ECLI:NL:GHARL:2021:10013

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
21-000629-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met slachtoffer in staat van verminderd bewustzijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder seksueel binnendringen, bij een slachtoffer dat zich in een staat van verminderd bewustzijn bevond tijdens of vlak na een (pseudo)epileptische aanval. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank had eerder dezelfde straf opgelegd, maar het hof vernietigde het vonnis omdat het tot een andere bewijsbeslissing kwam. De zaak kwam aan het licht na meerdere aangiften van het slachtoffer, die verklaarde dat de verdachte haar meerdere keren had misbruikt. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige inbreuken op de seksuele integriteit van het slachtoffer, die door zijn handelen in een kwetsbare positie was. De vordering van de benadeelde partij voor immateriële schade werd toegewezen, terwijl de vordering voor materiële schade werd afgewezen. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van het slachtoffer bij de straftoemeting.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000629-20
Uitspraak d.d.: 26 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 januari 2020 met parketnummer 18-097586-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd en 3 jaren en oplegging van een contactverbod met [benadeelde partij] . De vordering tot schadevergoeding, ter hoogte van € 3.097,49, dient geheel te worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. W.M. Bierens, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 30 januari 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en oplegging van een contactverbod met [benadeelde partij] . De vordering tot schadevergoeding, ter hoogte van € 3.097,49, is geheel toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 26 september 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , en/of elders in Nederland, (telkens) met [benadeelde partij] , van wie verdachte wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] (telkens) hierin bestaande, dat verdachte
- de billen van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- de borsten van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- de vagina van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- de vagina van die [benadeelde partij] heeft gekust en/of
- aan de borsten van die [benadeelde partij] heeft gelikt en/of
- aan de vagina van die [benadeelde partij] heeft gelikt en/of
- een of meer van zijn vingers in de vagina van die [benadeelde partij] heeft geduwd/gebracht en/of
- zijn tong in de vagina van die [benadeelde partij] heeft geduwd/gebracht en/of
- een hand van die [benadeelde partij] op zijn penis heeft gelegd;
subsidiair
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 26 september 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , en/of elders in Nederland, (telkens) met [benadeelde partij] , van wie verdachte wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, (telkens) hierin bestaande, dat verdachte
- de billen van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- de borsten van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- de vagina van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- de vagina van die [benadeelde partij] heeft gekust en/of
- aan de borsten van die [benadeelde partij] heeft gelikt en/of
- aan de vagina van die [benadeelde partij] heeft gelikt en/of
- een hand van die [benadeelde partij] op zijn penis heeft gelegd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Beslissing op het aanhoudingsverzoek

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de inhoudelijke behandeling van de zaak aan te houden teneinde (i) verdachte te onderwerpen aan een psycho-neurologisch onderzoek, (ii) de reclassering opdracht te geven om een uitgebreidere rapportage op te maken en (iii) de mogelijkheid tot elektronische detentie door de reclassering te laten onderzoeken. Daartoe is aangevoerd dat verdachte zich vanwege de ziekte MS niet meer kan herinneren dat hij seksuele contacten met aangeefster zou hebben gehad en dat hij, een verklaring met die strekking, bij de rechtbank zou hebben afgelegd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Het onderhavige verzoek is een verzoek als bedoeld in artikel 328 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) om gebruik te maken van een in artikel 316 Sv omschreven bevoegdheid. Maatstaf voor de beslissing op een zodanig verzoek is of de rechter de noodzaak van het verzochte met het oog op de volledigheid van het onderzoek is gebleken (vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496).
Het hof acht zich in het onderhavige geval voldoende geïnformeerd om over het bewustzijn van verdachte ten tijde van de tenlastegelegde handelingen een oordeel te kunnen geven. Het verzoek om aanhouding om voornoemde redenen wordt daarom afgewezen, nu de noodzaak daartoe, in het licht van de onderbouwing, ontbreekt.

Vrijspraak

Wilsbekwaamheid van aangeefster
Het hof is, overeenkomstig de rechtbank, van oordeel dat uit het dossier en het behandelde ter terechtzitting onvoldoende is gebleken dat verdachte op de hoogte was van de verstandelijke beperking van aangeefster. Uit de psychologische onderzoeksverslagen van de GGD die zich in het dossier bevinden, blijkt dat aangeefster functioneert op de grens van licht verstandelijk beperkt tot zwakbegaafd. Verdachte heeft in verhoren en ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep aangegeven dat hij niet heeft gemerkt dat aangeefster verstandelijk beperkt was. Tevens is, voor zover verdachte heeft erkend een psychologisch onderzoeksverslag over aangeefster te hebben gezien, naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat verdachte ook kennis heeft genomen van de inhoud hiervan. Het hof zal, gelet op het voorgaande, verdachte hiervan derhalve vrijspreken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Voor zover raadsman ter terechtzitting heeft willen betogen dat niet is uitgesloten dat het DNA van verdachte op een andere wijze op het lichaam van aangeefster terecht is gekomen, acht het hof dit volstrekt onaannemelijk geworden, gelet op de plekken op het lichaam van aangeefster waar het DNA van verdachte is aangetroffen, te weten op de linkerborst, de buitenste schaamlippen, de binnenste schaamlippen en de clitoris van aangeefster.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op verschillende tijdstippen, in september 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , telkens met [benadeelde partij] , van wie verdachte wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, telkens handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] telkens hierin bestaande, dat verdachte
- de borsten van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- de vagina van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- aan de borsten van die [benadeelde partij] heeft gelikt en/of
- aan de vagina van die [benadeelde partij] heeft gelikt en/of
- een of meer van zijn vingers in de vagina van die [benadeelde partij] heeft geduwd/gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het hof past bij de beoordeling van het primair bewezenverklaarde de volgende bewijsmiddelen toe:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 januari 2020 in eerste aanleg, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[benadeelde partij] kwam vaker bij mij over de vloer dan ik bij haar. Zij heeft meerdere malen
een epileptische aanval gehad waar ik bij was. Tijdens een epileptische aanval kan je
niet met haar praten. Zij heeft dan geen controle over haar bewegingen. Na een
aanval duurde het even voordat ze weer helemaal bij was. Het klopt dat ik de borsten
en vagina van aangeefster heb aangeraakt en dat we met elkaar in bed hebben
gelegen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 oktober 2017, opgenomen op pagina 81 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018022447Z d.d. 25 mei 2018, inhoudende als verklaring van [benadeelde partij] :
Aangeefster wilde aangifte doen tegen [verdachte] . Ze wil aangifte doen van
seksueel misbruik en zegt dat [verdachte] haar al een tijdje misbruikt. Ze heeft al eerder
melding gemaakt bij de politie. [benadeelde partij] zegt:
- dat [verdachte] haar misschien wel ongeveer 20 keer heeft misbruikt, maar dat ze het
niet bij gehouden heeft.
- dat het misbruik voornamelijk plaatsvond in de woning van [verdachte] , [adres]
te [plaats] ,
- dat [verdachte] wel wist dat ze epilepsie heeft.
Aan aangeefster [benadeelde partij] werd gevraagd wat er tussen haar en [verdachte] was gebeurd op
woensdag 13 september 2017. [benadeelde partij] vertelde:
Ik ging sporten. [verdachte] dwong mij om naar binnen te gaan. Ik kreeg een aanval bij
[verdachte] thuis. Ik lag op zijn bed. [verdachte] deed zijn vingers in mijn vagina en likt aan mijn
borsten.
Wij gingen naar het huis van [verdachte] . Wij gingen in zijn huis koffie drinken op de
bank. Dan krijg ik een pseudo aanval, [verdachte] sleept mij. Hij gaat achter mij staan en
begeleidt mij naar zijn slaapkamer. Ik waggel mee. De slaapkamer van [verdachte] is
beneden. [verdachte] geeft mij dan een spuit in mijn anus. Na de spuit ging [verdachte] mij
betasten en likken. Hij likte mijn vagina en borsten en deed zijn vingers in mijn
vagina. Ik kreeg daarna nog een aanval, [verdachte] gaf mij weer een spuit. [verdachte] ging
mijn man bellen. De huisarts is gebeld en die zei dat ik naar de politie moest en dat
heb ik ook gedaan. [verbalisant 1] heeft toen sporenonderzoek bij mij gedaan.
Aan aangeefster [benadeelde partij] werd gevraagd wat er tussen haar en [verdachte] gebeurde op 24
september 2017. [benadeelde partij] vertelde:
Ik was aan het hardlopen. Hij dwong mij mee te gaan naar binnen. Ik ben met hem
meegegaan. Hij heeft mij drank aangeboden. Ik kreeg een aanval. [verdachte] gaf mij een
spuit. Ik lag naakt in bed. [verdachte] likte aan mijn borsten en mijn vagina. Hij zat ook
met zijn vingers in mijn vagina. Toen ik uit de aanval kwam heeft hij mijn kleren
aangedaan. [verdachte] heeft toen mijn man opgehaald. [verdachte] heeft ook de ambulance
gebeld. De ambulancemensen belden de huisarts. De huisarts zei dat ze mij naar
Zwolle moesten brengen voor sporenonderzoek.
Ik kreeg een aanval en [verdachte] legt me op zijn bed. Hij heeft mij toen 2 keer een
spuit gegeven. Hij heeft tussen de 1e en 2e aanval aan mijn borsten gelikt, zijn
vingers in mijn vagina gedaan en aan mijn vagina gelikt. Hij doet die vingers heen en
weer, dat doet pijn.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 oktober 2017, opgenomen op pagina 26 en 27 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op woensdag 13 september 2017 omstreeks 21:50 uur werd ik, verbalisant, gebeld
door een medewerker van de centrale meldkamer van de politie in Noord-Nederland.
Op verzoek van de medewerker van de centrale meldkamer heb ik contact
opgenomen met de politie in [plaats] , [verbalisant 2] . [verbalisant 2] gaf aan dat ze in [plaats] waren
bij een vrouw, genaamd [benadeelde partij] . Dat deze vrouw had aan gegeven dat ze weer was misbruikt door [verdachte] . Ambtshalve is mij, verbalisant,
bekend dat [benadeelde partij] vaker melding had gedaan bij de zedenpolitie dat ze
misbruikt was door [verdachte] .
In het politiebureau te [plaats] heb ik, verbalisant [verbalisant 1] , een gesprek gehad met
[benadeelde partij] in het bijzijn van verbalisant [verbalisant 2] . [benadeelde partij] gaf aan:
- dat [verdachte] haar toen naar binnen had geroepen
- dat ze geen ‘nee’ durfde te zeggen omdat ze bang was dat er anders wat zou gaan
gebeuren
- dat [verdachte] in de woning met zijn handen en tong aan haar borsten heeft gezeten
- dat hij haar borsten en vagina had gelikt
- dat [verdachte] met zijn vingers in haar vagina is geweest.
- dat ze in de woning 2 keer een epileptische aanval heeft gehad
- dat [verdachte] haar twee keer medicatie had toegediend (spuit die ze zelf mee had
gebracht)
- dat [verdachte] dit al vaker had gedaan en dus wist dat hij deze spuit in haar anus moest
geven en dat ook deed.
In overleg met [naam] werd het lichaam van [benadeelde partij] bemonsterd.
4. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2017.12.27.091 (aanvraag 001), d.d. 1 februari 2018 opgemaakt door ing. J.H.C. Gits, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AADH0756NL#01 een bemonstering (droge bemonstering)
AADE0757NL#01 een bemonstering (borst nat)
RABM7458NL een referentiemonster wangslijmvlies van [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum] 1986)
Van het referentiemonster RABM7458NL van [benadeelde partij] is een DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel en het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] RABT1674NL (geboren op [geboortedatum] 1964) zijn betrokken bij het vergelijkend DNA- onderzoek.
Van het DNA in de bemonsteringen AADE0756NL#01 en AADE0757NL#01 zijn met elkaar matchende DNA-profielen van een man verkregen. Deze DNA-profielen matchen niet met het DNA-profiel van [benadeelde partij] RABM7458NL en matchen wel met het DNA- profiel van de verdachte [verdachte] RABT1674NL. Dit betekent dat het DNA in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte] . De matchkans van de DNA-profielen van het DNA in de bemonsteringen AADE0756NL#01 en AADE0757NL#01 is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.
5. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2017.12.27.071 (aanvraag 001 en 002), d.d. 20 februari 2018 opgemaakt door dr. R.J. Bink. op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:
De onderzoekset zedendelicten ZAAC8178NL betreft vijf bemonsteringen van het lichaam van het slachtoffer:
• ZAAC8178NE#01 bemonstering 'A nat borst linker'
• ZAAC8178NL#02 bemonstering 'B borst links droog'
• ZAAC8178NL#03 bemonstering 'C buiten schaamlip'
• ZAAC8178NL#04 bemonstering 'D clitoris'
• ZAAC8178NL#05 bemonstering 'E binnenste schaamlip'
De vijf bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. In de bemonsteringen ZAAG 8178NL#01 tot en met #04 is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van speeksel.
In Tabel 1 staat vermeld van wie het DNA op grond van het vergelijkend DNA- onderzoek afkomstig kan zijn. Wordt een persoon - van wie het DNA-profiel is vergeleken - niet vermeld, dan is er geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van DNA van deze persoon in die bemonstering.
Tabel 1 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN (omschrijving)
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
ZAAC8178NL#01
(linkerborst)
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
 DNA-hoofdprofiel van een man (matchkans: zie toelichting)
 Zwak aanwezige DNA-kenmerken van minimaal één persoon
 Verdachte [verdachte]
 Slachtoffer [benadeelde partij]
ZAAC8178NL#02 (linkerborst)
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
 DNA-hoofdprofiel van een man (matchkans: zie toelichting)
 Zwak aanwezige DNA-kenmerken van minimaal één persoon
 Verdachte [verdachte]
 Slachtoffer [benadeelde partij]
ZAAC8178NL#03 (buitenste schaamlip)
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
 DNA-hoofdprofiel van een vrouw
 Zwak aanwezige DNA-kenmerken: ongeschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek
 Slachtoffer [benadeelde partij]
 N.V.T.
ZAAC8178NL#04
(clitoris)
DNA-profiel van een vrouw
Slachtoffer [benadeelde partij]
ZAAC8178NL#05 (binnenste schaamlip)
DNA-profiel van een vrouw
Slachtoffer [benadeelde partij]
Toelichtingen:
De kans dat het DNA-profiel van een willekeurige man matcht met het afgeleide DNA-hoofdprofiel van het celmateriaal in de bemonsteringen ZAAC8178NL#01 en #02 is kleiner dan één op één miljard.
Mogelijkheden voor aanvullend onderzoek
Bij het DNA-onderzoek is de hoeveelheid geïsoleerd DNA bepaald. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de hoeveelheid mannelijk (Y-chromosomaal) DNA en de totale hoeveelheid, mannelijk en vrouwelijk (autosomaal) DNA. Bij deze bepaling is in de bemonsteringen ZAAC8I 78NL#03. #04 en #05 een aanwijzing verkregen voor een relatief geringe hoeveelheid Y-chromosomaal (mannelijk) DNA. Om in deze zaak aanvullende genetische informatie van de onbekende mannelijke celdonor(en) in deze drie bemonsteringen te verkrijgen, kunnen deze bemonsteringen worden onderworpen aan een zogenoemd Y-chromosomaal DNA-onderzoek.
6. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2017.12.27.017 (aanvraag 003), d.d. 3 mei 2018 opgemaakt door dr. R.J. Rink, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een Y-chromosomaal DNA-
onderzoek om meer genetische informatie te verkrijgen van de mannelijke donor(en)
in de bemonsteringen.
ZAAC8178NL#03 bemonstering 'C buiten schaamlip'
ZAAC8178NL#04 bemonstering 'D clitoris'
ZAAC8178NL#05 bemonstering 'E binnenste schaamlip'
Resultaten, interpretatie en conclusie
Van het referentiemonster wangslijmvlies van de verdachte [verdachte] RABT1674NL is een Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen.
Dit Y-chromosomale DNA-profiel is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Van het mannelijk DNA in de bemonsteringen ZAAC8178NL#03, #04 en #05 zijn
Y-chromosomale DNA profielen verkregen. Deze Y-chromosomale DNA-profielen
matchen met elkaar en met het Y-chromosomale DNA-profiel van [verdachte] . Dit
betekent dat de bemonsteringen ZAAC8178NL#03, #04 en #05, naast een relatief
grote hoeveelheid DNA van slachtoffer [benadeelde partij] RABM7458NL (zie
het deskundigenrapport van aanvraag 001 van deze zaak), een relatief geringe hoeveelheid mannelijk DNA bevat dat afkomstig kan zijn van [verdachte] . of van een in de mannelijke lijn aan [verdachte] verwante man.
Om de bewijskracht van de match te kunnen formuleren in verbale termen van
waarschijnlijkheid is het onderstaande hypothesepaar beschouwd.
Hypothese 1:
Het mannelijk DNA in de bemonsteringen ZAAC8178NL#03, #04 en #05 is
afkomstig van [verdachte] of van een in de mannelijke lijn aan hem verwante man.
Hypothese 2:
Het mannelijk DNA in de bemonsteringen ZAAC8178NE#03, #04 en #05 is niet
afkomstig van [verdachte] , maar van een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke
lijn aan hem verwante man.
De verkregen resultaten zijn zeer veel waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan
als hypothese 2 waar is.
Toelichting:
Op grond van het aantal keren dat een bepaald Y-chromosomaal DNA-profiel is waargenomen in de Y-Chromosome Haplotype Reference Database (YHRD) is het mogelijk om de bewijskracht van de match te formuleren in verbale termen van waarschijnlijkheid. De deskundige beschouwt daartoe de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek in het licht van twee hypothesen op bronniveau. Bij het biologisch sporen- en DNA-onderzoek van de Divisie Biologische Sporen wordt in gevallen als deze voor de interpretatie van de bewijskracht gebruik gemaakt van de volgende reeks van waarschijnlijkheidstermen (met bijbehorend likelihood ratio interval):
• zeer veel waarschijnlijker (10.000-1.000.000)

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof overweegt, grotendeels overeenkomstig de rechtbank, als volgt.
De verdachte heeft zich op meerdere momenten schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam, bij aangeefster terwijl hij wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde tijdens of vlak na een (pseudo)epileptische aanval. Hierbij heeft hij de borsten en vagina betast en zijn vingers in haar vagina gebracht. Met zijn handelen heeft de verdachte ernstig misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van aangeefster en heeft hij een zeer ernstige inbreuk gemaakt op haar seksuele integriteit. Door aldus te handelen heeft hij zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen lustgevoelens. Daarbij heeft hij misbruik gemaakt van de vriendschappelijke relatie die hij met aangeefster had en de kwetsbare situatie waarin zij zich bevond tijdens en na een (pseudo)epileptische aanval. Slachtoffers van ontucht ondervinden in de regel nog geruime tijd de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Uit de verklaring die aangeefster op zitting heeft voorgelezen, blijkt ook dat zij nog altijd veel pijn en leed ervaart door wat er is gebeurd. Het hof rekent dit verdachte aan, in het bijzonder nu hij geen verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen of zelfinzicht heeft getoond.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 september 2021, is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft bij de straftoemeting acht geslagen op een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) d.d. 9 januari 2020, waaruit blijkt dat de reclassering geen uitspraak kan doen over het risico op recidive en het risico op onttrekking aan voorwaarden niet kan inschatten, omdat verdachte zich op zijn zwijgrecht beroept. De reclassering ziet wel risico’s op de gebieden van relaties, sociaal netwerk/eenzaamheid en psychosociaal functioneren, omdat verdachte geen (sociaal) ondersteunend netwerk heeft. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf.
Voorts houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in eerste aanleg is geschonden. Verdachte is immers op 6 december 2017 in verzekering gesteld, terwijl de rechtbank op 30 januari 2020 - en derhalve niet binnen twee jaren - vonnis heeft gewezen. De redelijke termijn in eerste aanleg is hierdoor met 2 maanden overschreden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen. Gelet op de beperkte overschrijding volstaat het hof met de enkele constatering daarvan.
Alles afwegende, is het hof van oordeel, mede gelet op de ernst van het feit en de kwetsbaarheid van het slachtoffer, dat oplegging van een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Het hof zal een deel daarvan, te weten 9 maanden voorwaardelijk opleggen teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Het hof zal daaraan een proeftijd van 3 jaren verbinden, alsmede een contactverbod met aangeefster.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.097,49, bestaande uit € 97,49 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. Nu de vordering door de verdediging tevens niet inhoudelijk is betwist, zal het hof het gevorderde bedrag van € 3.000,- toewijzen.
Het totaal toe te wijzen bedrag van € 3.000,- moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2017 tot de dag van volledige betaling.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Materiële schade
In hoger beroep heeft de benadeelde partij een vergoeding gevraagd voor de door haar gemaakte reiskosten ten behoeve van twee bezoeken aan Slachtofferhulp Nederland, een gesprek met de officier van justitie en het bijwonen van de zitting in eerste aanleg.
De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en in persoon is geprocedeerd. Voor andere reis-, verlet- en verblijfskosten - zoals voor het bezoek aan Slachtofferhulp Nederland en aan leden van het Openbaar Ministerie - kent de proceskostenregeling geen vergoeding.
De opgevoerde reiskosten voor de twee bezoeken aan Slachtofferhulp Nederland en de gevorderde reiskosten die zien op het gesprek met de officier van justitie zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en zijn ook niet toewijsbaar als proceskosten op grond van de toe te passen civiele proceskostenregeling. Zij worden in die regeling immers niet genoemd. Deze reiskosten worden daarom afgewezen.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde reiskosten die gemaakt zijn om de zitting in eerste aanleg bij te wonen, eveneens niet toewijsbaar zijn, omdat de benadeelde partij (zowel in eerste aanleg als) in hoger beroep heeft geprocedeerd met bijstand van een gemachtigde en dus niet in persoon. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn gesteld, noch gebleken. Deze reiskosten worden daarom eveneens afgewezen.

Beslag

Uit het dossier blijkt dat een slip, een onderbroek en een broek van aangeefster in beslag zijn genomen. Het hof zal bepalen dat de inbeslaggenomen goederen moeten worden teruggegeven aan de rechthebbende, te weten aangeefster, een en ander zoals hieronder in het dictum van dit arrest is weergegeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 243 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van 3 jaren op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan [benadeelde partij] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Slip (2017254248-924568)
- Broek (2017244483-920747)
- Onderbroek (2017244483-920749).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding ter zake van het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 september 2017.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 26 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.