ECLI:NL:GHARL:2020:9857

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
200.284.666/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp voor een minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp voor de minderjarige [verzoeker]. De kinderrechter had eerder op 18 september 2020 een spoedmachtiging verleend, omdat er ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen waren die de ontwikkeling van [verzoeker] ernstig belemmerden. Het hof oordeelde dat de spoedmachtiging noodzakelijk was, ondanks dat [verzoeker] al in een behandelcentrum verbleef. Het hof benadrukte dat de kinderrechter op dat moment niet kon afwachten zonder dat er onmiddellijk en ernstig gevaar voor [verzoeker] zou zijn.

De procedure in hoger beroep werd op 9 november 2020 behandeld, waarbij [verzoeker] en zijn advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college en de moeder van [verzoeker]. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de eerdere beslissingen van de kinderrechter en de noodzaak van de gesloten jeugdhulp. Het hof concludeerde dat de situatie van [verzoeker] zodanig was dat een lichtere maatregel niet toereikend zou zijn en dat de maatregel niet disproportioneel was. De bestreden beschikkingen van de kinderrechter werden dan ook bekrachtigd, met aanvulling van gronden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.284.666/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 174917 en 201139)
beschikking van 24 november 2020
inzake
[verzoeker],
verblijvende in behandelcentrum [A] te [B] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. K.B. Spoelstra te Groningen,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de moeder] ,wonende te [C] ,verder te noemen: de moeder,

2.[de vader] ,wonende te [C] ,verder te noemen: de vader,

3.het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Groningen,

in deze procedure vertegenwoordigd door Stichting WIJ,
gevestigd te Groningen,
verder te noemen: het college.
en als informant is aangemerkt:
4. de gecertificeerde instelling:
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
kantoorhoudend te Assen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, van 18 september 2020 (schriftelijk vastgelegd op 21 september 2020) en naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 5 oktober 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna ook wel genoemd: de bestreden beschikkingen).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 19 oktober 2020;
- een brief van de GI van 4 november 2020 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 november 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn [verzoeker] en zijn advocaat (in de zaal), [D] namens het college bijgestaan door mevrouw [E] , juridisch adviseur bij de gemeente Groningen (beiden via een beeldbelverbinding) en de moeder (via een telefonische verbinding).

3.Feiten

3.1
[verzoeker] , geboren [in] 2004, is na de scheiding van zijn ouders in 2016 bij zijn moeder gaan wonen. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over hem uit.
3.2
De kinderrechter heeft - voor zover hier van belang - bij beschikking van
27 augustus 2020 een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp betreffende [verzoeker] verleend voor de duur van vier weken. Op 28 augustus 2020 is [verzoeker] geplaatst bij behandelcentrum [A] in [B] (hierna: [A] ).
3.3
Bij beschikking van 8 september 2020 heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, [verzoeker] voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van vier weken en een voorlopige machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoeker] in een gesloten accommodatie verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
3.4 Bij beschikking van 18 september 2020 (
niet de nu bestreden beschikking) heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, de beschikking van 8 september 2020 bekrachtigd voor zover daarbij een machtiging is verleend tot plaatsing van [verzoeker] in een gesloten accommodatie tot 18 september 2020 en de ondertoezichtstelling beëindigd per die datum (om procedurele redenen). De kinderrechter heeft daarbij te verstaan gegeven dat daarmee de basis is ontvallen aan de machtiging tot plaatsing van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp.
3.5
Voordat [verzoeker] [A] had verlaten, is de kinderrechter (namens het college) op 18 september 2020 mondeling verzocht (opnieuw) een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp voor [verzoeker] te verlenen voor de duur van maximaal 4 weken zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden. Dat verzoek is bij de nu bestreden beschikking van
18 september 2020 toegewezen.
3.6
De kinderrechter heeft het verzoek (namens het college) op 22 september 2020 op schrift ontvangen waarbij tevens is verzocht om aansluitend een machtiging gesloten jeugdhulp voor [verzoeker] te verlenen voor de duur van zes maanden. Bij de bestreden beschikking van 5 oktober 2020 heeft de kinderrechter voor [verzoeker] een machtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van drie maanden en het verzoek voor het overige afgewezen.
3.7
[verzoeker] is op basis van de nu bestreden beschikkingen geplaatst (gebleven) bij [A] . Zijn ouders stemmen in met de opneming en het verblijf van [verzoeker] in een accommodatie gesloten jeugdhulp. Een gekwalificeerde gedragswetenschapper stemt ook in met de opneming en het verblijf van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp en heeft hem kort tevoren onderzocht en ook gesproken.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp van [verzoeker] met ingang van
18 september 2020 voor de duur van vier weken en de (aansluitende) (gewone) machtiging gesloten jeugdhulp van [verzoeker] met ingang van 5 oktober 2020 voor de duur van drie maanden.
4.2
[verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikkingen van de kinderrechter van
18 september 2020 en 5 oktober 2020 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken van het college (hiervoor onder 3.5 en 3.6 vermeld) alsnog af te wijzen.
4.3
Het college heeft het hof ter zitting verzocht de maatregelen in stand te laten.

5.De motivering van de beslissing

De spoedmachtiging gesloten jeugdhulp (de beschikking van 18 september 2020)5.1 Artikel 6.1.3 lid 1 van de Jeugdwet (Jw) bepaalt dat de kinderrechter, indien een machtiging niet kan worden afgewacht, op verzoek een spoedmachtiging kan verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan een spoedmachtiging slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter:
a. onmiddellijke verlening van jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen van de jeugdige die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, of een ernstig vermoeden daarvan, en
b.de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Het verzoek behoeft ingevolge artikel 6.1.3 lid 3 Jw instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, tenzij onderzoek feitelijk onmogelijk is.
5.2
De grief van [verzoeker] tegen de beschikking van 18 september 2020 en daarbij verleende spoedmachtiging komt erop neer dat er volgens hem geen of althans onvoldoende aanleiding was hem niet eerst te horen alvorens de machtiging te verlenen. Daardoor is de beschikking volgens [verzoeker] in strijd met artikel 6.1.10 lid 1 onder a Jw, artikel 800 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (eerlijk proces), artikel 12 van het Verdrag voor de Rechten van het Kind en paragraaf 6 van de Richtlijnen Alternatieve zorg 2009 en in strijd met artikel 287 lid 1 jo. 230 lid 1 aanhef en onder sub e Rv.
5.3
Deze grief faalt. Weliswaar verbleef [verzoeker] al in [A] maar uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt naar het oordeel van het hof dat op 18 september 2020 onmiddellijke verlening van een (nieuwe) machtiging gesloten jeugdhulp noodzakelijk was. Op formele gronden was de titel aan het (gesloten) verblijf van [verzoeker] bij [A] komen te ontvallen zodat sprake was van een spoedeisende situatie. Immers, redengevend voor zijn plaatsing aldaar vormde het gegeven dat [verzoeker] zich thuis onttrok aan het gezag, meerdere malen mensen (ernstig) heeft bedreigd, goederen heeft vernield, een dagbesteding miste, sprake was van politiecontacten en zorgen over drugsgebruik. Er was en is met andere woorden sprake van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen en [verzoeker] onttrok zich aan hulp. De thuissituatie was onhoudbaar (en voor de moeder ook onveilig) geworden. Het is voor het hof dan ook volstrekt helder dat op 18 september 2020 de zitting niet kon worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [verzoeker] en de beschikking aanstonds door de kinderrechter moest worden gegeven. Dat [verzoeker] zelf ontkent dat de veiligheid van zijn moeder of broertje in het geding zou komen, is voor het hof geen reden om anders te oordelen. Het gaat er hier immers niet alleen om hoe [verzoeker] zijn gedrag ervaart of inschat, maar zeker ook hoe zijn omgeving dat ervaart. Voor het hof is het evident dat een situatie waarin een kind thuis tijdens een ruzie de boel ernstig verbouwt, uitermate bedreigend is. Hetzelfde geldt voor het bedreigen van een groepsleider met een stalen buis.
Dat [verzoeker] het niet eens was met de maatregel was bekend maar dat is door de kinderrechter terecht niet doorslaggevend geacht. Uit de stukken blijkt in dit verband dat de gekwalificeerde gedragswetenschapper op 28 augustus 2020 (uitgebreid) met [verzoeker] heeft gesproken en overigens later ook op 18 september 2020 waarbij [verzoeker] aan het eind van het gesprek de telefonische verbinding met de gedragswetenschapper zelf heeft verbroken.
5.4
In artikel 6.1.8 lid 3 Jw is op verzoeken gericht op het verkrijgen van een spoedmachtiging (artikel 6.1.3. Jw) de eerste afdeling van de zesde titel van Boek 3 van Rv van overeenkomstig toepassing verklaard. Naar het oordeel van het hof volgt hieruit dat de kinderrechter ingevolge het in deze afdeling opgenomen artikel 809 lid 3 Rv kan afzien van het horen bij spoedplaatsingen in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp indien de gelegenheid waarop de minderjarige zijn mening kenbaar kan maken niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, is aan die voorwaarden voldaan. Na het verlenen van de spoedmachtiging op 18 september 2020 heeft de kinderrechter de zaak op 30 september 2020, derhalve binnen de in artikel 809 lid 3 Rv wettelijk gestelde termijn van twee weken, ter zitting behandeld waarbij [verzoeker] en andere belanghebbenden zijn gehoord. Het hof vindt dan ook niet dat de kinderrechter [verzoeker] eerder en wel op 18 september 2020 (tenminste) telefonisch had moeten horen omdat de verblijfplaats van [verzoeker] bij Woodbrokers bekend was. Immers, een onmiddellijke beslissing was voor het voortduren van het verblijf van [verzoeker] in [A] vereist en het horen van [verzoeker] behoort ook plaats te vinden op de wijze en de voorwaarden die de wet daaraan stelt. Er is enige tijd nodig om dat te organiseren en juist ook om die reden is bepaald dat het horen binnen twee weken moet plaatsvinden op straffe van verval van de beschikking. Het feit dat de kinderrechter mogelijk bekend was met het feit dat [verzoeker] [A] (nog) niet had verlaten, leidt niet tot een ander oordeel.
5.5
Het hof is wel met [verzoeker] van oordeel dat de beschikking van 18 september 2020 onvoldoende is gemotiveerd. De aard van de beschikking (spoedmaatregel) brengt met zich dat aan die motivering niet te hoge eisen mogen worden gesteld maar verwacht mag worden dat tenminste inzichtelijk wordt gemaakt op grond waarvan de kinderrechter oordeelt dat voldaan wordt aan de gronden zoals bepaald in artikel 6.1.3 lid 2 onder a. en b. van de Jw. Dat gebrek leidt echter niet tot vernietiging van de bestreden beschikking van 18 september 2020 in hoger beroep maar tot aanvulling van de gronden.
5.6
De procedurele gang van zaken levert naar het oordeel van het hof dan ook geen schending op van de hiervoor onder 5.2 vermelde bepalingen waar [verzoeker] zich op heeft beroepen. Tevens is aan de inhoudelijke grond verlening van de spoedmachtiging voldaan. [verzoeker] heeft immers de aan hem geboden hulp aanvankelijk in een vrijwillig kader en later in een gedwongen kader niet, in elk geval onvoldoende, willen aanvaarden en is de samenwerking uit de weg gegaan.
De machtiging gesloten jeugdhulp (de beschikking van 5 oktober 2020)5.7 Ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 onder a. en b. Jw kan een machtiging gesloten jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
* het verleningsbesluit5.8 [verzoeker] heeft gesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 5 Jw. Het hof oordeelt als volgt.
5.9
In artikel 6.1.2 lid 5 Jw is, voor zover hier van belang, bepaald dat voor het verlenen van een machtiging gesloten jeugdzorg vereist is dat het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
5.1
Naar het oordeel van het hof is aan deze formele eis voldaan waaraan niet afdoet dat de tot de stukken behorende verleningsbeslissing van 27 augustus 2020 - waarin kort gezegd staat dat naar het oordeel van het college gesloten jeugdhulp voor [verzoeker] met ingang van die dag en voor een periode van zes maanden aangewezen is - onbevoegd is ondertekend, zoals namens het college is erkend. De strekking van deze voorwaarde in artikel 6.1.8 lid 5 Jw is te verzekeren dat het verantwoordelijke bestuursorgaan gesloten jeugdhulp nodig acht voor de minderjarige en dat deze hulp ook beschikbaar zal kunnen zijn. In het onderhavige geval is het inleidend verzoekschrift namens het college ingediend en, gelet op het mandaatsbesluit in de stukken, bevoegd ondertekend. Daarnaast is namens het college ook ter zitting van het hof nog eens bevestigd dat de gesloten jeugdhulp voor [verzoeker] noodzakelijk is voor hem in de voorliggende periode. Daarmee is naar het oordeel van het hof het gebrek in de ondertekening van het verleningsbesluit hersteld.
Inhoudelijke overwegingen5.11 De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking gemotiveerd waarom hij vindt dat in het geval van [verzoeker] vooralsnog aan het inhoudelijke criterium voor de maatregel is voldaan.
5.12 [verzoeker] kan zich blijkens zijn derde grief en bijbehorende toelichting niet vinden in dat oordeel van de kinderrechter. Kort samengevat vindt [verzoeker] de termijn van de maatregel te lang omdat hij al sinds 28 augustus 2020 bij [A] verblijft, daar te weinig gebeurt wat betreft diagnostiek en behandeling en alternatieven onbenut worden gelaten. [verzoeker] vindt de maatregel daarom in strijd met de subsidiariteit, proportionaliteit en artikel 8 EVRM. Ter zitting heeft [verzoeker] een en ander nader toegelicht en uitgelegd hoe het volgens hem zover heeft kunnen komen dat gesloten jeugdhulp nodig is en waar hij tegenaan loopt bij [A] . Hij vindt het kort samengevat ondermaats en niet bij hem passen.
5.13
Ook deze derde grief van [verzoeker] treft geen doel. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting kan het hof zich vinden in de overwegingen van de kinderrechter in de bestreden beschikking. Het hof neemt die overwegingen na eigen onderzoek hier over en voegt daar het volgende aan toe.
5.14
In de aanloop naar de gesloten plaatsing van [verzoeker] bij [A] op 28 augustus 2020 was sprake van grote zorgen over de ontwikkeling van [verzoeker] in de thuissituatie bij de moeder. Na een ernstig voorval is hij vervolgens met ondersteuning van ambulante spoedhulp bij de vader gaan wonen. Ook hier kon [verzoeker] niet blijven waarna hij is geplaatst bij [F] en ook hier is het niet goed gegaan. Hij is onder meer zeer bedreigend geweest naar de groepsleiding daar. [verzoeker] heeft toen even bij zijn zus verbleven en is weer bij de moeder gaan wonen waar het wederom niet goed ging. Hij was thuis, op school en ook daarbuiten niet te handhaven of bij te sturen en er waren grote zorgen over de ontvankelijkheid van [verzoeker] voor negatieve invloeden van derden, mede in verband met drugsgebruik en/of dealen en destructief gedrag van [verzoeker] . Zijn moeder, die het beste met hem voor heeft en veel van [verzoeker] houdt, is op een gegeven moment zelfs bang voor hem geworden toen er een ruzie ontstond nadat zij drugs vond en dat wilde weggooien. Ook anderen hebben verklaard dat zij soms bang zijn voor [verzoeker] . [verzoeker] is eerder wegens een verdenking van een strafbaar feit op
27 september 2019 in verzekering gesteld. Op 30 september 2019 is [verzoeker] voorgeleid bij de rechter commissaris en vervolgens zijn er voorwaarden gesteld aan de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, waaronder dat [verzoeker] zich zou houden aan de aanwijzingen van de raad voor de kinderbescherming en jeugdreclassering, dat hij volgens het lesrooster onderwijs zou volgen en dat hij mee zou moeten werken aan hulpverlening gericht op onder meer agressieregulatie. Op meerdere momenten heeft [verzoeker] zich vervolgens niet aan de voorwaarden gehouden en heeft hij officiële waarschuwingen daarvoor gehad van de jeugdreclassering.
5.15
Voor zover [verzoeker] heeft aangevoerd dat het onderwijs dat hij nu krijgt bij [A] niet bij zijn niveau past, is dat in zoverre juist dat alle betrokkenen het erover eens zijn inclusief [A] dat [verzoeker] meer in zijn mars heeft. Tot op heden is het alleen [verzoeker] zelf geweest die in gebreke blijft om zijn talenten ten volle te benutten en maakt hij verkeerde keuzes, naar het zich laat aanzien als gevolg van een te grote beïnvloedbaarheid door 'vrienden'. Zowel [verzoeker] als de moeder hebben in dit verband desgevraagd verklaard dat de gedragsproblemen op de middelbare school zijn begonnen. [verzoeker] is op het voortgezet onderwijs gestart op de HAVO. Vanwege zijn gedrag is hij afgestroomd, via de [G] naar het [H] College (RENN4- onderwijs) op VMBO-TL niveau. [verzoeker] heeft van het [H] college (RENN4) in [C] de mogelijkheid gekregen om naar [I] te gaan om daar onderwijs te volgen maar ook dat is niet gelukt. Bij [A] wordt gezocht naar passend(er) onderwijs en hoe weer bij zijn (hogere) niveau aangesloten kan worden. Het spreekt alleen wel voor zich dat [verzoeker] degene is die hier moet laten zien dat hij dat hogere niveau aankan en gebruik maakt van de kansen die hem op dat gebied (weer) worden geboden. Daar hoort dan dus bij dat hij zich gemotiveerd toont, gezag accepteert en zich houdt aan regels en afspraken.
5.16
Bij [A] vindt behandeling en diagnostiek plaats. Binnen het behandelcentrum is sprake van een therapeutisch leefklimaat. Dat betekent dat [verzoeker] middels trainingen, groepsgesprekken, observaties van de medewerkers en daarop volgende individuele gesprekken daaraan werkt. Daarbij vindt op individuele basis diagnostisch onderzoek plaats. Uit de toelichting van de GI in de brieven van 29 september 2020 en
4 november 2020 blijkt in dit verband dat de focus in de behandeling van [verzoeker] vooral ligt op het stabiliseren van [verzoeker] (structuur/routine/schoolgang/regels) en het volgen van een Agressie Regulatie Training. Het hof kan zich voorstellen dat het voor [verzoeker] lijkt of er niets gebeurt aan behandeling of diagnostiek bij [A] maar dat is dus niet zo. Een deel van de behandeling bestaat in dit verband uit het bieden van structuur en een veilige leefomgeving en verder is de verwachting van het college dat eind november de diagnostiek zal zijn afgerond. Mede aan de hand daarvan zal het perspectief van [verzoeker] worden bepaald. Het hof vindt het aangewezen dat af te wachten. Vooralsnog kan een lichtere maatregel niet toereikend worden geacht gelet op de aard en de ernst van de zorgen die er over hem zijn in combinatie met het gegeven dat hij eerdere hulpverlening niet heeft weten te benutten en ook de voorwaarden zoals aan hem gesteld door de rechter-commissaris heeft overtreden.
5.17
[verzoeker] heeft ter zitting op 9 november 2020 erkend dat het nog niet goed met hem gaat. Onlangs heeft hij een taakstraf gekregen en (ook) bij [A] hebben zich recentelijk verschillende incidenten voorgedaan. Het lijkt erop dat [verzoeker] nog steeds veel moeite heeft om zijn emoties te beheersen, gezag te accepteren en zich weerbaar op te stellen tegen negatieve invloeden en gedachten. [verzoeker] blowt nog regelmatig, naar eigen zeggen uit verveling en om de tijd te doden. De GI heeft in dit verband de volgende opsomming gegeven van recente voorvallen die door [verzoeker] niet of althans onvoldoende zijn betwist, waaronder dat hij op
15 oktober 2020 is weggelopen en enkele dagen is weggebleven, dat hij op 22 oktober 2020 een groepsleider heeft geschopt, dat hij op 28 oktober 2020 een uitbarsting heeft gehad tijdens de kennismaking met de jeugdbeschermer, dat hij op 3 november 2020 naar zijn kamer is gestuurd door medewerkers omdat zij vermoedden dat hij onder invloed was en vervolgens op 4 november 2020 een gewelddadig incident met bedreiging van personeelsleden en vernieling van goederen heeft plaatsgevonden waar de politie bij aan te pas moest komen om hem te separeren.
5.18
Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat bij [verzoeker] nog steeds sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen bij [verzoeker] die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat hij zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. De situatie is op dit moment van dien aard dat het niet veilig is [verzoeker] naar de moeder terug te laten keren of in een meer open setting te laten wonen. De maatregel is dan ook niet disproportioneel.
5.19
Nu op dit moment niet is te voorzien dat binnen afzienbare termijn voldoende verbetering zal zijn opgetreden bestaat geen aanleiding de duur van de maatregel te verkorten. Omdat de maatregel bij wet is voorzien en noodzakelijk is in het belang van de gezondheid van [verzoeker] , is deze niet in strijd met artikel 8 EVRM.

6.De slotsom

Het hof zal de bestreden beschikkingen, deels onder aanvulling van gronden, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt onder aanvulling van gronden de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 september 2020;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 5 oktober 2020;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 24 november 2020 in het openbaar uitgesproken.