ECLI:NL:GHARL:2020:9551

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
19/01272
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 augustus 2019. De zaak betreft de waardevaststelling van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat] 60A te [Z], die door de heffingsambtenaar van de gemeente Rhenen was vastgesteld op € 413.000 per waardepeildatum 1 januari 2017. De heffingsambtenaar handhaafde deze waarde na een bezwaarschrift van belanghebbende, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 3 november 2020 heeft het Hof de zaak besproken met partijen. Het Hof heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak, na afweging van de argumenten van beide partijen, dient te worden vastgesteld op € 395.000. Het Hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de waarde van de onroerende zaak verlaagd. Tevens heeft het Hof bepaald dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht aan belanghebbende dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en afschriften zijn op 17 november 2020 verzonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/01272
uitspraakdatum: 17 november 2020
Uitspraak van de tweeëntwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 augustus 2019, nummer UTR 18/2688, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaar van de gemeente Rhenen(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van het object [a-straat] 60A te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2018 vastgesteld op € 413.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2018 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 568,28.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 3 november 2020.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. Het betreft een in 1977 gebouwde twee-onder-een-kapwoning met een inhoud van 637 m3 die is gelegen op een kavel van 490 m2. Tot de onroerende zaak behoren onder meer een kelder, een garage en een tuinhuis. De onroerende zaak is gelegen aan de N225 in de directe nabijheid van een tankstation.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2017.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Nadat de zaak ter zitting uitgebreid met partijen is besproken, heeft het Hof zijn visie op de zaak uiteengezet. Partijen hebben verklaard zich te kunnen vinden in het voorlopige oordeel van het Hof dat de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2017 – gelet op hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd – nader dient te worden vastgesteld op € 395.000.
4.2.
Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar,
– vermindert de waarde tot € 395.000,
– vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 46 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 128 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, lid van de tweeëntwintigste enkelvoudige belastingkamer in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2020.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige belastingkamer,
(S. Darwinkel) (J.W. Keuning)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 november 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.