers in te nemen. Edge c.s. hebben, in het licht van het verweer van Schuur c.s., onvoldoende onderbouwd dat Meubelhallen door toedoen van [geïntimeerde2] een of meer meubellijnen aan Meubelhuis is kwijtgeraakt. In dit verband is van belang dat [geïntimeerde2] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof, onvoldoende weersproken door de vertegenwoordigers van Edge c.s., heeft duidelijk gemaakt dat Meubelhallen ten tijde van de overeenkomst tussen Edge en Schuur de lijn Happy@Home niet voerde, zodat zij deze lijn ook niet aan Meubelhuis is kwijtgeraakt.
Dat [geïntimeerde2] in diverse reclame-uitingen van Meubelhuis voorkomt, is gelet op wat hiervoor is overwogen over de goodwill van een meubelzaak en aantal en aard van die uitingen eveneens onvoldoende voor de conclusie dat [geïntimeerde2] onrechtmatig handelt jegens Edge c.s.
5.12
Het hof sluit zich dan ook aan bij wat de rechtbank over de ongeoorloofde concurrentie heeft overwogen en neemt dat oordeel over. Bij deze stand van zaken, waarin Edge c.s. hun stellingen onvoldoende hebben onderbouwd, is bewijslevering niet aan de orde.
5.13
De conclusie is dat ook van onrechtmatig handelen van Schuur of [geïntimeerde2] jegens Edge of Meubelhallen geen sprake is. De op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen van Edge c.s. zijn alleen om deze reden al niet toewijsbaar. De andere verweren van Schuur c.s. tegen de vorderingen van Edge c.s. en de daarmee opgeworpen vragen kunnen daarom onbesproken blijven.

6.6. De conclusie

6.1
De vorderingen van Edge c.s., waaronder de in hoger beroep voor het eerst ingestelde vorderingen van Meubelhallen, zijn ook in hoger beroep niet toewijsbaar. De bezwaren van Edge c.s. tegen de afwijzing van de vorderingen van Edge door de rechtbank (
de grieven 1 en 2)falen dan ook. De rechtbank heeft Meubelhallen ook terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat Meubelhallen in de procedure bij de rechtbank nog geen vorderingen had ingesteld. Het bezwaar van Edge c.s. tegen dat oordeel (grief 2) faalt ook.
6.2
Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. Edge c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure bij het hof (salaris advocaat: 2 punten, tarief VIII), waaronder het nasalaris.

7.7. De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 juli 2019;
veroordeelt Edge en Meubelhallen hoofdelijk in de kosten van Schuur c.s. voor de procedure bij het hof en stelt deze kosten vast op € 5.382,- aan verschotten en op
€ 11.410,- aan geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met € 163,- voor nasalaris, te verhogen met € 85,- indien niet binnen 14 dagen aan deze veroordeling is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, J. Smit en W.D. de Boer en is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2021 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Hoge Raad 1 juli 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG1569.