ECLI:NL:RBMNE:2019:6368
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning en de toepassing van vergelijkingsmethode
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een woning voor het belastingjaar 2018. De eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde WOZ-waarde van € 413.000,-, die was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2017. De heffingsambtenaar had het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 23 mei 2019 heeft eiser, vergezeld door zijn echtgenote, zijn standpunt toegelicht, terwijl de gemachtigde van de verweerder, samen met een taxateur, de verdediging voerde. Eiser betoogde dat de waarde van zijn woning te hoog was vastgesteld in vergelijking met de waardeontwikkeling van vergelijkbare woningen in de buurt. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet hoger was vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer, door gebruik te maken van een taxatiematrix waarin de woning was vergeleken met drie referentiewoningen.
De rechtbank concludeerde dat de vergelijking met de referentiewoningen, ondanks dat een van deze woningen in 2015 was verkocht, voldoende was om de waarde van de woning te onderbouwen. De rechtbank wees erop dat de Wet WOZ vereist dat de waarde van de woning elk belastingjaar opnieuw wordt vastgesteld op basis van actuele verkoopcijfers van vergelijkbare woningen, en dat vergelijking met voorgaande waarden niet conform de wet is. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.