Het hof heeft een deel van het verweer van de gemeente, toen in iets andere bewoordingen verwoord, al afgewezen in het arrest van 10 november 2015 (rov. 5.14 van dat arrest). Indien dit verweer al zou slagen, moet het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep ook de overige stellingen op dit punt van Spring’s beoordelen waaraan de kantonrechter niet is toegekomen. Spring’s heeft in haar akte van 9 mei 2017 aangevoerd dat de gemeente in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. De gemeente is ook in een civiele procedure als deze gebonden aan die beginselen, gelet op het bepaalde in artikel 3:14 BW. De gemeente heeft in haar inleidende dagvaarding van 10 juni 2010 onder punt 6 opgenomen:
“De gemeente Groningen stelt zich op het standpunt recht en belang te hebben
bij ontbinding van de met Spring’s gesloten huurovereenkomst op de voet van
het bepaalde in artikel 7:310 BW, nu de gemeente Groningen tot sloop- en
nieuwbouw van de onroerende zaak aan de Naberpassage wil overgaan,
tezamen met de overige hiervoor bedoelde panden aan de oostzijde van de
Grote Markt te Groningen, teneinde de Grote Markt te reconstrueren op basis
van het geldende bestemmingsplan.
Vanzelfsprekend is de gemeente
Groningen bereid om overeenkomstig artikel 7:310 lid 2 BW aan Spring’s een
schadeloosstelling te voldoen. De gemeente Groningen heeft de firma
Hoogstate Taxateur en Rentmeesters BV verzocht haar in deze te adviseren,
leidende tot een taxatierapport d.d. 3 september 2008, geactualiseerd aan de
hand van recentere jaarcijfers (tot en met 2008) in mei 2010. Krachtens dit
rapport zou een redelijke schadeloosstelling op basis van liquidatie dienen te
bedragen € 420.250, plus twee p.m.-posten voor respectievelijk kosten
partijdeskundigen en ontslagvergoedingen personeel” (cursivering hof).