ECLI:NL:GHARL:2021:1004

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
200.278.651/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over toewijzing huurwoningen aan moeder en zoon door woningstichting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door een moeder en haar zoon tegen de woningstichting De Alliantie. De moeder en zoon, beiden wonende in [A], vorderden dat De Alliantie hen twee appartementen in een nieuwbouwcomplex zou toewijzen, zodat zij dicht bij elkaar konden wonen in verband met mantelzorg. De moeder had een voorkeur voor een appartement dat niet beschikbaar was, terwijl de zoon een voorlopige aanbieding had ontvangen voor een appartement, maar zijn communicatie met De Alliantie werd als problematisch ervaren. Het hof oordeelde dat de woningstichting niet verplicht was om de appartementen ter beschikking te stellen, omdat de moeder niet had voldaan aan de voorwaarden voor de huur en de zoon door zijn gedrag het vertrouwen van de woningstichting had geschaad. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, die de vorderingen van de eisers had afgewezen en hen in de proceskosten had veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van goede communicatie en het naleven van huurvoorwaarden door potentiële huurders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.278.651/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, 8328696)
arrest in kort geding van 2 februari 2021
in de zaak van

1.[appellante1]

2. [appellant2],
beiden wonende te [A] ,
eisers in hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[eisers] c.s.,
advocaat: mr. N.A.W.E. Jansen, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
Stichting De Alliantie,
gevestigd te Hilversum,
gedaagde in hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
De Alliantie,
advocaat: mr. J.J.M. Saelman, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 3 november 2020 hier over. In dit arrest is een mondelinge behandeling bepaald, die op 6 januari 2021 is gehouden. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het ten behoeve van de mondelinge behandeling toegezonden procesdossier, aangevuld met het proces-verbaal.

2.Waar het in deze zaak om gaat

De centrale vraag is of De Alliantie aan ieder van [eisers] c.s. een huurwoning ter beschikking moet stellen. Het hof is met de kantonrechter in kort geding voorlopig van oordeel dat [eisers] c.s. daar geen recht op hebben. Het hof zal die beslissing hierna motiveren.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten:
3.1
[appellante1] en [appellant2] zijn moeder en zoon. Zij bewonen samen een
woning in [A] die is gehuurd van Goede Stede. [appellant2] is mantelzorger voor zijn moeder. Voor de leesbaarheid van deze uitspraak zal hierna [appellante1] worden aangeduid als ‘de moeder’ en [appellant2] als ‘de zoon’.
3.2
De Alliantie heeft een complex nieuwbouwwoningen gerealiseerd in [A] aan [de a-straat] , genaamd ‘ [B] ’. In de advertentie over de woningen is onder meer vermeld dat kandidaten worden geselecteerd op basis van passend inkomen en dat kandidaten met de oudste inschrijfdatum bovenaan de kandidatenlijst komen. [eisers] c.s. hebben ieder hun belangstelling kenbaar gemaakt voor een huurwoning in dit complex.
3.3
Op 23 september 2019 heeft De Alliantie aan de zoon meegedeeld dat hij voorlopig op een van de eerste zeven plekken is geëindigd voor woningen van het ‘type B regulier’ en is hem een aanbieding ‘onder voorbehoud’ gedaan voor een van die woningen in ‘ [B] ’. Hem werd daarbij verzocht zijn voorkeur voor een woning op volgorde van 1 tot 7 bekend te maken via een acceptatieformulier, waarin 9 huisnummers zijn opgesomd. In de voorlopige aanbiedingsbrief is onder het kopje ‘1. accepteren woning’ onder meer geschreven:
Acceptatie houdt in dat wij de woning voor u reserveren, er is nog geen sprake van een huurovereenkomst. Zie ook het voorbehoud hieronder.
In die brief is onder het kopje ‘5. voorbehoud’ verder vermeld:
Wij bieden de woning te huur aan onder voorbehoud. Deze aanbieding kan dus nog door de
Alliantie worden ingetrokken. De woning kan pas definitief worden verhuurd als de woning
daadwerkelijk beschikbaar is, u aantoonbaar voldoet aan de toewijzingsnormen en -criteria en er verder geen andere bijzondere omstandigheden zijn die aan verhuur in de weg staan. De huurovereenkomst is pas definitief na ondertekening door alle partijen. Een financiële toetsing maakt deel uit van de toewijzingsprocedure. Meer informatie over de inkomenseisen vindt u in de bijlage Passend toewijzen bij deze email.
In het acceptatieformulier is in de aanhef onder meer vermeld:
De woning is u onder voorbehoud aangeboden, zodat deze nog kan worden ingetrokken tot het moment dat er sprake is van een ondertekend huurcontract.
De zoon heeft vervolgens op het acceptatieformulier op volgorde zijn voorkeur voor de woningen opgegeven, waarbij woning nr. [00] op de eerste plaats is gezet.
3.4
Op 26 september 2019 heeft De Alliantie aan de moeder meegedeeld dat zij voorlopig op een van de eerste tien plekken is geëindigd voor woningen van het ‘type A 55+’ en is haar een aanbieding onder voorbehoud gedaan voor zo’n woning in ‘ [B] ’. Zij werd daarbij verzocht haar voorkeur voor een woning op volgorde van 1 tot 7 bekend te maken. Op het door haar ingezonden acceptatieformulier, waarin tien concrete huisnummers zijn genoemd, heeft zij vervolgens een voorkeur voor nr. [01] opgegeven en daarbij vermeld “
en voor mijn zoon nr. [00] alstublieft vanwege zijn mantelzorg taken en mijn gezondheid”. De ruimte in het formulier voor opgaaf van de tweede tot en met zevende voorkeur voor een huisnummer is door de moeder doorgestreept. Ook de zin
“Ik heb helemaal geen interesse in deze woningen”is doorgestreept. In de aanbiedingsbrief en in het acceptatieformulier zijn gelijke voorbehouden vermeld als hiervoor bij de zoon weergegeven.
3.5
Op 8 oktober 2019 heeft De Alliantie aan de zoon laten weten dat de woning nr. [00] definitief aan hem is toegewezen en voor hem is gereserveerd, met een verwachte oplevering in het voorjaar van 2020.
3.6
Op 7 oktober 2019 heeft De Alliantie telefonisch contact opgenomen met de moeder. Na dit telefonisch contact heeft De Alliantie op 7 oktober 2019 een mailbericht aan [eisers] c.s. gestuurd met de volgende inhoud:
Onderwerp: [B]
Beste mevrouw [appellante1] ,
Zojuist hebben wij telefonisch contact gehad over uw voorkeurformulier voor [B] . U heeft op het formulier als voorkeur maar 1 woning ingevuld. Echter is de woning al vergeven aan een andere kandidaat met een hogere positie. Ik heb uw telefonisch benaderd met de vraag of u een andere beschikbare woning zou willen. Uw zoon gaf aan dat jullie dit niet wilden. Ik begreep uit meneer zijn verhaal dat hij dacht dat het keuzeformulier ook daadwerkelijk bepalend was welke woning u toegewezen zou krijgen. Dit is dus niet het geval. De eerste kandidaat mag als eerst zijn keus bekend maken daarna komt nummer twee enz.
U stond op de tiende plek dus, dat houdt in dat zodra nummer negen zijn keus bekend heeft
gemaakt, de resterende woningen aan u worden aangeboden. Ik heb dit telefonisch ook meerdere malen aan uw zoon uitgelegd, echter wou meneer hier niets van weten en houdt ons aansprakelijk voor het feit dat u de woning niet heeft gekregen.
U geeft aan geen interesse te hebben in onze andere beschikbare woningen voor [B] . Ik zal u reactie verwerken in woningnet [A] en het proces voort zetten met de volgende kandidaat.
Wij wensen u heel veel succes met het vinden van een passende woning in de toekomst.
Met vriendelijke groet,
3.7
In reactie op het mailbericht van 7 oktober 2019 hebben [eisers] c.s. diverse malen via e-mail en telefonisch hun bezwaar tegen deze gang van zaken aan De Alliantie kenbaar gemaakt en aanspraak gemaakt op huur van woning nr. [01] . De zoon heeft daartoe op 7, 11, 14, 17 en 24 oktober 2019 mailberichten aan De Alliantie verzonden. In deze mailberichten wordt De Alliantie onder meer beschuldigd van intimiderend, leugenachtig en verward gedrag. Daarnaast wordt daarin gesteld dat de geestelijke toestand van haar medewerkers zorgwekkend is en een gevaar voor de nationale veiligheid en dat de handelwijze van haar personeel ‘via geweld toegepast’ een kwelling is.
3.8
Op 10 oktober 2019 heeft de senior medewerker woondiensten van De Alliantie, de heer [C] , contact opgenomen met de zoon om nogmaals uitleg te geven. Vervolgens heeft De Alliantie in reactie op de mailberichten de zoon op 24 oktober 2019 uitgenodigd - herhaald op 28 oktober 2019 - voor een gesprek op 30 oktober 2019. De zoon heeft op die uitnodiging afwijzend gereageerd met mailberichten van 24 en 28 oktober 2019. In laatstgenoemd mailbericht schrijft hij onder meer:
Ik zal u zeker laten vervolgen [...] Uw verward gedrag is voor mij reden genoeg om uw autoriteit nooit te aanvaarden en ik zal uw en soortgelijk geknecht nooit aanvaarden. U en degenen die mij denken persoonlijk te onderwerpen aan laster, zijn intellectueel en mentaal op een lager niveau dan ik ben [....] Vroeg of laat gaat u hier verantwoording voor afleggen. U en uw medewerkers met verward gedrag moeten definitief worden ontmaskerd en vervolgd [...] uw daadwerkelijk decadente, aanmatigende, van ondermijning geïnspireerde narcistisch lijkende houding, werkwijze en gedrag jegens mij en mijn moeder. [...] bent u, samen met wie u dit heeft gepland, bezig met belediging, bedreiging en geweld met alle nadelige gevolgen van dien tegen mij. Ik adviseer u alvast ontslag te nemen of minstens een vrijwillige terugtred te doen.
3.9
In een mailbericht van 1 november 2019 heeft De Alliantie aan de zoon laten weten dat zij met hem geen huurovereenkomst voor de woning nr. [00] aan zal gaan. De Alliantie heeft daartoe geschreven dat de wijze van communicatie met hem na 7 oktober 2019, die zij als agressief, intimiderend en bedreigend benoemt, haar geen vertrouwen geeft dat de zoon aan zijn huurdersverplichtingen zal voldoen, indien zij met een hem een huurovereenkomst zal aangaan. De zoon heeft met een e-mailbericht van 2 november 2019 op een zelfde wijze gereageerd als hiervoor weergegeven.
3.1
De Alliantie heeft inmiddels alle woningen in het complex ‘ [B] ’ aan derden verhuurd en in gebruik gegeven.

4.Het geschil en de beslissing in de procedure bij de voorzieningenrechter

4.1
[eisers] c.s. hebben - samengevat - gevorderd De Alliantie te gebieden aan de moeder een definitieve huurovereenkomst aan te bieden voor een woning ‘type A 55+’ in ‘ [B] ’, dan wel een vergelijkbare en gelijkwaardige woning, en zo’n woning aan haar ter beschikking te stellen, De Alliantie te veroordelen de huurovereenkomst met de zoon na te komen en hem aan te bieden de woning nr. [00] , althans een woning ‘type B regulier’, in ‘ [B] ’, dan wel een vergelijkbare en gelijkwaardige woning, een en ander op verbeurte van een dwangsom.
4.2
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 15 april 2020 de vorderingen afgewezen en [eisers] c.s. in de proceskosten veroordeeld.

5.De vordering in hoger beroep

5.1
[eisers] c.s. vorderen in hoger beroep - samengevat - de vernietiging van het vonnis van 15 april 2020 en de toewijzing alsnog van hun vordering, in die zin dat De Alliantie wordt veroordeeld de tussen partijen tot stand gekomen huurovereenkomst na te komen door:
I. de moeder een definitieve (uitgeschreven) huurovereenkomst aan te bieden voor een woning ‘type A 55+’ in ‘ [B] ’, en zo’n woning aan haar ter beschikking te stellen, dan wel een vergelijkbare en gelijkwaardige woning,
II. de zoon een definitieve (uitgeschreven) huurovereenkomst aan te bieden voor de woning ‘type B regulier’ met nr. [00] , en hem een woning in dit complex aan te bieden, dan wel een vergelijkbare en gelijkwaardige woning,
althans een voorziening in goede justitie te treffen, een en ander op verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van De Alliantie in de kosten van beide instanties, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
5.2
[eisers] c.s. hebben daarmee in hoger beroep hun oorspronkelijke vordering gewijzigd, in die zin dat zij nu ook ten aanzien van de moeder nakoming van een tot stand gekomen huurovereenkomst vorderen, terwijl zij verder vorderen dat aan ieder van hen ‘een woning’ in het complex ter beschikking zal worden gesteld. Het hof zal van de aldus gewijzigde vordering uitgaan, die op het processueel juiste tijdstip is gewijzigd.

6.De beoordeling van de grieven en de vordering

6.1
[eisers] c.s. hebben vier grieven tegen het vonnis van 15 april 2020 voorgesteld.
6.2
Met
grief 1keren zij zich tegen het oordeel dat zij een onvoldoende spoedeisend belang hebben bij hun vordering. Met
grief 2beklagen zij zich erover dat is miskend dat al een huurovereenkomst is ontstaan en
grief 3neemt tot uitgangspunt dat anders gerechtvaardigd vertrouwen [eisers] c.s. aanspraak geeft op de totstandkoming van een vergelijkbare huurovereenkomst.
6.3
Een ongenummerde grief richt zich tegen de vaststelling van de feiten door de voorzieningenrechter. Nu het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld en daarbij heeft betrokken op wat [eisers] c.s. over die feiten in de grieven naar voren heeft gebracht, hoeft die grief verder niet behandeld te worden. Over de klacht dat de feitenvaststelling door de voorzieningenrechter niet volledig is merkt het hof op, dat de rechter niet alle feiten die tussen partijen zijn komen vast te staan in zijn uitspraak hoeft op te nemen. Hij mag daaruit die selectie maken die hij voor zijn beoordeling van belang vindt.
Is er spoedeisend belang?
6.4
[eisers] c.s. hebben in de procedure bij de kantonrechter hun spoedeisend belang bij de gevorderde voorlopige voorziening onderbouwd met een betoog dat verhinderd moet worden dat Alliantie de appartementen in het complex [B] aan derden ter beschikking stelt en daarvan de sleutels aan die derden afgeeft. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat op dat moment alle appartementen al aan derden waren verhuurd en niet meer beschikbaar waren. In zoverre was aan de vordering van [eisers] c.s. het spoedeisend belang komen te ontvallen, zoals de kantonrechter heeft overwogen. [eisers] c.s. komen met
grief 1in zoverre daartegen vergeefs op.
6.5
In de toelichting op hun eerste grief hebben [eisers] c.s. nader aangevoerd dat het spoedeisend belang (ook) volgt uit de huidige woonsituatie van de moeder, ter onderbouwing waarvan een beroep is gedaan op een schriftelijke verklaring van haar cardioloog. Of daaruit kan volgen of [eisers] c.s. ten tijde van het arrest van het hof bij de nu gevorderde voorziening nog een spoedeisend belang heeft, kan op grond van het navolgende in het midden worden gelaten. In zoverre behoeft grief 1 geen nadere bespreking.
Zijn tussen partijen huurovereenkomsten tot stand gekomen?
6.6
[eisers] c.s. stellen zich in hoger beroep op het standpunt dat zij ieder overeenstemming hebben bereikt over een huurovereenkomst voor een appartement in het complex [B] . Bij de moeder gaat het om nummer [01] en bij de zoon gaat het om nummer [00] . Volgens [eisers] c.s. hebben zij aan alle daarvoor geldende (toewijzings)voorwaarden voldaan en waren eventuele voorbehouden uitgewerkt.
De Alliantie betwist dat een huurovereenkomst tot stand is gekomen, met de moeder of met de zoon. Zij stelt dat zij in het geval van de moeder niet verder is gekomen dan een voorlopige aanbieding en dat zij in het geval van de zoon, vanwege diens onacceptabele uitingen, op de reservering van een appartement voor hem mocht terugkomen. Totdat de huurovereenkomst door beide partijen is ondertekend, is er nog geen huurovereenkomst, aldus De Alliantie.
6.7
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW). Over het algemeen zal hieraan wilsovereenstemming ten grondslag liggen. Het antwoord op de vraag of met elkaar onderhandelende partijen een overeenkomst hebben gesloten, is ervan afhankelijk wat zij jegens elkaar hebben verklaard, en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragen hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden [1] . Ingevolge artikel 150 Rv rust de stelplicht van de stelling dat tussen partijen - zowel tussen De Alliantie en de moeder als tussen De Alliantie en de zoon - een huurovereenkomst tot stand is gekomen, op [eisers] c.s. Daarbij geldt dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een diepgaand onderzoek naar bestreden feiten. Voor toewijzing van een vordering zoals hier aan de orde is, zal dan ook alleen plaats zijn als het in hoge mate aannemelijk is dat de bodemrechter, wanneer het geschil aan hem wordt voorgelegd, de vordering zal toewijzen.
6.8
Het staat vast dat de moeder en de zoon ieder interesse hebben getoond in het huren van een appartement in het complex. Zij hebben in dat verband het kantoor van De Alliantie bezocht, daar uitleg en informatie ontvangen over het complex en de daarvoor geldende toewijzingsvoorwaarden en zelf uitgelegd dat zij belang hadden bij twee woningen die dicht bij elkaar waren gelegen vanwege de door de zoon aan de moeder te verlenen mantelzorg. [eisers] c.s. hebben zich vervolgens ingeschreven voor een woning in het complex. Dat heeft erin geresulteerd dat de zoon op 23 september 2019 en de moeder op
26 september 2019 van De Alliantie een voorlopige aanbieding voor een appartement hebben ontvangen. Voor het antwoord op de vraag of er tussen partijen sprake was van wilsovereenstemming ten aanzien van het aangaan van om een huurovereenkomst, is het volgende van belang.
6.9
Uit de aanbiedingsbrieven van 23 en 26 september 2019 en de daarbij gevoegde acceptatieformulieren blijkt dat door het aanbieden van een woning en -daarna- het opgeven van een voorkeur voor een woning nog geen huurovereenkomst tot stand komt. Voordat daarvan sprake kan zijn, moet De Alliantie de woningzoekende eerst nog accepteren als huurder van de concrete woning en daarvoor dient voldaan te zijn aan nadere voorwaarden, zoals blijkt uit de aanbiedingsbrief. Ook nadat nadere gegevens zijn aangeleverd, is de woningzoekende nog steeds geen huurder. Dit spreekt voor zich, omdat De Alliantie eerst kennis zal moeten nemen van de inhoud van de opgevraagde gegevens om te kunnen beoordelen of aan de voorwaarden voor acceptatie en toewijzing van de woning is voldaan. Ook na deze beoordeling is de woningzoekende nog geen huurder omdat in de aanbiedingsbrief voorbehouden zijn opgenomen van daadwerkelijke beschikbaarheid van de woning en het ontbreken van bijzondere omstandigheden die aan de verhuur in de weg staan. Van een (tot stand gekomen) huurovereenkomst is volgens deze aanbiedingsbrief pas sprake als de daartoe opgestelde schriftelijke overeenkomst door beide partijen is ondertekend. Dergelijke voorbehouden moeten juridisch worden aangemerkt als ‘opschortende voorwaarden’.
6.1
Anders dan [eisers] c.s. betogen, valt voorlopig niet in te zien dat De Alliantie alleen ‘in de markt gebruikelijke’ voorbehouden mocht maken en dat haar voorbehouden daar niet onder vallen. Onjuist is, gezien de tekst van de aanbiedingsbrieven en de acceptatieformulieren, de stelling van [eisers] c.s. dat deze voorbehouden voor hen onvoldoende kenbaar waren.
ten aanzien van de moeder
6.11
Uit het voorgaande volgt dat de moeder niet kan worden gevolgd in haar standpunt dat met het terugzenden van het door ingevulde acceptatieformulier een huurovereenkomst tot stand is gekomen ten aanzien van het appartement met nummer [01] of ten aanzien van een ander appartement. Het staat immers vast dat de moeder op 7 oktober 2019 is meegedeeld dat nummer [01] voor haar niet beschikbaar was omdat een andere door De Alliantie geselecteerde kandidaat met een oudere inschrijfdatum dan de moeder al voor dit appartement had gekozen.
6.12
Anders dan [eisers] c.s. betogen, behoeft De Alliantie niet te onderbouwen, laat staan te bewijzen, dat een andere kandidaat-huurder met een oudere inschrijfdatum reeds voor het appartement met nummer [01] had gekozen. De aanbieding van 26 september 2019 hield immers niet een onvoorwaardelijk aanbod in voor nummer [01] , laat staan dat het alleen zag op dit appartement. Daarnaast leidde een reactie op de aanbieding niet tot aanvaarding van een aanbod, maar hooguit tot een reservering van de woning als voldaan werd aan voormelde voorwaarden, zoals de beschikbaarheid van woningen. En die beschikbaarheid werd mede beïnvloed door de rangorde van de kandidaat-huurders op basis van hun inschrijfdatum.
6.13
De omstandigheid dat de moeder in het acceptatieformulier de zin
“Ik heb helemaal geen interesse in deze woningen”heeft doorgestreept, dwingt, anders dan [eisers] c.s. aanvoeren, niet tot de conclusie dat de moeder ook voor de andere in het formulier genoemde huisnummers een voorkeur had uitgesproken en dat De Alliantie (op eigen initiatief) een ander appartement had moeten toewijzen. Uit het door De Alliantie verzonden mailbericht van 7 oktober 2019 blijkt dat De Alliantie de moeder wel gelegenheid heeft gegeven om nog een andere voorkeur kenbaar te maken. Maar [eisers] c.s. wilden juist geen ander appartement. In daarop gevolgde mailberichten van de zoon wordt ook alleen vastgehouden aan (toewijzing van) appartement met nummer [01] en is geen enkel aanknopingspunt te vinden voor een keuze voor één of meer andere appartementen dan nummer [01] .
6.14
De slotsom is vooralsnog dat de moeder aan De Alliantie duidelijk heeft gemaakt dat zij (alleen) het appartement met nummer [01] wilde huren en dat De Alliantie daarop heeft geantwoord dat dat appartement voor de moeder niet beschikbaar is. Tot een beoordeling van door de moeder verschafte gegevens, een acceptatie daarvan door De Alliantie en een schriftelijke, door beide partijen ondertekende overeenkomst is het niet gekomen. Er is daardoor geen voldoende grond om aan te nemen dat tussen partijen wilsovereenstemming is bereikt over het door de moeder huren van welk appartement in het complex [B] dan ook.
6.15
Aan de (subsidiaire) stelling van de moeder dat zij op het tot stand komen van een huurovereenkomst gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen, heeft zij geen meer of andere feitelijke stellingen aangevoerd dan hiervoor zijn weergegeven en verworpen. Deze stellingen zijn evenmin voldoende voor toewijzing van een voorlopige voorziening op deze grondslag.
6.16
Het gestelde belang van de moeder om vanwege medische redenen op korte termijn een andere woning te krijgen, kan, wat daar verder van zij, het voorgaande niet anders maken.
ten aanzien van de zoon
6.17
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de zoon - daarnaar door het hof gevraagd - gesteld geen belang (meer) te hebben bij een appartement in het complex [B] als zijn moeder daarin niet ook een appartement zal kunnen betrekken. Dit vanwege de door hem te verlenen mantelzorg voor zijn moeder die het, volgens de zoon, noodzakelijk maakt dat hij in haar buurt woont. Gelet op wat over de aanspraak van zijn moeder op de huur van zo’n appartement is overwogen, ontvalt daarmee al de grond aan de door de zoon gevorderde voorlopige voorziening.
6.18
Het hof ziet echter voldoende reden om ook inhoudelijk op de door de zoon gemaakte aanspraak op een huurappartement in te gaan. Daarvoor geldt het volgende.
6.19
Onbetwist is dat de zoon verder dan zijn moeder in het acceptatieproces van De Alliantie voor een huurwoning is gekomen. De zoon heeft de door De Alliantie gevraagde gegevens aangeleverd en deze zijn beoordeeld met als gevolg dat De Alliantie de zoon op 8 oktober 2019 heeft meegedeeld dat het appartement met nummer [00] aan hem ‘definitief’ is toegewezen en voor hem is gereserveerd. Daarmee is een belangrijk voorbehoud uitgewerkt zoals beschreven in de aanbiedingsbrief van 23 september 2019, maar nog niet, zoals de zoon ten onrechte meent, alle voorbehouden. Uit de aanbiedingsbrief volgt immers dat De Alliantie zich ook het recht heeft voorbehouden tot het moment van ondertekening van de schriftelijke huurovereenkomst alsnog van verhuur af te zien. Dat is tegen de achtergrond van de definitieve acceptatie van de zoon en de reservering van het appartement met nummer [00] per 8 oktober 2019 in dit geval beperkt tot ‘bijzondere omstandigheden die aan de verhuur in de weg staan’. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is naar het voorlopig oordeel van het hof in dit geval ook sprake geweest.
6.2
Vanaf 7 oktober 2019 heeft de zoon in verband met de toewijzingsprocedure van zijn moeder verschillende mailberichten naar diverse medewerkers van De Alliantie verzonden. Het gaat om de volgende berichten.
In het mailbericht van 7 oktober 2019 heeft de zoon onder meer geschreven dat De Alliantie vals handelt, intimideert, zeer brutaal is en leugenachtig en dat De Alliantie van de overheid ‘een harde klap terug zal verwachten’.
In het mailbericht van 11 oktober 2019 beschuldigt de zoon De Alliantie van escalatie en dat het telefoongesprek van 7 oktober 2019 intimiderend is geweest, waarna wordt gesteld dat sprake is van partijdigheid en dat hij De Alliantie ‘snel voor de rechter [zal] zien’.
In het mailbericht van 14 oktober 2019 aan de directie van De Alliantie beschuldigt de zoon De Alliantie van belaging en ernstige en pijnlijke benadeling. Hij schrijft dat de organisatie van De Alliantie doof, gemeen en juridisch zwakzinnig is, dat haar medewerkers traag van begrip zijn en zodanige waas voor hun ogen hebben dat De Alliantie een direct gevaar lijkt te vormen voor de nationale veiligheid. In datzelfde mailbericht schrijft de zoon verder dat hij op punt staat strafrechtelijke aangifte te doen
‘voor het wederrechtelijke dwaling en bedrog, roof en bedreigende handelwijze van uw personeel (kennelijk) met verward gedrag’, dat zij naar de rechter zullen stappen, dat de medewerkers van De Alliantie zijn overgegaan tot laster en manipulatie en hebben gefraudeerd, waarna hij besluit met
‘De geestelijke toestand van uw personeel, waaronder degene die zich heeft voorgedaan als hoofd verhuur, is te zorgwekkend en gevaar voor de nationale veiligheid. U heeft via geweld grove leugens toegepast en dit mag worden gekwalificeerd als een zuivere uitlokking tot geweld.’
In het mailbericht van 17 oktober 2019 wordt door de zoon herhaald dat De Alliantie schandelijk heeft gehandeld, zich bedient van laster en grove onwaarheden en zijn moeder met voorbedachten rade opzettelijk van haar rechtmatige plek op de keuze woning heeft beroofd. In dat mailbericht wordt herhaald dat
‘voor deze delicten de Justitiezal worden benaderd. Dat mailbericht besluit met
‘De handelswijze die uw medewerkers hebben via geweld hebben toegepast, is een kwelling, een wederrechtelijke tantaluskwelling.’
6.21
In reactie op het mailbericht van 14 oktober 2019 heeft De Alliantie de zoon op 24 oktober 2019 uitgenodigd voor een gesprek daarover, te houden op 30 oktober 2019, met de manager wonen. Met een mailbericht van 24 oktober 2019 heeft de zoon de uitnodiging voor een gesprek afgewezen. In dat mailbericht heeft hij de bevoegdheid van de manager wonen in twijfel getrokken, gesteld eerst excuses van De Alliantie te willen ontvangen en alleen op het niveau van de directie met De Alliantie een gesprek te willen voeren. In dat mailbericht herhaalt de zoon dat sprake is van laster, van verward gedrag van het personeel van De Alliantie en schrijft hij verder dat de uitnodiging onvoldoende integer en een uitlokking is, dat de Alliantie de gezondheid van zijn moeder ernstig heeft beschadigd en dat hij De Alliantie ervaart als een gevaar voor de nationale veiligheid.
6.22
Later op de middag van 24 oktober 2019 heeft De Alliantie aan de zoon een mailbericht gezonden waarin haar regiodirecteur heeft aangegeven dat de manager wonen en de senior gebiedscoördinator hem binnenkort voor een gesprek zullen uitnodigen. Diezelfde middag heeft de zoon geantwoord dat hij al een uitnodiging voor een gesprek heeft afgewezen. De zoon heeft daarbij herhaald dat hij eerst excuses en garanties wil ontvangen en dat hij wil dat de directie bij het gesprek aanwezig is. De zoon besluit dit mailbericht met
‘Ik heb i.i.g. geen behoefte aan een onzin-discussie vanuit een zich aanmatigend als autoriteit presenterende ravage aan personeel, want het zal helemaal geen “gesprek” worden door toedoen van uw personeel. Uw personeel verkeert nog steeds in de veronderstelling het recht en de wetten achterstevoren aan ons voor te kunnen lezen.’
6.23
De Alliantie heeft - in de persoon van de manager wonen - vervolgens met een mailbericht van 28 oktober 2019 geprobeerd de zoon over te halen om toch op
30 oktober 2019 het gesprek aan te gaan over, zoals De Alliantie dat interpreteert, het gevoel van de zoon dat De Alliantie hem en zijn moeder een groot onrecht hebben aangedaan, en over de manier waarop hij de medewerkers van De Alliantie bejegent. In een mailbericht van diezelfde dag heeft de zoon geantwoord als hiervoor in 3.8 is weergegeven.
6.24
Uit het voorgaande volgt dat de zoon vanaf 7 oktober 2019 op meerdere momenten mailberichten naar medewerkers van De Alliantie heeft verzonden die niet anders dan als aanmatigend, grof, escalerend, beledigend en dreigend kunnen worden aangemerkt. Ondanks herhaalde uitnodigingen voor een gesprek over zijn onvrede en zijn uitingen is de zoon dat gesprek met De Alliantie uit de weg gegaan en heeft hij volhard in zijn houding en uitingen tegenover De Alliantie.
6.25
Daarmee heeft de zoon de grens van wat een sociale woningstichting als De Alliantie nog kan en moet accepteren van een potentiële huurder, meer dan eens ver overschreden. De visie van de zoon op het niet door De Alliantie aan zijn moeder (kunnen) toewijzen van het appartement met nummer [01] levert daarvoor geen rechtvaardiging op, terwijl het beroep van de zoon op de aan hem toekomende, door artikel 10 EVRM beschermde, vrijheid van meningsuiting in zijn verhouding tot De Alliantie volledig mank gaat, nu deze vrijheid geen legitimatie voor voornoemde beledigingen kan vormen.
6.26
Voormelde uitingen en het daarop volgend ontwijkend gedrag van de zoon maken dan ook naar het voorlopig oordeel van het hof dat het is te billijken dat De Alliantie het vertrouwen verloor dat de zoon zich als goed huurder zou gedragen. Zij mocht daarom op 1 november 2019 aan de zoon meedelen dat zij ervan afzag een huurovereenkomst met hem aan te gaan. Om die reden is het ook onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter een vordering zoals door de zoon is ingesteld zal toewijzen. In het verband van deze procedure kan daar dus niet op vooruit worden gelopen. Ook dit is, naast wat in 6.17 is overwogen, een reden waarom de door de zoon gevorderde voorlopige voorzienig niet toewijsbaar is.
6.27
De uiterst subsidiair gevorderde voorziening in goede justitie is niet geconcretiseerd en te onbepaald.
6.28
Met het voorgaande falen de
grieven 2 en 3.

7.De slotsom

7.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
7.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [eisers] c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
7.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van De Alliantie zullen worden vastgesteld op € 760,- voor griffierecht en € 2.228,- voor salaris advocaat
(2 punten × tarief II à € 1.114,-), uitgaande van het vanaf 1 februari 2021 geldende liquidatietarief.
7.4
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis in kort geding van de kantonrechter te Almere van 15 april 2020;
veroordeelt [eisers] c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van De Alliantie vastgesteld op € 760,- voor verschotten en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [eisers] c.s. in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, M.E.L. Fikkers en W.A. Zondag en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
2 februari 2021.

Voetnoten

1.Hoge Raad 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284