Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant1] (overleden [in] 2019),
[appellante2],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot de schuldsaneringsregelingen van twee appellanten. Appellant sub 1 is tijdens de schuldsaneringsregeling overleden, waardoor zijn regeling op grond van artikel 358 lid 1 jo lid 6 van de Faillissementswet (Fw) werd beëindigd zonder toekenning van de schone lei. Het hof oordeelde dat de schone lei niet kan worden verleend aan een overleden schuldenaar, omdat de verbintenissen overgaan op de erfgenamen, die reeds de mogelijkheid hebben om de nalatenschap te verwerpen of beneficiair te aanvaarden.
Appellante sub 2, die samen met appellant sub 1 in de schuldsaneringsregeling zat, had tijdens de regeling nieuwe schulden opgebouwd. Het hof heeft vastgesteld dat deze nieuwe schulden niet toerekenbaar waren aan haar, gezien de omstandigheden waaronder zij zorg droeg voor haar ernstig zieke echtgenoot. De schulden waren aanzienlijk lager dan eerder geschat, en het hof concludeerde dat appellante sub 2 niet tekortgeschoten was in haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Daarom werd haar schuldsaneringsregeling beëindigd met toekenning van de schone lei.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Overijssel voor appellant sub 1 en vernietigde het vonnis voor appellante sub 2, waarbij het hof oordeelde dat zij niet toerekenbaar tekortgeschoten was in haar verplichtingen. De toepassing van de schuldsaneringsregeling voor appellante sub 2 eindigt na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst, waarna de vorderingen niet langer afdwingbaar zijn.