Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[verzoeker],
[verweerster],
1.Het verdere verloop van de procedure
2.De verdere beoordeling in hoger beroep
tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [verzoeker] zich op 17 mei 2019 heeft schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets dan wel aan het meenemen daarvan in strijd met de aan hem als “ijzeren” bekend gemaakte bedrijfsregel dat aangetroffen voorwerpen niet mogen worden meegenomen, maar dat alles wat tijdens werkzaamheden wordt ‘gevonden’ of gekregen, bij werkgever dient te worden ingeleverd;"
De plaats waar de fiets is aangetroffen is voor de deur van een containerruimte die wordt
geenafstand was gedaan.
Het meenemen, toe-eigenen of vervreemden van eigendommen - hoe gering de
vanaf een locatie die buiten zijn werkgebied gelegen was", zoals [verweerster] zelf nog eens benadrukt in haar conclusie na enquête.
het verboden is voorwerpen mee te nemen zonder toestemming van ofwel de opdrachtgever ofwel de leidinggevende van [verweerster]" en dat deze regel altijd aan nieuwe werknemers wordt meegedeeld. Deze uitlatingen van [F] moeten echter bezien worden tegen de achtergrond van zijn gehele verklaring. Die hield onder meer in uitleg van het VGM-reglement en uitleg van de passage uit het programma van eisen van een van de opdrachtgevers. In die uitleg verklaart [F] op geen enkel moment over voorwerpen die van buiten het werkgebied worden meegenomen of voorwerpen die niet toebehoren aan de organisatie van [verweerster] of hen die daarmee in relatie staan. In de zojuist aangehaalde passage uit de verklaring van [F] bevestigt deze in dat licht bezien niet meer dan wat hij eerder heeft verklaard. Uit die passage alléén kan dus niet worden afgeleid dat [F] aan [verzoeker] heeft meegedeeld dat diens verplichtingen nog verder gingen dan uit het VGM-reglement en het programma van eisen bleek. De verklaring van [F] bevat geen andere passages die kunnen ondersteunen dat een dergelijke verder gaande verplichting door hem aan [verzoeker] is meegedeeld. Zijn verklaring bevat ook geen passages waaruit kan worden afgeleid dat voor [verzoeker] niettemin redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat op hem wel een verdergaande verplichting rustte. Daarbij wordt opgemerkt dat die ruimere strekking ook niet zonder meer voor de hand ligt; op zichzelf is voorstelbaar dat onderscheid wordt gemaakt tussen het meenemen van goederen die afkomstig zijn van [verweerster] of haar opdrachtgevers en overige goederen.
De regel in ons bedrijf is dat we voorwerpen die we tijdens de dienst aantreffen nooit
- Het gevergde bewijs op het punt van het meenemen van voorwerpen is dus niet geleverd.