ECLI:NL:GHARL:2020:9905

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
21-000892-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling oud-voetbaltrainer voor aanranding van 18-jarige jongen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een oud-voetbaltrainer, die werd beschuldigd van het aanranden van een 18-jarige jongen. De verdachte, geboren in 1981 en woonachtig in Cyprus, was eerder door de rechtbank Overijssel veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, voor aanranding. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na terugwijzing door de Hoge Raad, die had geoordeeld dat er ernstige twijfels bestonden over de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte.

Tijdens de zitting op 17 november 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. G. Spong. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever, een speler van zijn team, onder druk heeft gezet om seksuele handelingen te dulden. De verdachte had de aangever uitgenodigd voor een sportmassage, waarbij hij onverwachts seksuele handelingen verrichtte. Het hof oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als trainer en het vertrouwen van de aangever heeft geschonden.

Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van €750,00 aan immateriële schade aan de benadeelde partij. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen, evenals het tijdsverloop sinds de eerste veroordeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000892-19
Uitspraak d.d.: 1 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen -na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 5 februari 2019- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 maart 2016 met parketnummer 08-770006-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [woonplaats] (Cyprus), [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Procesgang

In eerste aanleg is verdachte bij vonnis van 22 maart 2016 door de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, ter zake van aanranding van [benadeelde] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar (met aftrek van voorarrest).
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft verdachte bij arrest van 15 maart 2017 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat er geen grieven zouden zijn opgegeven.
Op 6 december 2017 is namens verdachte beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof bij arrest van 5 februari 2019 vernietigd en de zaak naar het hof teruggewezen teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen. De Hoge Raad heeft daartoe overwogen - onder verwijzing naar punt 4 tot en met 6 van de conclusie van de advocaat-generaal - dat het ernstig vermoeden bestond dat namens verdachte tijdig, te weten binnen veertien dagen na het instellen van het beroep, een schriftuur houdende grieven als bedoeld in art. 410 Sv is ingediend.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. G. Spong, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 juli 2014 tot en met 24 augustus 2014 te Enschede, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten van en/of knijpen in en/of trekken aan diens geslachtsdeel en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit:
- voornoemde [benadeelde] één of meermalen geheel ontkleed op zijn, verdachtes, bed heeft laten liggen (teneinde die [benadeelde] een massage te geven) en/of (vervolgens) een handdoek over diens gezicht heeft gelegd en/of (vervolgens) onverhoeds het geslachtsdeel van die [benadeelde] heeft vastgepakt en/of betast en/of (daarbij) aan het geslachtsdeel van die [benadeelde] heeft getrokken;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het feit. Zij acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever op twee verschillende momenten heeft aangerand.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken nu er geen sprake is van dwang noch van onverhoeds handelen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. De rechtbank heeft gemotiveerd waarom zij de verklaring van aangever geloofwaardig en betrouwbaar acht. Het hof sluit zich aan bij deze motivering en maakt die tot de zijne.
Het hof merkt daarbij op dat verdachte in de verhoren bij de politie heeft ontkend dat er sprake is geweest van seksuele handelingen. Nadien heeft hij geen verklaring meer afgelegd en is niet verschenen ter terechtzitting bij de rechtbank en bij het hof.
Op grond van de zich bij de stukken bevindende verklaringen van zowel aangever als getuige [getuige] alsmede de WhatsAppcontacten tussen aangever en verdachte is het hof van oordeel dat bewezen is dat verdachte [benadeelde] aan diens geslachtsdeel heeft betast en daaraan heeft getrokken. Terzijde merkt het hof op dat ook de raadsman blijkens zijn pleidooi op ’s hofs terechtzitting die mening is toegedaan. Met betrekking tot de vraag of deze handelingen onverhoeds en met toepassing van dwang hebben plaatsgevonden, zijn de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Verdachte staat bekend als een succesvol (jeugd)voetbaltrainer. Hij was hoofd opleidingen bij de damesafdeling en coach van het beloftenteam van [voetbalclub] op het moment dat hij in juli 2014 werd gevraagd om aan te treden als hoofdtrainer van het eerste elftal van de amateurvoetbalclub [amateurvoetbalclub] . “Ze zaten in de problemen omdat er een trainer ontslagen was en toen heeft mij iemand benaderd.”, aldus verdachte bij de politie. “Ik vond dat ze op tactisch niveau een grote achterstand hadden. Dat hebben ze ook beaamd (…). Ik heb wel gezegd dat ik een groep wilde die het hoogst haalbare wilde behalen, die kampioen wilde worden. (…) Ze vonden het fantastisch (…). De spelers waren erg blij met mij.”
Kort nadat verdachte was begonnen als trainer kwam hem ter ore dat de toen 18-jarige aangever, een van de spelers uit het selectieteam, thuis in een moeilijke situatie verkeerde. Verdachte heeft hem hierop een WhatsApp-bericht gestuurd waarin hij zijn hulp aanbood. Verdachte zag potentie in aangever en dacht dat aangever in de Jupiler League zou kunnen spelen. Deze vleiende en behulpzame woorden maakten dat aangever is ingegaan op de uitnodiging om bij verdachte thuis te komen eten.
Toen aangever bij verdachte thuis kwam, heeft verdachte porno opgezet op de televisie, aldus de aangifte. Vervolgens heeft verdachte aangeboden om aangever een sportmassage te geven. Hier heeft aangever gehoor aan gegeven, omdat hij wist dat verdachte een massagediploma had. Onder het voorwendsel dat hij op dat ogenblik niet de beschikking had over zijn massagetafel heeft verdachte aangever naar de slaapkamer meegenomen en hem gezegd zijn kleren uit te doen en op het bed te gaan liggen. Over aangevers gezicht en zijn middel werd een handdoek gelegd. Verdachte heeft eerst de rug van aangever gemasseerd en vervolgens de voorkant van zijn lichaam. Blijkens de aangifte heeft verdachte daarbij volkomen onverwacht het geslachtsdeel van aangever beetgepakt en daaraan getrokken.
Toen verdachte aangever bij zijn geslachtsdeel pakte, schrok aangever en zei hij: ‘wat doe je?’. Aangever heeft zich direct aangekleed en is op de bank in de woonkamer gaan zitten. Aangever verklaart dat hij zich geen raad wist met de situatie, juist omdat hij veel respect had voor zijn trainer die hoog van hem opgaf en in wie hij zijn vertrouwen stelde.
Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat de relatie tussen aangever en verdachte niet gelijkwaardig was, maar dat laatstgenoemde binnen de geschetste verhouding een geestelijk overwicht op aangever had. Behalve uit het onderling leeftijdsverschil vloeide dat overwicht ook voort uit de feitelijke verhouding van verdachte als succesvol voetbaltrainer tot een 18-jarige voetbalpupil, die de wens had om verder te komen in de voetbalwereld en zich gesteund voelde door een coach die zijn talenten onderkende, de moeite nam om hem verder te helpen en bij wie hij ook nog eens thuis mocht komen.
In deze door verdachte gecreëerde setting hoefde aangever, anders dan ter zitting van het hof is bepleit, niet noodzakelijkerwijs bedacht te zijn op seksuele intenties van verdachte , ook niet toen verdachte voor hem onverwachts porno opzette en hem later een sportmassage aanbood.
Uit het feit dat aangever op dat voorstel is ingegaan en op verzoek van verdachte op diens bed is gaan liggen met (slechts) een handdoek over zijn hoofd en een over zijn middel, volgt allerminst dat aangever met seksuele handelingen van de kant van verdachte stilzwijgend zou hebben ingestemd of daarop bedacht had moeten zijn.
Niet is aannemelijk geworden dat verdachte op enig moment aan aangever heeft gezegd wat hij van plan was en heeft gevraagd of aangever daarmee instemde.
Door tijdens de massage, terwijl aangever een handdoek over zijn gezicht had en dus niets kon zien aankomen, plotseling het geslachtsdeel van aangever beet te pakken en daaraan te trekken, is sprake van onverhoeds handelen en daarmee van dwang om deze handeling te dulden.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat aanranding van aangever tijdens het
eerstebezoek bij verdachte thuis, wettig en overtuigend bewezen is.
Ten aanzien van het
tweedeincident overweegt het hof als volgt.
Kort na het eerste incident heeft aangever verdachte aangesproken op diens gedrag, waarop verdachte heeft gezegd dat het niet nog eens zou gebeuren. Desalniettemin hebben aangever en verdachte daarna regelmatig WhatsApp-berichten gewisseld die met name van verdachtes kant een expliciete seksuele lading droegen.
Ongeveer een week later is aangever samen met een vriend opnieuw naar de woning van verdachte gegaan. Verdachte liet toen opnieuw porno zien en gaf opnieuw sportmassage op het bed in zijn slaapkamer, waarbij hij het geslachtsdeel van aangever vastpakte.
Nu de feitelijke gang van zaken toen, voor zover van belang, dezelfde was als bij het eerste incident, met dien verstande dat aangever nu niet alleen was maar een vriend had meegenomen, is het hof van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de tenlastegelegde gedraging toen “onverhoeds” was.
Het hof acht daarom niet bewezen dat verdachte aangever ook toen heeft gedwongen die gedraging te dulden, zoals de eerste keer wel het geval was.
Gelet op het bovenstaande komt het hof tot een bewezenverklaring van het één keer aanranden van aangever. Voor het aanranden van aangever op “meer tijdstippen” zal het hof verdachte daarom vrijspreken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op éénof meertijdstippenin of omstreeks de periode van 15 juli 2014 tot en met 24 augustus 2014 te Enschede, doorgeweld of (een) anderefeitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)[benadeelde] heeft gedwongen tot hetplegen en/ofdulden van eenof meerontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten vanen/of knijpen inen/of trekken aan diens geslachtsdeel en bestaandedat geweld ofdieanderefeitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en)uit:
- voornoemde [benadeelde]éénmaal of meermalengeheel ontkleed op zijn, verdachtes, bed heeft laten liggen(teneinde die [benadeelde] een massage te geven)en/of (vervolgens)een handdoek over diens gezicht heeft gelegd en/of (vervolgens)onverhoeds het geslachtsdeel van die [benadeelde] heeft vastgepakten/of betasten/of (daarbij)aan het geslachtsdeel van die [benadeelde] heeft getrokken;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. Ook heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de uitspraak wordt gepubliceerd als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub b onder 3 Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, gelet op de schending van de redelijke termijn, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ook heeft de raadsman zich ertegen verzet de uitspraak te publiceren zoals door het OM gevorderd.
Oordeel van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en heeft daarbij gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Blijkens het uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 12 oktober 2020 is verdachte niet eerder onherroepelijk veroordeeld.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van een destijds 18-jarige jongen . Dit is een ernstig feit, temeer omdat verdachte zijn positie als trainer van aangever, die tegen hem opkeek, heeft misbruikt en diens vertrouwen heeft beschaamd door hem bij hem thuis aan te randen.
Het hof zal bij het bepalen van de straf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden als vetrekpunt nemen.
In strafmatigende zin zal het hof het tijdsverloop meewegen. Verdachte is in maart 2016 door de rechtbank veroordeeld. De redelijke termijn is met meer dan twee jaar overschreden. Het hof zal in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad strafkorting toepassen.
Ook omdat verdachte wordt vrijgesproken van het
meermalenaanranden van aangever wijkt het hof af van de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof acht het bewezenverklaarde feit echter zodanig ernstig, dat niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
Alles afwegend komt het hof tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken waarvan vier weken voorwaardelijk.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen zwaarwegende belangen om dit arrest in de zin van artikel 9 lid 1 sub b onder 3 Wetboek van Strafrecht te publiceren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 augustus 2014.
Aldus gewezen door
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. P.R. Wery en mr. M.J. Vos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Onwuteaka, griffier,
en op 1 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 1 december 2020.
Tegenwoordig:
mr. K.A.J.M. Wetzels, voorzitter,
mr. E.E.H. van Duijnhoven, advocaat-generaal,
mr. M. Klein, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.