In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 juli 2019. De zaak betreft de waardevaststelling van de woning aan [a-straat] 25 te [Z] voor het jaar 2018, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen op € 411.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de aanslagen onroerendezaakbelasting en rioolheffing, maar de heffingsambtenaar heeft deze handhaafd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 16 oktober 2020 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij primair stelde dat het eigen aankoopcijfer van de woning, € 365.000, de beste indicatie voor de waarde in het economisch verkeer is. Hij heeft dit bedrag geïndexeerd tot € 389.000. Subsidiair heeft hij betoogd dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met het afnemend grensnut, wat resulteert in een berekende waarde van € 402.000. De heffingsambtenaar heeft echter de waarde van € 411.000 verdedigd, onderbouwd met vergelijkingsobjecten.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning op de peildatum niet te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft de waarde in goede justitie vastgesteld op € 395.000, en heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van belanghebbende, die in totaal op € 2.622 zijn vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar zijn vernietigd, met een aanpassing van de aanslagen OZB en rioolheffing dienovereenkomstig.