ECLI:NL:GHARL:2020:9915

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
19/01281
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges omgevingsvergunning voor nieuwbouw bouw- en tuinmarkt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank de aanslag leges omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van een bouw- en tuinmarkt heeft bevestigd. De belanghebbende had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning bij de gemeente Enschede, waarvoor een aanslag leges van € 431.952,60 was opgelegd. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd naar € 392.481. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. De heffingsambtenaar verdedigde dat de leges correct waren vastgesteld op basis van de Tarieventabel voor 'standaard' bouwwerken, terwijl de belanghebbende betoogde dat het bouwwerk als 'niet-standaard' moest worden aangemerkt, wat zou leiden tot een lagere legesheffing. Het Hof oordeelde dat de tuinmarkt, vanwege zijn afwijkende bouwvorm, niet als onderdeel van de meubelhal kon worden gezien. Het Hof concludeerde dat de leges moesten worden vastgesteld op basis van de bouwkosten van het niet-standaard bouwwerk, wat resulteerde in een totale aanslag van € 224.411, inclusief bijkomende leges voor het aanleggen van een uitweg en aanlegactiviteit. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en verlaagde de aanslag dienovereenkomstig.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/01281
uitspraakdatum: 24 november 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 22 augustus 2019, nummer AWB 18/2230, in het geding tussen belanghebbende en
de
Directeurvan het
Gemeentelijk Belastingkantoor Twente(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een aanslag leges omgevingsvergunning opgelegd van € 431.952,60.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 oktober 2018 is de aanslag nader vastgesteld op € 392.481.
1.3.
Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (als voorzien in artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) plaatsgevonden op 23 september 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 24 februari 2017 bij de gemeente Enschede een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de nieuwbouw van een bouw- en tuinmarkt met afhaalcentrum, parkeerplaatsen en het aanleggen van uitwegen op het perceel [a-straat 1] te [A] (hierna: het bouwwerk). Bij besluit van 21 december 2017 is de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
2.2.
In verband met het in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende op grond van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2017 van de gemeente Enschede (hierna: de Legesverordening 2017) een aanslag leges omgevingsvergunning opgelegd van € 431.952,60. Het bedrag van de leges is als volgt opgebouwd:
- leges omgevingsvergunning bouwactiviteit € 431.541,60
- leges omgevingsvergunning voor het aanleggen van een uitweg € 175,90
- leges omgevingsvergunning aanlegactiviteit € 235,10
2.3.
De legesheffing voor de activiteit bouwen is gebaseerd op artikel 2.3.1. van de Tarieventabel, behorende bij de Legesverordening 2017 (hierna: de Tarieventabel), die bepaalt dat per m³, m² of meter van het aangevraagde bouwwerk een legesbedrag verschuldigd is. Het legesbedrag voor de activiteit bouwen is ten aanzien van belanghebbendes aanvraag als volgt berekend:
aantal
maat
categorie
€/maat
leges in €
115.668
meubelhal/doe-het-zelf-zaken
3,70
427.971,60
1.4
m
schuttingen/hekwerken
2,55
3.570,00
Totaal
431.541,60
2.4.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift is de maatvoering van het bouwwerk gecontroleerd en is de inhoud van de bouw- en tuinmarkt bijgesteld op 105.000 m³. Op grond hiervan zijn de leges voor de activiteit bouwen in de uitspraak op bezwaar gecorrigeerd naar:
aantal
maat
categorie
€/maat
leges in €
105
meubelhal/doe-het-zelf-zaken
3,70
388.500,00
1.4
m
schuttingen/hekwerken
2,55
3.570,00
Totaal
392.070,00
2.5.
Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning zijn de op NEN-normen gebaseerde inhouds- en oppervlaktematen van het bouwwerk opgegeven. De totale inhoud van het te realiseren bouwwerk is 105.000 m3 en totale oppervlakte bedraagt 18.224 m2. Van de inhoud is 21.147 m3 toe te rekenen aan de tuinmarkt en van de oppervlakte 3.469 m2.
2.6.
Het onderdeel bouwmarkt heeft de vorm van een dichte rechthoekige doos en het onderdeel tuinmarkt ziet eruit als een open pagode met veel glazen panelen. De bouwmarkt en de tuinmarkt zijn afzonderlijk als zodanig visueel herkenbaar. Het bouwwerk als geheel heeft een gemeenschappelijke hoofdingang met gemeenschappelijke kassa’s. ’s Zomers beschikt de tuinmarkt over een afzonderlijke uitgang met eigen kassa’s.
2.7.
De bouwkosten van het bouwdeel tuinmarkt zijn door de heffingsambtenaar ter zitting geschat op 30 tot 40% van de totale kosten.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of het bouwwerk aangemerkt moet worden als “meubelhal/doe-het-zelf-zaak” uit de categorie “standaard” bouwwerken als bedoeld in onderdeel A van artikel 2.1.1.2 van de Tarieventabel of als “niet-standaard” bouwwerk als bedoeld onderdeel B van dat artikel.
3.2.
Belanghebbende verdedigt het standpunt dat sprake is van een “niet-standaard” bouwwerk, omdat de tuinmarkt vanwege de aanzienlijke omvang en de afwijkende bouwwijze en –materialen niet als onderdeel van de bouwmarkt mag worden gezien. Aangezien een tuinmarkt geen “doe-het-zelf-zaak” is, aldus belanghebbende, heeft het bouwplan als geheel geen betrekking op een “doe-het-zelf-zaak”. De conclusie van belanghebbende is dat voor de heffing van leges daarom aansluiting moet worden gezocht bij het (lagere) tarief voor “niet-standaard” bouwwerken (artikel 2.3.1.1. van de Tarieventabel). Belanghebbende concludeert tot verlaging van de leges omgevingsvergunning bouwwerk tot 2,80% van de in de aanvraag vermelde bouwkosten van € 8.000.000 exclusief btw. De door [B] geschatte bouwkosten heeft belanghebbende inhoudelijk bestreden, gelijk zij heeft gedaan ter zitting van de Rechtbank, door te wijzen op ten onrechte in aanmerking genomen kostenposten als wegaanleg en beveiligingskosten, terwijl [B] verder van een onjuist prijspijl is uitgegaan, aldus belanghebbende. Belanghebbende concludeert tot vaststelling van de leges omgevingsvergunning bouwactiviteit op een bedrag van € 224.000 en tot een dienovereenkomstige vermindering van de aanslag.
3.3.
De heffingsambtenaar stelt (primair) dat de verschuldigde leges juist zijn bepaald. Het is gebruikelijk dat een “doe-het-zelf-zaak” beschikt over een tuinafdeling, aldus de heffingsambtenaar. Zijn conclusie is dat het bouwwerk terecht is aanmerkt als “meubelhal/doe-het-zelf-zaak” uit de categorie “standaard” bouwwerken als bedoeld in onderdeel A van artikel 2.1.1.2 van de Tarieventabel. Als het bouwdeel tuinmarkt op grond van de Tarieventabel niet onder “meubelhal/doe-het-zelf-zaak” kan worden geschaard, stelt de heffingsambtenaar (subsidiair) dat dat bouwdeel afzonderlijk in aanmerking moet worden genomen, in welk geval naar zijn mening sprake is van het “standaard” bouwwerk “winkel”, voor welk bouwwerk per m³ een hoger bedrag aan leges is verschuldigd, zodat de aanslag per saldo niet te hoog is vastgesteld. Voor het geval de aanvraag betrekking heeft op een “niet-standaard” bouwwerk, zoals bepleit door belanghebbende, verwijst de heffingsambtenaar (meer subsidiair) naar de door [B] gemaakte inschatting van de daadwerkelijke bouwkosten zoals hij die bij brief van 4 juli 2019 in de procedure in eerste aanleg heeft ingebracht. Op grond van deze inschatting is € 305.697,08 aan leges omgevingsvergunning bouwwerk verschuldigd. Als de inschatting van [B] niet kan worden gevolgd, verzoekt de heffingsambtenaar het Hof (nog meer subsidiair) de betreffende leges in goede justitie vast te stellen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De onderhavige leges zijn geheven wegens het in behandeling nemen van de door belanghebbende op 24 februari 2017 ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van een bouw- en tuinmarkt te [A] . Niet in geschil is dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan. Partijen houdt verdeeld of het bouwwerk waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd kan worden aangemerkt als een “standaard” bouwwerk zoals genoemd in onderdeel A van artikel 2.1.1.2 van de Tarieventabel en, als dat niet het geval is, welk bedrag aan leges omgevingsvergunning bouwwerk dan is verschuldigd.
4.2.
Op 19 december 2016 heeft de Raad van de gemeente Enschede de Legesverordening 2017 en de daarbij behorende Tarieventabel vastgesteld. Titel 2 van die Tarieventabel luidt, voor zover voor dit geding van belang, als volgt:
“2.1.1 Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
(…)
2.1.1.2. bouwkosten:
A. Uitgangspunten “standaard” bouwwerken:
Bij de in onderstaande tabel genoemde bouwwerken wordt het aantal kubieke meters of het aantal vierkante meters berekend volgens NEN 2580 (bruto-oppervlakte- en inhoudsberekening bouwwerken)
(…)
Handel
(…)
Meubelhal/dhz
(…)
Winkels < 2500 m3
Winkels < 5000 m3
Winkels < 7500 m3
(…)
B. Uitgangspunt “niet-standaard” bouwwerken:
Voor bouwwerken die niet in bovenstaande tabel Bouwkosten zijn genoemd worden de bouwkosten (exclusief BTW) als uitgangspunt genomen. Onder bouwkosten wordt in deze gevallen verstaan de aan een derde te betalen aanneemsom als bedoeld in paragraaf 1, lid 1 van de “Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken en technische installatiewerken 2012 (UAV 2012), van het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de kosten die voortvloeien uit aangegane verplichtingen ten behoeve van de fysieke realisatie (het bouwen) van de bouwwerken, exclusief omzetbelasting. Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt wordt in deze titel onder bouwkosten verstaan: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
(…)
2.3.1
Bouwactiviteiten
Indien de aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo betrekking heeft op bouwwerken welke 2.1.1.2.A worden benoemd, bedraagt het tarief per m³ (tenzij anders vermeld):
(…)
Meubelhal/dhz € 3,70
(…)
Winkels < 2.500 m3 € 6,60
Winkels >2.500 m3 en < 5000 m3 voor de eerste 2.500 m3 € 16.500,00
daarna per m3 € 6,20
Winkels > 5.000 m3 voor de eerste 5.000 m3 € 32.000,00
daarna per m3 € 5,80
(…)
met een minimum van € 233,00
en een maximum van € 780.000
2.3.1.1. Indien de aanvraag betrekking heeft op bouwwerken welke niet bij 2.1.1.2.A worden benoemd dan bedragen de leges 2,80% van de bouwkosten als bedoeld in artikel 2.1.1.2, onder B
met een minimum van € 233,00
en een maximum van € 780.000.”
4.3.
De gemeenteraad van Enschede heeft bij het vaststellen van de Legesverordening 2017 en de daarbij behorende Tarieventabel voor de hoogte van de verschuldigde leges omgevingsvergunning bouwactiviteit aansluiting gezocht bij de bouwkosten van het te realiseren bouwwerk. Voor “standaard” bouwwerken als bedoeld in onderdeel A van artikel 2.1.1.2 van de Tarieventabel is dit gerealiseerd door in artikel 2.3.1 van de Tarieventabel de heffing forfaitair te bepalen naar de inhoud van het bouwwerk, terwijl voor andere bouwwerken, namelijk de “niet-standaard” bouwwerken, voor de heffing wordt aangesloten bij de aan een derde te betalen aanneemsom of voor zover deze ontbreekt, een raming daarvan (zie onderdeel B van artikel 2.1.1.2 van de Tarieventabel).
4.4.
Het Hof is van oordeel dat door de afwijkende bouwvorm van de tuinmarkt - een pagode met veelvuldig gebruik van glazen panelen zowel voor de dakconstructie als voor de zijwanden - de uiterlijke kenmerken van het bouwwerk zodanig afwijken van de typische rechthoekige, gesloten bouwconstructie van een “meubelhal/doe-het-zelf-zaak”, dat het geheel, dus bouw- en tuinmarkt tezamen, geen “meubelhal/doe-het-zelf-zaak” is. Het Hof betrekt verder bij dit oordeel dat de tuinmarkt met een inhoud van 21.147 m3 en een oppervlakte van 3.469 m2 een niet onaanzienlijk deel van het bouwwerk uitmaakt, zodat de tuinmarkt geen ondergeschikt onderdeel is van de bouwmarkt, en dat daarnaast de bouwkosten van het tuinmarktdeel per kubieke meter aanzienlijk hoger zijn dan die voor het bouwmarktdeel. Tezamen en in onderling verband beschouwd betekent dit dat de verschuldigde leges niet kunnen worden vastgesteld naar het voor een “meubelhal/doe-het-zelf-zaak” in de Tarieventabel vermelde forfaitaire tarief.
4.5.
Voor de “standaard” bouwwerken behorende tot de categorie “handel” voorziet de Tarieventabel niet in een vaststelling van de leges waarbij de afzonderlijke bouwdelen apart in aanmerking worden genomen. Dit betekent dat de aard van een bouwwerk, beschouwd in zijn geheel, bepalend is voor de vraag of het bouwwerk als zodanig is aan te merken als een in onderdeel A van artikel 2.1.1.2 van de Tarieventabel vermeld “standaard” bouwwerk teneinde de verschuldigde leges forfaitair te kunnen vaststellen naar de inhoud van het bouwwerk. Voor een splitsing van het bouwwerk in een “doe-het-zelf-zaak” en een “winkel”, zoals subsidiair bepleit door de heffingsambtenaar, biedt de Tarieventabel geen grondslag. Voor zover de heffingsambtenaar heeft bepleit dat het gehele bouwwerk dient te worden aangemerkt als een “winkel”, stuit dit af op het feit dat niet in geschil is dat een aanzienlijk deel van het bouwwerk geen “winkel” is, doch een “doe-het-zelf-zaak”.
4.6.
Het Hof is verder van oordeel dat de te realiseren bouw- en tuinmarkt (ook) niet is aan te merken als een van de andere in onderdeel A van artikel 2.1.1.2. van de Tarieventabel vermelde “standaard” bouwwerken. Dit brengt mee dat de heffing van leges omgevingsvergunning bouwactiviteit plaats moet vinden overeenkomstig het uitgangspunt bouwkosten “niet-standaard” bouwwerken, als omschreven in onderdeel B van artikel 2.1.1.2 van de Tarieventabel (vergelijk Hof Arnhem-Leeuwarden, 10 januari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:127). Op grond van artikel 2.3.1.1 bedragen de leges dan 2,80% van de bouwkosten exclusief btw met inachtneming van het aldaar vermelde minimum- en maximumbedrag.
4.7.
Voor de bepaling van de bouwkosten sluit het Hof aan bij de door belanghebbende bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning opgegeven bouwkosten van € 8.000.000 exclusief omzetbelasting. Daarmee gaat het Hof voorbij aan de door [B] gemaakte schatting van de daadwerkelijke bouwkosten zoals de heffingsambtenaar die bij brief van 4 juli 2019 in eerste aanleg in het geding heeft gebracht. Redengevend daarvoor is dat de heffingsambtenaar, op wie bij weerspreking de bewijslast rust de hoogte van de maatstaf van heffing aannemelijk te maken, in hoger beroep in zijn schriftelijke stukken niet inhoudelijk heeft gereageerd op belanghebbendes concrete weerspreking van die schatting ter zitting van de Rechtbank. Ook ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar niet inhoudelijk weten te reageren op belanghebbendes in bijzonderheden herhaalde weerspreking van de schatting van [B] (zie 3.2). Daarnaast is de verklaring ter zitting van de heffingsambtenaar dat bij bouwaanvragen in de regel te lage bouwkosten worden opgegeven, te algemeen van aard om voorbij te kunnen gaan aan de door belanghebbende bij de aanvraag opgegeven bouwkosten.
4.8.
Het Hof concludeert dat voor het in behandeling nemen van de aangevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een bedrag aan leges verschuldigd is van € 224.000 (2,80% van € 8.000.000). Niet in geschil is dat daarnaast leges verschuldigd zijn van € 175,90 voor het aanleggen van een uitweg en van € 235,10 voor de aanlegactiviteit, zodat de totaal verschuldigde leges € 224.411 bedragen. Het Hof zal de aanslag dienovereenkomstig verlagen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor het beroep (€ 338) en het hoger beroep (€ 519) te vergoeden.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.050 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 525) en € 1.050 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting  wegingsfactor 1  € 525), ofwel in totaal op € 2.100.
De bij uitspraak op bezwaar reeds toegekende kostenvergoeding is in (hoger) beroep verder niet in geschil, zodat het Hof de uitspraak op bezwaar in zoverre in stand zal laten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraak op bezwaar, behoudens de beslissing omtrent de kostenvergoeding,
– vermindert de aanslag leges omgevingsvergunning tot een naar een bedrag van € 224.411,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.100 en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 338 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 519 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2020.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (J.W. Keuning)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 november 2020
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.