In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voor het medeplegen van het telen van hennep in een oude melkfabriek. De verdachte was verantwoordelijk voor de elektrische installatie van de kwekerij. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de verdachte heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof oordeelde dat een lagere straf niet aan de orde was gezien de aard en ernst van het feit, de rol van de verdachte en zijn strafrechtelijk verleden. De verdachte had op 3 november 2015 in de gemeente [gemeente] tezamen met anderen opzettelijk hennep geteeld, wat in strijd is met de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat de rol van de verdachte essentieel was voor de exploitatie van de kwekerij en dat hij eerder onherroepelijk was veroordeeld voor een soortgelijk feit. De verdediging had verzocht om een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar het hof oordeelde dat dit niet passend was. De straf van 5 maanden werd als passend en geboden beschouwd, mede in het licht van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.