Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verder te noemen: de man,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
- [de meerderjarige] , geboren [in] 1999 te [A] , en
- [de jong-meerderjarige] , geboren [in] 2001 te [A] .
4.De omvang van het geschil
- de woning aan de [a-straat] 55 in [A] aan de vrouw toegedeeld, onder de voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening, en met betaling aan de man een bedrag gelijk aan de helft van de waarde die wordt gevormd door het verschil tussen de nog door de makelaar te bepalen waarde van de woning en de hoogte van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening;
- bepaald dat de man, na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, maandelijks aan de vrouw dient te voldoen een bedrag ter hoogte van de helft van de hypothecaire woonlast, als vergoeding voor het gebruik van de woning aan de [a-straat] 55 in [A] , tot het moment dat de man voornoemde woning verlaat;
- vastgesteld dat in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden de vrouw 50% van de opgepotte winsten in haar onderneming, voor zover die uitkeerbaar zijn, aan de man dient te voldoen.
- bepaalt dat de vrouw ter zake de verrekening een bedrag van € 4.500.000,- aan de man voldoet;
- bepaalt dat de vrouw ter zake de kosten van de gemeenschappelijke woning een bedrag van € 29.236,23 en ter zake de kosten van de kinderen een bedrag van € 13.247,65 aan de man voldoet;
- bepaalt dat de vrouw de helft van de verkoopopbrengst van de gemeenschappelijke woning in Marokko, zijnde een bedrag van € 50.000,- aan de man voldoet;
- bepaalt dat de woning aan de [a-straat] 55 in [A] aan de man wordt toegedeeld;
- bepaalt dat een gebruiksvergoeding geldt ter hoogte van de helft van de hypotheekrente en eigenaarslasten, zijnde een bedrag van € 341,32 voor de man voor de periode na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking tot 25 maart 2020 en voor de vrouw vanaf 25 maart 2020 tot aan de levering van de woning;
- een beslissing neemt over de proceskosten.
5.De motivering van de beslissing
Stb.2002, 152 zijn de regels van het – afgeschafte – wettelijk deelgenootschap nog slechts toepasselijk op de op 1 september 2002 bestaande huwelijkse voorwaarden die uitsluitend een finale verrekening van het vermogen bevatten. Dat betekent dat op die datum bestaande huwelijkse voorwaarden die een periodiek verrekenbeding bevatten, dan wel een combinatie van een periodiek en een finaal verrekenbeding in elk geval niet onder de regeling van het wettelijk deelgenootschap vallen, zo dat ooit al het geval was. De wetgever stelt in de Memorie van Toelichting (
Kamerstukken II 2001/02, 27554, 5, p. 13-14): huwelijkse voorwaarden die mede een periodiek of finaal verrekenbeding omvatten blijven onverminderd van kracht, voor zover er geen strijd is met de in het wetsvoorstel opgenomen dwingendrechtelijke bepalingen. Voor zover in bestaande huwelijkse voorwaarden onderdelen van een verrekenbeding niet geregeld zijn, werkt de voorgestelde wettelijke regeling aanvullend.
6.De slotsom
7.De beslissing
binnen drie wekenna de datum van deze beschikking bij brief aan de griffie van dit hof en met afschrift aan de wederpartij uit te laten over het deskundigenonderzoek als bedoeld in rechtsoverwegingen 5.40 tot en met 5.46;