In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 november 2020, gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie na een echtscheiding. De verzoekster, de vrouw, heeft in eerste aanleg een beschikking gekregen waarin de man werd verplicht tot het betalen van € 3.768,- bruto per maand aan partneralimentatie. De vrouw is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzoekt om een verhoging van de alimentatie naar € 7.000,- bruto per maand. De man, die in het principaal hoger beroep verweer voert, heeft ook incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt de alimentatie op nihil te stellen.
De procedure in eerste aanleg is gestart met een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de echtscheiding is uitgesproken en voorlopige voorzieningen zijn getroffen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide partijen. De vrouw heeft gesteld dat zij niet in haar behoefte kan voorzien en dat zij voor 100% is afgekeurd, terwijl de man zijn financiële gegevens niet volledig heeft overgelegd.
Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 6.453,- netto per maand, rekening houdend met haar inkomen en de kosten van levensonderhoud. De draagkracht van de man is berekend op basis van zijn gemiddelde winst uit onderneming in de jaren voorafgaand aan de echtscheiding. Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de man in staat is om € 7.000,- bruto per maand bij te dragen aan de kosten van levensonderhoud van de vrouw, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De verzoeken van beide partijen met betrekking tot de verdeling en verrekening van hun vermogens zijn afgewezen, omdat er al een procedure aanhangig was bij de rechtbank.