ECLI:NL:GHARL:2020:9893

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
200.271.855/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen door werknemer met schadevergoeding voor valse declaraties

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 30 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een arbeidsovereenkomst. De verzoeker, [verzoeker], had in eerste aanleg de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst aangevochten, maar het hof oordeelde dat de ontbinding terecht was. De arbeidsovereenkomst was ontbonden wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, die valse declaraties had ingediend. Het hof oordeelde dat de kantonrechter de werkgever, Loading Systems International B.V. (LSI), terecht niet ontvankelijk had geacht in haar nevenvordering betreffende andere schadeposten, omdat de werknemer aansprakelijkheid voor deze posten betwistte.

De procedure begon met een tussenbeschikking op 28 juli 2020, waarin de verzoeker werd gevraagd bewijs te leveren voor zijn stelling dat hij toestemming had van LSI om bepaalde privé-uitgaven zakelijk te declareren. De verzoeker heeft echter afgezien van bewijslevering. Het hof concludeerde dat de verzoeker niet had bewezen dat hij toestemming had voor de vier betwiste declaraties en dat zijn handelen ernstig verwijtbaar was. De grieven van de verzoeker werden verworpen.

Het hof oordeelde verder dat het opzegverbod bij ziekte niet in de weg stond aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De verzoeker had niet aangetoond dat er een verband was tussen zijn ziekte en de ontbinding. De kantonrechter had de arbeidsovereenkomst terecht ontbonden zonder transitievergoeding en de verzoeker werd veroordeeld in de proceskosten. Het hof wees ook de schadevergoeding van € 798,32 toe aan LSI voor de onrechtmatige declaraties, vermeerderd met wettelijke rente. De verzoeken van de verzoeker in hoger beroep werden verworpen, en het hof compenseerde de kosten van het incidentele hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.271.855/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, 7081833)
beschikking van 30 november 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder, tevens verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: mr. J.P.N. de Wit,
tegen:
Loading Systems International B.V.,
gevestigd te Lelystad,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,
hierna: LSI,
advocaat: mr. A.M. Mellema.

1.Het verdere verloop van deze procedure

1.1
Op 28 juli 2020 is in deze zaak een tussenbeschikking gegeven. Daarin is [verzoeker] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat hij -kort weergegeven- toestemming van LSI had om bepaalde privé-uitgaven zakelijk te declareren. [verzoeker] heeft uiteindelijk afgezien van bewijslevering.
1.2
Ook mochten partijen zich uitlaten over de vraag of een door [verzoeker] dubbel gedeclareerd bedrag van € 171,82 inmiddels door hem aan LSI is terugbetaald. Daarop hebben partijen gereageerd.
1.3
Het hof heeft hierna eindbeschikking bepaald op 30 november 2020.

2.Het oordeel van het hof over de nadere informatie

2.1
[verzoeker] heeft niet bewezen dat hij de door hem gestelde toestemming van LSI had voor de vier declaraties, genoemd onder 5.3 a) tot en met d) in de tussenbeschikking. Onder 6.11 van die tussenbeschikking is al aangekondigd dat dit tot gevolg heeft dat ook het hof vindt dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
De grieven I tot en met VII van [verzoeker] falen.
2.2
[verzoeker] stelt dat het dubbel gedeclareerde bedrag is verrekend met nog door LSI verschuldigde vakantietoeslag en vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen, maar LSI heeft gemotiveerd betwist dat [verzoeker] nog een vordering op haar had waarmee verrekend kon worden. LSI heeft de eindafrekening uit oktober 2019 overgelegd. Daarop komt de bedoelde inhouding niet voor. Vakantietoeslag is al eerder uitbetaald nadat de loondoorbetalingsplicht per 19 juni 2019 eindigde wegens twee jaar arbeidsongeschiktheid.
Het hof vindt dat [verzoeker] al met al niet heeft onderbouwd dat de € 171,82 is betaald (via verrekening).

3.Staat opzegverbod bij ziekte in de weg aan ontbinding?

3.1
[verzoeker] heeft met zijn grief VIII bepleit dat het opzegverbod bij ziekte aan ontbinding in de weg stond. Volgens [verzoeker] is het arbeidsconflict, de aanvankelijk door LSI aangevoerde reden voor ontbinding, ontstaan doordat LSI zijn functie liet vervallen omdat hij ziek was waarna discussie ontstond over re-integratie. Zonder zijn ziekte zou geen arbeidsconflict zijn ontstaan en geen ontbindingsverzoek zijn ingediend. Daarna heeft LSI bewust gezocht naar belastende zaken om op andere grond ontbinding te krijgen, aldus [verzoeker] . Als er geen lopende ontbindingsprocedure was geweest, was LSI niet naar verwijten gaan graven.
3.2
Zoals al in de tussenbeschikking is overwogen, heeft het hof in de dagvaardingszaak tussen partijen op 28 juli 2020 uitspraak gedaan. Daarin is onder 5.5 geoordeeld dat en waarom er geen aanknopingspunt is voor het door [verzoeker] veronderstelde verband tussen het verval van zijn functie en zijn ziekte. Het hof blijft daarbij.
LSI heeft duidelijk gemaakt dat [verzoeker] ten onrechte is blijven vasthouden aan zijn oude functie en weigerde mee te werken aan het voorstel dat geschilpunt aan de rechter voor te leggen. Ook een mediationpoging mislukte en daardoor was de arbeidsverhouding al ernstig verstoord toen LSI aankondigde een ontbindingsverzoek in te dienen. Op dat moment was [verzoeker] arbeidsgeschikt verklaard. Kort nadat het verzoek in juli 2018 was ingediend heeft bedrijfsarts Van Gog [verzoeker] met terugwerkende kracht vanaf 20 juni 2017 volledig arbeidsongeschikt geacht.
Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat het oorspronkelijk door LSI ingediende verzoek verband hield met ziekte.
3.3
Het ontbindingsverzoek is later uitgebreid met de grond ‘ernstig verwijtbaar handelen’ door [verzoeker] , bestaande uit onjuist/vals declareren. Op die grond heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst uiteindelijk ontbonden. Aanvulling van een verzoek is in een procedure in eerste aanleg, waar de tweeconclusieregel niet geldt, in beginsel mogelijk. Het hof ziet niet in waarom dat in dit geval anders zou zijn, al was LSI toen wel op de hoogte van het feit dat de bedrijfsarts [verzoeker] arbeidsongeschikt achtte. Ook de nieuwe grond voor ontbinding hield immers geen verband met de ziekte van [verzoeker] .
Grief VIII van [verzoeker] is ongegrond.

4.Wat betekent dit voor de verzoeken van partijen?

4.1
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst terecht wegens ernstig verwijtbaar handelen door [verzoeker] ontbonden zonder transitievergoeding. De kantonrechter heeft [verzoeker] ook als de in het ongelijk gestelde partij kunnen veroordelen in de proceskosten, zodat grief X van [verzoeker] faalt.
4.2
Van het ontstaan van deze ontbindingsgrond valt LSI geen ernstig verwijt te maken.
De verzoeken van [verzoeker] in hoger beroep zijn niet toewijsbaar. Het door hem ingestelde hoger beroep wordt verworpen.
4.3
In het door [verzoeker] ingestelde hoger beroep is hij de in het ongelijk gestelde partij en daarom wordt hij veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van LSI te bepalen op € 760,- griffierecht en € 2.148,- voor salaris advocaat volgens liquidatietarief, gebaseerd op 2 punten, tarief II. Het hof hanteert dit tarief omdat het gaat om de rechtsvraag of [verzoeker] wel of niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en niet zozeer om de hoogte van de door hem verzochte vergoedingen. Nasalaris en wettelijke rente worden ook toegewezen, zoals LSI heeft verzocht en zoals hierna is bepaald..
4.4
In het door LSI ingestelde incidentele hoger beroep staat nu vast dat de vier onder 2.1 bedoelde declaraties, die ten grondslag liggen aan de ontbinding, onrechtmatig zijn. De nevenvordering van LSI tot vergoeding van de daardoor veroorzaakte schade is toewijsbaar. Die schade bedraagt in totaal (151,50 + 160 + 140 + 175) € 626,50. Daarbij komt de door [verzoeker] erkende aanspraak op € 171,82 zodat toewijsbaar is € 798,32.
Over dit bedrag is wettelijke rente verschuldigd vanaf 15 februari 2019, de datum waarop LSI aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van deze concrete posten.
De grieven van LSI zijn in zoverre gegrond.
4.5
Zoals al is overwogen onder 3.5 tot en met 3.7 in de tussenbeschikking, hebben alle overige door LSI gestelde, maar door [verzoeker] betwiste, schadeposten onvoldoende verband met de verzoekschriftprocedure over het einde van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft LSI terecht niet ontvankelijk geacht in haar (aanvullende) verzoeken tot schadevergoeding, deels op te maken bij staat, waaronder kosten voor de leaseauto, een onderzoeksbureau en juridische bijstand. In zoverre zijn de grieven van LSI ongegrond en verwerpt het hof het incidentele hoger beroep.
4.6
Het hof compenseert de kosten van het incidentele hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten daarvan dient te dragen.

5.De beslissing

Het hof beslist:
in het principaal hoger beroep:
- verwerpt het hoger beroep van [verzoeker] en veroordeelt hem in de kosten daarvan, aan de kant van LSI vastgesteld op € 760,- griffierecht en € 2.148,- salaris advocaat volgens liquidatietarief, te vermeerderen met € 131,- nasalaris zonder betekening en te voldoen binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking en, indien niet binnen die termijn wordt voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente over deze proceskosten en met € 68,- nasalaris in geval van betekening;
in het incidentele hoger beroep:
- veroordeelt [verzoeker] tot betaling van € 798,32 schadevergoeding aan LSI voor de posten genoemd onder 4.4, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2019 tot voldoening;
- verwerpt het incidentele hoger beroep voor het meerdere;
- compenseert de kosten van het incidentele hoger beroep zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen;
in principaal en incidenteel hoger beroep:
- verklaart de veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.E.L. Fikkers, O.E. Mulder en J.A. Gimbrère en is in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2020.