Uitspraak
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
de vennootschap naar Duits recht
de curator en Franzen,
HTNN,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
De verdere beoordeling van de grieven en de vorderingenDe vordering van Franzen
€ 382.962,31 ter zake van (vermeend) teveel in rekening gebracht materiaal betrekking had op steigermateriaal en welk deel op de lieren. Ten aanzien van de lieren heeft het hof al geoordeeld dat de daarop betrekking hebbende rekeningen wel verschuldigd waren.
Getuigen [C] en [D] hebben verklaard dat HTNN maandelijks een veiligheidsronde maakte om de hangbruggen te controleren en dat het aantal aanwezige hangbruggen steeds overeenkwam met het aantal op de facturen.
[A] heeft desgevraagd geen verklaring kunnen geven voor het feit dat Franzen in januari 2015 acht hangbruggen per e-mail heeft afgemeld, terwijl er volgens de dagstaat, waarop Franzen zich beroept, begin januari maar vier hangbruggen op het werk aanwezig waren.
Uit de verklaring van [A] blijkt echter dat op de dagstaten alleen steigermateriaal werd vermeld dat in gebruik was, maar niet materiaal dat wel op het terrein aanwezig was, maar terzijde lag.
[A] heeft deze gang van zaken als getuige ook bevestigd: één van de 7 of 8 op het werk aanwezige bouwopzichters ondertekende de orderbon.
Afmelding diende volgens HTNN en de door haar in contra-enquête voorgebrachte getuigen schriftelijk te geschieden. Dat dat ook wel gebeurde blijkt uit de e-mails van afmeldingen die HTNN in het geding heeft gebracht (zie producties 27A en 27B bij conclusie van antwoord in reconventie).
heeft verklaard dat het afmelden na verloop van tijd mondeling door Franzen werd gedaan. Dat er materiaal eerder is afgemeld dan op de momenten waarvan HTNN in haar facturen vanuit is gegaan, heeft [A] niet verklaard en is ook overigens niet (gemotiveerd) gesteld of gebleken.
Overigens wordt – zoals uit het vervolg zal blijken – HTNN hierdoor ook niet in haar belangen geschaad.
Dat artikel heeft immers betrekking op de situatie dat de failliet een vordering heeft ingesteld, zoals het geval was in (oorspronkelijke) reconventie. De vordering in (oorspronkelijke) conventie is daarentegen door HTNN ingesteld.
De Hoge Raad heeft op 28 oktober 1926 (
NJ 1926, p. 1387) geoordeeld dat op gevallen als deze artikel 28 Fw van toepassing is omdat
“weinig aannemelijk is dat de wet bij de regeling van art. 29 op het oog zou hebben gehad eene vordering, die niet tot zoodanig verhaal [op de boedel] kan leiden, daargelaten nog dat art. 29 geen gelegenheid biedt den schuldeischer, die bij gebrek aan belang zijne vordering niet ter verificatie indient, tot voorzetting van het geding noopen.”
grief 3, die is gericht tegen de toewijzing van de vordering van HTNN door de rechtbank alsnog zal bespreken.
€ 132.713,79 in hoofdsom.
HTNN heeft ter onderbouwing van haar vordering orderbonnen en e-mails overgelegd, waaruit van de door haar geleverde aantallen en de afmeldingen door Franzen blijkt (productie 19, 27A en 27B bij conclusie van antwoord in reconventie en producties 33, 34 en 35 ter gelegenheid van het getuigenverhoor in hoger beroep).
Franzen heeft benadrukt dat haar vordering die van HTNN overschrijdt en heeft een beroep op verrekening gedaan.
3.De beslissing
7 september 2016;
1 december 2020.